C-217/94 - Eismann Alto Adige/Ufficio IVA di Bolzano

Printed via the EU tax law app / web

EUR-Lex - 61994J0217 - NL

61994J0217

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 24 oktober 1996. - Eismann Alto Adige Srl tegen Ufficio IVA di Bolzano. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Commissione tributaria di primo grado di Bolzano - Italië. - Belasting over de toegevoegde waarde - Uitlegging van artikel 22, lid 8, van de Zesde richtlijn 77/388/EEG, in de versie van richtlijn 91/680/EEG - Gelijke behandeling van door belastingplichtigen verrichte binnenlandse handelingen en handelingen tussen Lid-Staten. - Zaak C-217/94.

Jurisprudentie 1996 bladzijde I-05287


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Fiscale bepalingen ° Harmonisatie van wetgevingen ° Omzetbelasting ° Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde ° Overgangsregeling voor belastingheffing in handelsverkeer tussen Lid-Staten ° Materiële werkingssfeer ° Vervoer van goederen binnen Lid-Staat ° Daarvan uitgesloten

(Richtlijnen van de Raad 77/388, art. 22, lid 8, en 91/680, art. 28 nonies)

Samenvatting


Artikel 22, lid 8, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting, in de versie van richtlijn 91/680 tot aanvulling van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en tot wijziging, met het oog op de afschaffing van de fiscale grenzen, van richtlijn 77/388, moet aldus worden uitgelegd, dat het zich niet verzet tegen een nationaal voorschrift op grond waarvan begeleidende documenten moeten worden opgesteld voor goederen die uitsluitend binnen de betrokken Lid-Staat worden vervoerd.

Immers, de communautaire wetgever heeft tot op heden de volledige en uitputtende harmonisatie van de formaliteiten die de Lid-Staten voor binnenlandse handelingen kunnen opleggen teneinde de juiste heffing van de BTW te waarborgen en fraude te voorkomen, niet verwezenlijkt. Bij het uitvaardigen van de regel dat binnenlandse handelingen en handelingen tussen de Lid-Staten op dezelfde wijze moeten worden behandeld, bedoelde hij niet te verbieden, dat een Lid-Staat voor binnenlandse handelingen zwaardere formaliteiten oplegt dan voor het intracommunautaire handelsverkeer.

Partijen


In zaak C-217/94,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Commissione tributaria di primo grado di Bolzano (Italië), in het aldaar aanhangig geding tussen

Eismann Alto Adige Srl

en

Ufficio IVA di Bolzano,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 22, lid 8, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1), in de versie van artikel 28 nonies ingevoegd bij richtlijn 91/680/EEG van de Raad van 16 december 1991 tot aanvulling van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en tot wijziging, met het oog op de afschaffing van de fiscale grenzen, van richtlijn 77/388/EEG (PB 1991, L 376, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: G. F. Mancini, kamerpresident, C. N. Kakouris en G. Hirsch (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. B. Elmer

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° Eismann Alto Adige Srl, vertegenwoordigd door F. Cimmino, advocaat te Milaan,

° de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door M. Fiorilli, avvocato dello Stato,

° de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes, directeur van de juridische dienst van de Algemene directie Europese aangelegenheden, en A. Cortesão de Seiça Neves, lid van deze dienst, als gemachtigden,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van partijen ter terechtzitting van 14 maart 1996,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 mei 1996,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 12 juli 1994, ingekomen bij het Hof op 27 juli daaraanvolgend, heeft de Commissione tributaria di primo grado di Bolzano krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 22, lid 8, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1, hierna: "Zesde richtlijn"), in de versie van artikel 28 nonies ingevoegd bij richtlijn 91/680/EEG van de Raad van 16 december 1991 tot aanvulling van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en tot wijziging, met het oog op de afschaffing van de fiscale grenzen, van richtlijn 77/388/EEG (PB 1991, L 376, blz. 1).

2 Deze vraag is gerezen in het kader van beroepen die Eismann Alto Adige Srl (hierna: "Eismann"), gevestigd te Laives (Italië), heeft ingesteld tegen besluiten van het Ufficio IVA di Bolzano (BTW-kantoor te Bolzano), waarbij Eismann geldboetes zijn opgelegd voor het vervoer van goederen op Italiaans grondgebied zonder inachtneming van bepaalde door de Italiaanse wetgeving opgelegde formaliteiten.

3 Teneinde de fiscale controles te vergemakkelijken, dienden in Italië krachtens de artikelen 1 en 2 van presidentieel decreet nr. 627 van 6 oktober 1978 (hierna: "DPR"), alle goederen tijdens hun transport vergezeld te gaan van een begeleidend document.

4 Nadat bij richtlijn 91/680 de fiscale grenzen tussen de Lid-Staten op 1 januari 1993 waren afgeschaft, verduidelijkte de Italiaanse minister van Financiën in een circulaire van 5 januari 1993, dat de bij het DPR ingevoerde verplichting tot afgifte van het begeleidend document kwam te vervallen voor goederen die het voorwerp waren van intracommunautair handelsverkeer, maar dat zij werd gehandhaafd voor het binnenlandse handelsverkeer en het handelsverkeer met derde landen.

5 Artikel 1, punt 22, van richtlijn 91/680 heeft in de Zesde richtlijn hoofdstuk XVI bis ingevoegd, getiteld "Overgangsregeling voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten", dat de artikelen 28 bis tot en met 28 quaterdecies bevat.

6 Artikel 28 nonies, gecombineerd met artikel 28 terdecies, bepaalt, dat artikel 22 van de Zesde richtlijn voor de duur van de overgangsregeling, die in werking treedt op 1 januari 1993 en van toepassing blijft tot de inwerkingtreding van de definitieve regeling, wordt vervangen door een nieuwe tekst.

7 De leden 1 tot en met 7 van artikel 22, in de versie van de overgangsregeling, leggen de tot voldoening van de belasting gehouden personen verplichtingen op ter zake van bepaalde formaliteiten, zoals het indienen van een aangifte en een lijst. Lid 8 bepaalt voorts:

"8. De Lid-Staten kunnen, onder voorbehoud van gelijke behandeling van door belastingplichtigen verrichte binnenlandse handelingen en handelingen tussen de Lid-Staten, andere verplichtingen voorschrijven die zij noodzakelijk achten ter waarborging van de juiste heffing van de belasting en ter voorkoming van fraude mits deze verplichtingen in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten geen aanleiding geven tot formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens."

8 Eismann verkoopt levensmiddelen aan huis. Daartoe doet zij een beroep op verkopers, die zich met een vrachtwagen, geladen met voor de verkoop bestemde goederen, naar de woning van potentiële particuliere verbruikers begeven.

9 Na controles stelde het Ufficio IVA di Bolzano Eismann in kennis van een reeks besluiten waarbij haar geldboetes werden opgelegd, omdat zij de begeleidende documenten voor goederen die binnen Italiaans grondgebied werden vervoerd, niet of verkeerd had opgesteld.

10 Eismann stelde daarop verschillende beroepen in bij de Commissione tributaria di primo grado di Bolzano, teneinde intrekking van deze geldboetes te verkrijgen. Tot staving van deze beroepen voerde zij onder meer aan, dat de verplichting begeleidende documenten op te stellen voor goederen die op nationaal grondgebied worden vervoerd, in strijd was met de communautaire regelgeving inzake de afschaffing van de fiscale grenzen tussen de Lid-Staten, in het bijzonder artikel 22, lid 8, van de Zesde richtlijn, in de versie van de overgangsregeling.

11 Van oordeel dat de oplossing van het geschil afhankelijk is van de uitlegging die aan deze bepaling moet worden gegeven, heeft de Commissione tributaria di primo grado di Bolzano besloten, de behandeling van de zaak te schorsen, en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

"Is het feit dat in Italië vanaf 1 januari 1993 de bepalingen van presidentieel decreet nr. 627 enkel nog op het binnenlandse, en niet langer op het intracommunautaire handelsverkeer worden toegepast, in strijd met het in artikel 22, lid 8, van de Zesde EEG-richtlijn van 17 mei 1977, zoals vervangen, neergelegde gelijkheidsbeginsel?"

De ontvankelijkheid van de prejudiciële vraag

12 De Italiaanse regering betoogt, dat de prejudiciële vraag niet-ontvankelijk is omdat zij kennelijk irrelevant is voor de oplossing van het hoofdgeding. Eismann zou immers hebben aangevoerd, dat zij zogenoemde "detailverkopen" had verricht en geen zogenoemde verkopen "door venten". Volgens artikel 4 van het DPR zou het evenwel niet nodig zijn een begeleidend document af te geven voor goederen die in de detailhandel worden verkocht.

13 Dit betoog kan niet worden aanvaard.

14 Volgens vaste rechtspraak is het immers uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt om, gelet op de bijzonderheden van het concrete geval, de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis alsmede de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen (zie onder meer arrest van 14 december 1995, zaak C-387/93, Banchero, Jurispr. 1995, blz. I-4663, r.o. 15). In casu blijkt uit het dossier, dat zowel de nationale rechter als het Ufficio IVA di Bolzano van oordeel waren, dat Eismann krachtens het DPR, waarvan de uitlegging aan de nationale rechter toekomt, verplicht was begeleidende documenten op te stellen. In die omstandigheden is de prejudiciële vraag ontvankelijk.

De prejudiciële vraag

15 Met zijn vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of het gelijkheidsbeginsel van artikel 22, lid 8, van de Zesde richtlijn, in de versie van de overgangsregeling, aldus moet worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen een nationaal voorschrift op grond waarvan begeleidende documenten moeten worden opgesteld voor goederen die uitsluitend binnen de betrokken Lid-Staat worden vervoerd, wanneer een dergelijke verplichting niet bestaat voor het handelsverkeer tussen de Lid-Staten.

16 Het is vaste rechtspraak, dat bij de uitlegging van een gemeenschapsrechtelijke bepaling niet uitsluitend met de aldaar gebezigde bewoordingen te rade dient te worden gegaan, doch ook met de context van de bepaling en de doelstellingen van de regeling waarin zij is neergelegd (zie arrest van 2 juni 1994, zaak C-30/93, AC-ATEL Electronics Vertriebs, Jurispr. 1994, blz. I-2305, r.o. 21).

17 Met betrekking tot de context en de doelstellingen van artikel 22, lid 8, zij opgemerkt, dat deze bepaling deel uitmaakt van hoofdstuk XVI bis van de Zesde richtlijn, ingevoegd bij richtlijn 91/680. De bepalingen van dit hoofdstuk, betreffende de overgangsregeling voor de belastingheffing in het handelsverkeer tussen de Lid-Staten, beogen voornamelijk het handelsverkeer tussen de Lid-Staten te regelen, en niet de handelingen die plaatsvinden binnen één Lid-Staat.

18 Zoals de advocaat-generaal in punt 34 van zijn conclusie heeft beklemtoond, volgt immers uit de eerste drie overwegingen van de considerans, dat richtlijn 91/680 in hoofdzaak gericht is op de totstandkoming van de interne markt, de opheffing van de belastinggrenzen tussen de Lid-Staten en de afschaffing van de controles voor fiscale doeleinden aan de binnengrenzen voor elke handeling tussen de Lid-Staten. Deze richtlijn heeft daarentegen niet tot doel, de formaliteiten in verband met zuiver binnenlandse handelingen te harmoniseren of te vereenvoudigen.

19 Derhalve moet worden vastgesteld, dat de communautaire wetgever tot op heden de volledige en uitputtende harmonisatie van de formaliteiten die de Lid-Staten voor binnenlandse handelingen kunnen opleggen teneinde de juiste heffing van de BTW te waarborgen en fraude te voorkomen, niet heeft verwezenlijkt.

20 In die omstandigheden geldt artikel 22, lid 8, van de Zesde richtlijn, in de versie van de overgangsregeling, enkel voor handelingen tussen de Lid-Staten, die krachtens deze bepaling op dezelfde wijze als binnenlandse handelingen moeten worden behandeld. Dit artikel verzet zich er bijgevolg niet tegen, dat een Lid-Staat voor binnenlandse handelingen in die staat zwaardere formaliteiten oplegt dan voor het intracommunautaire handelsverkeer.

21 Deze uitlegging wordt bevestigd door de rechtspraak van het Hof, waarin is verklaard, dat het Verdrag een Lid-Staat niet het recht ontzegt, nationale produkten zwaarder te belasten dan ingevoerde produkten, en dat dergelijke ongelijkheden het gevolg zijn van de bijzonderheden van de niet-geharmoniseerde wetgevingen op gebieden die onder de bevoegdheid van de Lid-Staten vallen (zie arrest van 13 maart 1979, zaak 86/78, Peureux, Jurispr. 1979, blz. 897, r.o. 32).

22 Op de vraag van de nationale rechter moet dus worden geantwoord, dat artikel 22, lid 8, van de Zesde richtlijn, in de versie van de overgangsregeling, aldus moet worden uitgelegd, dat deze bepaling zich niet verzet tegen een nationaal voorschrift op grond waarvan begeleidende documenten moeten worden opgesteld voor goederen die uitsluitend binnen de betrokken Lid-Staat worden vervoerd.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

23 De kosten door de Italiaanse regering, de Portugese regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door de Commissione tributaria di primo grado di Bolzano bij beschikking van 12 juli 1994 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 22, lid 8, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1997 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, in de versie van artikel 28 nonies ingevoegd bij richtlijn 91/680/EEG van de Raad van 16 december 1991 tot aanvulling van het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde en tot wijziging, met het oog op de afschaffing van de fiscale grenzen, van richtlijn 77/388/EEG, moet aldus worden uitgelegd, dat het zich niet verzet tegen een nationaal voorschrift op grond waarvan begeleidende documenten moeten worden opgesteld voor goederen die uitsluitend binnen de betrokken Lid-Staat worden vervoerd.