C-35/90 - Commissie/Spanje

Printed via the EU tax law app / web

EUR-Lex - 61990J0035 - NL

61990J0035

ARREST VAN HET HOF VAN 17 OKTOBER 1991. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN KONINKRIJK SPANJE. - BTW - RICHTLIJN 77/388/EEG - STRIJDIGE NATIONALE WETGEVING. - ZAAK C-35/90.

Jurisprudentie 1991 bladzijde I-05073


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Fiscale bepalingen - Harmonisatie van wetgevingen - Omzetbelasting -Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde - Mogelijkheid voor Lid-Staten om bij wege van overgangsregeling bepaalde vrijstellingen te handhaven - Draagwijdte - Invoering van nieuwe vrijstellingen - Ontoelaatbaarheid

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 2, lid 1, en 28, lid 3, sub b)

Samenvatting


Een Lid-Staat die, ter uitvoering van de Zesde richtlijn betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake de omzetbelasting, overeenkomstig artikel 2, lid 1, van die richtlijn diensten - daaronder begrepen die waarvoor de tegenprestatie bestaat in auteursrechten - die uit hoofde van hun beroep worden verricht door beeldende kunstenaars, schrijvers, literaire, grafische en fotografische medewerkers van tijdschriften en periodieken, componisten, toneelschrijvers en auteurs, bewerkers, draaiboek- en dialoogschrijvers van audiovisuele werken, aan de belasting over de toegevoegde waarde heeft onderworpen, kan deze activiteiten nadien niet meer vrijstellen met gebruikmaking van de in artikel 28, lid 3, sub b, van de richtlijn voorziene mogelijkheid om voor de diensten van auteurs, kunstenaars en vertolkers van kunstwerken tijdens een overgangsperiode vrijstelling te verlenen.

Partijen


In zaak C-35/90,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Calleja y Crespo, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door C. Bastareche Saguees, directeur-generaal Cooerdinatie communautaire juridische en institutionele aangelegenheden, en A. Hierro Hernández-Mora, abogado del Estado, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Spaanse ambassade, Boulevard Emmanuel Servais 4-6,

verweerder,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen, dat het Koninkrijk Spanje de krachtens het EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, door de diensten - daaronder begrepen die waarvoor de tegenprestatie bestaat in auteursrechten - die uit hoofde van hun beroep worden verricht door beeldende kunstenaars, schrijvers, literaire, grafische en fotografische medewerkers van tijdschriften en periodieken, componisten, toneelschrijvers en auteurs, bewerkers, draaiboek- en dialoogschrijvers van audiovisuele werken, in strijd met het bepaalde in artikel 2, lid 1, van richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1), vrij te stellen van de belasting over de toegevoegde waarde,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, Sir Gordon Slynn, R. Joliet, F. Grévisse en P. J. G. Kapteyn, kamerpresidenten, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, M. Díez de Velasco en M. Zuleeg, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 25 april 1991, waar het Koninkrijk Spanje vertegenwoordigd was door G. Calvo Diaz en R. Silva de Lapuerta als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 mei 1991,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 2 februari 1990, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen, dat het Koninkrijk Spanje de krachtens het EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, door de diensten - daaronder begrepen die waarvoor de tegenprestatie bestaat in auteursrechten - die uit hoofde van hun beroep worden verricht door beeldende kunstenaars, schrijvers, literaire, grafische en fotografische medewerkers van tijdschriften en periodieken, componisten, toneelschrijvers en auteurs, bewerkers, draaiboek- en dialoogschrijvers van audiovisuele werken, in strijd met het bepaalde in artikel 2, lid 1, van richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1; hierna: "Zesde richtlijn"), vrij te stellen van de belasting over de toegevoegde waarde.

2 Overeenkomstig de Zesde richtlijn en de Akte van toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Europese Gemeenschappen werden genoemde, beroepshalve verleende diensten bij wet nr. 30/1985 van 2 augustus 1985 inzake de BTW (Boletín Oficial del Estado español van 9 augustus 1985) onderworpen aan de algemene regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: "BTW"). Deze regeling werd bevestigd bij koninklijk besluit nr. 2028/85 van 30 oktober 1985 houdende goedkeuring van de BTW-regeling (Boletín Oficial del Estado español van 31 oktober 1985). Nadien zijn de betrokken diensten bij de Derde additionele bepaling van wet nr. 22/1987 van 11 november 1987 betreffende de intellectuele eigendom (Boletín Oficial del Estado español van 17 november 1987) weer vrijgesteld van de BTW.

3 Volgens de Commissie is deze vrijstelling in strijd met artikel 2, sub 1, van de Zesde richtlijn, bepalende dat aan de BTW zijn onderworpen "de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht". De bij artikel 28, lid 3, sub b, van de Zesde richtlijn, aan de Lid-Staten geboden mogelijkheid om gedurende een overgangsperiode bepaalde diensten, waaronder die welke thans in geding zijn, te blijven vrijstellen, geldt, aldus de Commissie, uitsluitend voor de Lid-Staten die bij de inwerkingtreding van de Zesde richtlijn de BTW reeds toepasten overeenkomstig de eerste gemeenschapsrichtlijnen. Als later tot de Gemeenschap toegetreden Staat behoefde het Koninkrijk Spanje, om van die bepaling gebruik te kunnen maken, een toelating zoals die welke de Portugese Republiek in de Toetredingsakte heeft verkregen.

4 De Commissie voegt hieraan toe, dat zelfs indien het Hof deze uitlegging van artikel 28, lid 3, sub b, niet zou aanvaarden en van mening zou zijn, dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd, dat een nieuwe Lid-Staat de in geding zijnde diensten mocht blijven vrijstellen indien een dergelijke vrijstelling reeds bestond in het kader van een belasting zoals die welke in Spanje vóór de toetreding gold (cumulatieve cascadebelasting over de omvang van de verrichtingen), de vrijstelling niettemin onwettig is, omdat het Koninkrijk Spanje diensten die het na zijn toetreding aan de BTW heeft onderworpen, niet opnieuw mag vrijstellen.

5 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van de zaak, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

6 De Spaanse regering is van mening, dat de betrokken vrijstelling geoorloofd is op grond van artikel 28, lid 3, sub b, van de Zesde richtlijn. Krachtens deze bepaling kunnen de Lid-Staten immers "gedurende de in lid (...) genoemde overgangsperiode de handelingen, genoemd in bijlage F, blijven vrijstellen onder de in de Lid-Staat vigerende voorwaarden", en bijlage F vermeldt onder punt 2 de "diensten van auteurs, kunstenaars, vertolkers van kunstwerken". Ten tijde van de vaststelling van de Zesde richtlijn en onmiddellijk vóór de toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Europese Gemeenschappen nu waren de betrokken diensten in Spanje vrijgesteld van de belasting waarvoor de BTW in de plaats is gekomen.

7 Dienaangaande is het voldoende erop te wijzen, dat het Koninkrijk Spanje, na de betrokken diensten bij de op 1 januari 1986 in werking getreden wet nr. 30/1985 aan de algemene BTW-regeling te hebben onderworpen, zich nadien niet meer kon beroepen op de mogelijkheid om voor deze activiteiten vrijstelling te verlenen overeenkomstig artikel 28, lid 3, sub b, van de Zesde richtlijn.

8 Voorts betoogt de Spaanse regering, dat aangezien de in artikel 28, lid 4, bepaalde duur van de overgangsregeling betreffende de vrijstellingen is verlengd, lid 3, sub b, van dat artikel aldus kan worden uitgelegd, dat de Lid-Staten de vrijstelling van de betrokken activiteiten opnieuw in hun wettelijke regeling mochten opnemen, met name wanneer dat nodig was om de gelijke behandeling te waarborgen van de op hun grondgebied wonende auteurs ten opzichte van de auteurs die wonen op het grondgebied van andere Lid-Staten die een zelfde vrijstelling blijven verlenen.

9 Dienaangaande moet worden opgemerkt, dat ofschoon bij de uitlegging van een bepaling van gemeenschapsrecht rekening moet worden gehouden met de ontwikkeling van het gemeenschapsrecht op de datum waarop de betrokken bepaling moet worden toegepast (zie onder meer het advies 1/78 van 4 oktober 1979, Jurispr. 1979, blz. 2871, punt 44), de verlenging van de overgangsregeling betreffende de BTW-vrijstellingen ná de aanvankelijk voorziene periode geen rechtvaardiging kan vormen voor de mogelijkheid om vrijstellingen te verlenen die de Lid-Staten niet mochten verlenen. Die mogelijkheid zou immers indruisen tegen het doel van artikel 28, lid 3, sub b, namelijk de geleidelijke aanpassing van de nationale wettelijke regelingen op het hierbedoelde gebied.

10 Mitsdien moet worden vastgesteld, dat het Koninkrijk Spanje de krachtens het EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door de diensten - daaronder begrepen die waarvoor de tegenprestatie bestaat in auteursrechten - die uit hoofde van hun beroep worden verricht door beeldende kunstenaars, schrijvers, literaire, grafische en fotografische medewerkers van tijdschriften en periodieken, componisten, toneelschrijvers en auteurs, bewerkers, draaiboek- en dialoogschrijvers van audiovisuele werken, in strijd met het bepaalde in artikel 2, lid 1, van richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, vrij te stellen van de belasting over de toegevoegde waarde.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

11 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende, verstaat:

1) Door de diensten - daaronder begrepen die waarvoor de tegenprestatie bestaat in auteursrechten - die uit hoofde van hun beroep worden verricht door beeldende kunstenaars, schrijvers, literaire, grafische en fotografische medewerkers aan tijdschriften en periodieken, componisten, toneelschrijvers en auteurs, bewerkers, draaiboek- en dialoogschrijvers van audiovisuele werken, in strijd met het bepaalde in artikel 2, lid 1, van richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, vrij te stellen van de belasting over de toegevoegde waarde, is het Koninkrijk Spanje de krachtens het EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten van de procedure.