C-275/01 - Sinclair Collins

Printed via the EU tax law app / web

Arrêt de la Cour

Zaak C-275/01


Sinclair Collis Ltd
tegen
Commissioners of Customs & Excise



(verzoek van het House of Lords om een prejudiciële beslissing)

«Zesde BTW-richtlijn – Artikel 13, B, sub b – Vrijgestelde handelingen – Verhuur van onroerende goederen – Begrip – Sigarettenautomaten die in bedrijfsruimten zijn geplaatst»

Conclusie van advocaat-generaal S. Alber van 10 oktober 2002
I - 0000
    
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 juni 2003
I - 0000
    

Samenvatting van het arrest

Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Vrijstellingen voorzien in Zesde richtlijn – Vrijstelling van verhuur van onroerende goederen – Begrip – Verlening van recht om sigarettenautomaten in bedrijfsruimten te plaatsen – Daarvan uitgesloten

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 13, B, sub b)Artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, moet aldus worden uitgelegd dat niet als verhuur van onroerende goederen in de zin van die bepaling is te beschouwen, het door de eigenaar van een bedrijfsruimte aan de eigenaar van een sigarettenautomaat verleende recht om deze automaat voor een periode van twee jaar in zijn etablissement te installeren, te exploiteren en te onderhouden op een door de eigenaar van de bedrijfsruimte aangeduide plaats, waarvoor hij als tegenprestatie een percentage van de bruto-opbrengst van de verkoop van sigaretten en andere tabaksproducten in zijn etablissement ontvangt, zonder dat de eigenaar van de automaat andere rechten dan de in de overeenkomst tussen partijen uitdrukkelijk vastgelegde bezits- of controlerechten worden verleend.cf. punt 31 en dictum




ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
12 juni 2003 (1)


„Zesde BTW-richtlijn – Artikel 13, B, sub b – Vrijgestelde handelingen – Verhuur van onroerende goederen – Begrip – In bedrijfsruimten geplaatste sigarettenautomaten”

In zaak C-275/01,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het House of Lords (Verenigd Koninkrijk), in het aldaar aanhangige geding tussen

Sinclair Collis Ltd

en

Commissioners of Customs & Excise ,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting ─ Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1),wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),,



samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, president van de Vierde kamer, waarnemend voor de president van de Vijfde kamer, D. A. O. Edward, A. La Pergola (rapporteur), P. Jann en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: S. Alber,
griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

Sinclair Collis Ltd, vertegenwoordigd door D. Milne, QC, en R. Baldry, barrister, geïnstrueerd door het kantoor Ernst & Young, Tax advisers,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins als gemachtigde, bijgestaan door K. Parker, QC,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Lyal als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Sinclair Collis Ltd, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie ter terechtzitting van 18 september 2002,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 oktober 2002,

het navolgende



Arrest



1
Bij beschikking van 7 juni 2001, ingekomen bij het Hof op 12 juli daaraanvolgend, heeft het House of Lords krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting ─ Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: Zesde richtlijn).

2
Deze vraag is gerezen in een geding tussen Sinclair Collis Ltd (hierna: SC) en de Commissioners of Customs & Excise (hierna: Commissioners), die in het Verenigd Koninkrijk bevoegd zijn voor de inning van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: BTW), betreffende het BTW-stelsel dat van toepassing is op een overeenkomst voor de plaatsing van sigarettenautomaten in een bedrijfsruimte.

Rechtskader

De communautaire regelgeving

3
Artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn luidt als volgt: Aan de belasting over de toegevoegde waarde zijn onderworpen:

1.
de leveringen van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht.

4
Artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn bepaalt: Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de lidstaten vrijstelling voor de onderstaande handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:

a)
[...]

b)
verpachting en verhuur van onroerende goederen, met uitzondering van:

1.
het verstrekken van accommodatie, als omschreven in de wetgeving der lidstaten, in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie, met inbegrip van de verhuuraccommodatie in vakantiekampen of op kampeerterreinen;

2.
verhuur van parkeerruimte voor voertuigen;

3.
verhuur van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines;

4.
verhuur van safeloketten.

[...]

Nationale bepalingen

5
Volgens Schedule 9, Part II, Group 1, Item 1, van de Value Added Tax Act 1994 (BTW-wet 1994) is van BTW vrijgesteld: Het verlenen van een belang in of een recht op een onroerend goed of het verlenen van een recht van gebruik van een onroerend goed.

6
Het begrip recht van gebruik van een onroerend goed in die nationaalrechtelijke bepaling verwijst naar het begrip verhuur van onroerende goederen in artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

7
SC, die deel uitmaakt van de Imperial Tobacco Group, heeft in cafés, clubs en hotels sigarettenautomaten geplaatst, die zij exploiteert en onderhoudt.

8
Daartoe heeft SC met elk van de eigenaars van deze bedrijfsruimten (hierna: eigenaar van de bedrijfsruimte) een overeenkomst gesloten voor de levering van dergelijke automaten tegen betaling van een overeengekomen percentage van de bruto-opbrengst van de verkoop van tabaksproducten in de betrokken bedrijfsruimte, en meer in het bijzonder van de verkoop via die automaten (hierna: overeenkomst).

9
Volgens deze overeenkomst worden de automaten geïnstalleerd op de plaats waar de eigenaar van de bedrijfsruimte meent dat de grootste omzet kan worden verwezenlijkt. De eigenaar van de bedrijfsruimte mag echter niet op onredelijke wijze een door SC gekozen andere plaats weigeren. De sigaretten en het geld in de automaten, de sigaren en de andere tabaksproducten blijven eigendom van SC. De eigenaar van de bedrijfsruimte verleent SC voor een periode van twee jaar het exclusieve recht van plaatsing en exploitatie van de automaten, die eigendom blijven van SC. Verder verleent de overeenkomst SC het exclusieve recht om het betrokken etablissement sigaren en andere tabaksproducten te leveren.

10
De eigenaar van de bedrijfsruimte stemt ermee in voldoende elektriciteit te leveren en de plaatsing van automaten met soortgelijke producten als die waarover de overeenkomst gaat in zijn etablissement te verbieden. Automaten die niet aan een muur moeten worden bevestigd, mogen worden verplaatst.

11
SC behoudt de exclusieve controle over de toegang tot de automaten, zorgt voor de bevoorrading ervan en verwijdert het geld, dat wordt verdeeld zoals overeengekomen.

12
In januari 1996 hebben de Commissioners besloten dat de in de overeenkomst bedoelde verrichtingen van de BTW moesten worden vrijgesteld ingevolge artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn, aangezien de overeenkomst een recht van gebruik van een onroerend goed verleent. SC, die er belang bij had dat de verrichting aan de BTW onderworpen was teneinde zelf de reeds betaalde BTW te kunnen aftrekken, heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij het VAT and Duties Tribunal Manchester (Verenigd Koninkrijk). Dit was van oordeel dat de overeenkomst voornamelijk strekt tot de plaatsing van sigarettenautomaten en niet tot het gebruik of het genot van een onroerend goed, en heeft bijgevolg beslist dat de transactie niet van de BTW mocht worden vrijgesteld.

13
De Commissioners zijn van dit vonnis van het Tribunal met succes in hoger beroep gegaan bij de High Court of Justice (England & Wales) (Verenigd Koninkrijk). SC heeft tegen het arrest van de High Court hoger beroep ingesteld bij de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk) dat het hoger beroep heeft verworpen. SC heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het House of Lords.

14
Van mening dat de oplossing van het geding een uitlegging van de Zesde richtlijn vereiste, heeft het House of Lords de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld: Kan het door de eigenaar van een bedrijfsruimte [...] aan de eigenaar van een sigarettenautomaat verleende recht om de automaat voor een periode van twee jaar in de bedrijfsruimte te installeren, te exploiteren en te onderhouden op een door de eigenaar van de bedrijfsruimte aangeduide plaats, waarvoor hij als tegenprestatie een percentage ontvangt van de bruto-opbrengst van de verkoop van sigaretten en andere tabaksproducten in zijn etablissement, zonder dat de eigenaar van de automaat evenwel andere rechten dan de in de schriftelijke overeenkomst tussen partijen vastgelegde bezits- of controlerechten worden verleend, worden gelijkgesteld met de verhuur van onroerende goederen in de zin van artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn [...]? Op basis van welke beginselen kan worden uitgemaakt of een overeenkomst kan worden gelijkgesteld met de verhuur van onroerende goederen in de zin van artikel 13, B, sub b?

De prejudiciële vraag

15
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat als verhuur van onroerende goederen in de zin van die bepaling is te beschouwen, het door de eigenaar van een bedrijfsruimte aan de eigenaar van een sigarettenautomaat verleende recht om deze automaat voor een periode van twee jaar in zijn etablissement te installeren, te exploiteren en te onderhouden op een door de eigenaar van de bedrijfsruimte aangeduide plaats, waarvoor hij als tegenprestatie een percentage ontvangt van de bruto-opbrengst van de verkoop van sigaretten en andere tabaksproducten in zijn etablissement, zonder dat de eigenaar van de automaat evenwel andere rechten dan de in de overeenkomst tussen partijen vastgelegde bezits- of controlerechten worden verleend.

16
Om te beginnen zij vastgesteld dat niet wordt betwist dat volgens de overeenkomst de eigenaar van de bedrijfsruimte die het recht verleent om een sigarettenautomaat te installeren en te onderhouden, een dienst verricht in de hoedanigheid van belastingplichtige in de zin van respectievelijk artikel 6, lid 1, en artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn. De diensten die hij op grond van de overeenkomst levert, zijn ingevolge artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn in beginsel dus onderworpen aan de BTW. Vastgesteld moet nog worden of de diensten binnen de werkingssfeer van de in artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn bedoelde vrijstelling vallen.

Bij het Hof ingediende opmerkingen

17
SC en de Commissie voeren aan dat de overeenkomst geen verpachting of verhuur van onroerende goederen in de zin van artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn vormt. Tot de wezenlijke kenmerken van een verhuur in de zin van die bepaling behoort de verlening van een recht om een deel of een bepaalde oppervlakte van een onroerend goed in bezit te nemen als ware het eigendom, en andere personen de toegang daartoe te verlenen of te ontzeggen.

18
Dienaangaande voert SC aan dat de overeenkomst strekt tot de plaatsing en de exploitatie van automaten die geld opbrengen en niet tot het gebruik van de bedrijfsruimte waarin zij worden geplaatst. De overeenkomst bevat immers geen enkele beperking inzake het aantal automaten en bepaalt niet dat zij op een bijzondere plaats moeten worden geïnstalleerd. Na plaatsing zijn zij, zoals de andere goederen in de bedrijfsruimte, onder toezicht of in het bezit van de eigenaar van de bedrijfsruimte, die zich ertoe verbindt het gebruik van de automaten niets in de weg te leggen. SC blijft eigenaar van de automaten, maar heeft geen controle over de toegang ertoe, tenzij om ze bij te vullen, te onderhouden en te herstellen. Dienaangaande heeft SC er ter terechtzitting op gewezen dat zij enkel gedurende de openingsuren van het etablissement toegang heeft tot de automaten.

19
De Commissie voert aan dat het recht om een automaat te installeren op een plaats die aan een andere persoon toebehoort en die automaat daar te laten, slechts met een verhuur in de zin van artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn kan worden gelijkgesteld wanneer dat recht gepaard gaat met een recht van gebruik van en toezicht op een bepaald deel van het etablissement. Volgens de Commissie houdt een verhuur in de zin van die bepaling bovendien niet noodzakelijkerwijze in dat de vergoeding van een dergelijk recht wordt bepaald op basis van de duur ervan.

20
De regering van het Verenigd Koninkrijk stelt daarentegen dat de overeenkomst een verhuur van onroerende goederen in de zin van artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn vormt. Door het duurzaam installeren van een automaat tegen een muur of op een bepaalde plaats wordt de plaats waar de automaat zich bevindt in bezit genomen, waarbij alle andere personen worden uitgesloten, zodat die plaatsing kan worden aangemerkt als een verhuur van onroerende goederen in de zin van die bepaling.

21
Volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk sluit het feit dat de automaat kan worden verplaatst niet uit dat sprake is van exclusief gebruik. Dit betekent enkel dat het gebruik in onderlinge overeenstemming is gewijzigd. Het recht van SC op toegang tot de automaten voor onderhoud en herstelling volstaat voor het beoogde gebruik. Onvoorwaardelijke of onbeperkte toegangsrechten zijn immers geen vereisten voor het recht van gebruik. Van wezenlijk belang is dat het toegangsrecht strookt met de doelstelling van het gebruik.

Beoordeling door het Hof

22
Om te beginnen zij er in de eerste plaats aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de vrijstellingen van artikel 13 van de Zesde richtlijn autonome communautaire rechtsbegrippen zijn en derhalve een communautaire definitie dienen te krijgen (zie arresten van 12 september 2000, Commissie/Ierland, C-358/97, Jurispr. blz. I-6301, punt 51, en 16 januari 2003, Maierhofer, C-315/00, Jurispr. blz. I-563, punt 25).

23
In de tweede plaats moeten de bewoordingen waarin de in artikel 13 van de Zesde richtlijn bedoelde vrijstellingen zijn omschreven, strikt worden uitgelegd, daar die vrijstellingen afwijkingen zijn van het algemene beginsel, dat BTW wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht (zie onder meer arrest Commissie/Ierland, reeds aangehaald, punt 52, en arrest van 18 januari 2001, Stockholm Lindöpark, C-150/99, Jurispr. blz. I-493, punt 25).

24
Wat de in artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn bedoelde vrijstellingen betreft, geeft deze bepaling geen omschrijving van het begrip verhuur en verwijst zij evenmin naar de respectieve omschrijvingen van dat begrip in de wettelijke regelingen van de lidstaten (zie arrest van 4 oktober 2001, Goed Wonen, C-326/99, Jurispr. blz. I-6831, punt 44).

25
Het is evenwel vaste rechtspraak dat het wezenlijke kenmerk van de verhuur van onroerende goederen in de zin van artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn is, dat aan de houder voor een overeengekomen tijdsduur tegen vergoeding het recht wordt verleend, een onroerend goed te gebruiken als ware hij de eigenaar ervan en ieder ander van het genot van dat recht uit te sluiten (zie in die zin arrest Goed Wonen, reeds aangehaald, punt 55, en arrest van 9 oktober 2001, Cantor Fitzgerald International, C-108/99, Jurispr. blz. I-7257, punt 21).

26
Om de aard van een belastbare handeling vast te stellen, moeten verder alle omstandigheden waaronder de betrokken handeling wordt verricht in aanmerking worden genomen om daaruit de kenmerkende elementen naar voren te halen (zie arrest van 2 mei 1996, Faaborg-Gelting Linien, C-231/94, Jurispr. blz. I-2395, punt 12, en arrest Stockholm Lindöpark, reeds aangehaald, punt 26).

27
Dienaangaande zij vastgesteld dat de overeenkomst er blijkens de door de verwijzende rechter verstrekte gegevens niet toe strekt passief een oppervlakte of een standplaats ter beschikking te stellen en de medecontractant het recht te waarborgen dat te gebruiken als ware hij de eigenaar ervan en ieder ander van het genot van dat recht uit te sluiten.

28
Die vaststelling vindt in de eerste plaats steun in het feit dat de overeenkomst geen nauwkeurig afgebakende oppervlakte of standplaats bepaalt waar de automaten in het etablissement moeten worden geïnstalleerd. In tegenstelling tot hetgeen kenmerkend is voor de verhuur, is de plaats van de automaat enkel van belang voorzover daardoor de grootst mogelijke omzet kan worden verzekerd. Op grond van dit criterium kunnen de automaten volgens de overeenkomst binnen bepaalde perken naar goeddunken van de eigenaar van de bedrijfsruimte worden verplaatst.

29
In de tweede plaats verleent de overeenkomst SC niet het recht om de toegang tot de plaats waar de automaten zich bevinden te controleren of te beperken. Hoewel SC volgens de overeenkomst een exclusief recht van toegang tot de automaten heeft, teneinde ze te onderhouden, bij te vullen met sigaretten en het geld eruit te halen, heeft dat recht immers enkel betrekking op de toegang tot de automaat als zodanig, inzonderheid tot het intern mechanisme ervan, en niet op de toegang tot het deel van de oppervlakte van het etablissement waar de automaat zich bevindt. Volgens de informatie die SC ter terechtzitting heeft verstrekt, is dat recht hoe dan ook beperkt tot de openingsuren van het etablissement en kan het niet zonder toestemming van de eigenaar van de bedrijfsruimte worden uitgeoefend. Bovendien hebben derden slechts toegang tot de automaten volgens de praktische regeling die de eigenaar van de bedrijfsruimte oplegt, met name tijdens de openingsuren van het etablissement, en niet binnen door SC vastgestelde perken.

30
In die omstandigheden vormt het gebruik van een deel van de oppervlakte of van een standplaats in bedrijfsruimten volgens de overeenkomst enkel een middel voor de uitvoering van de dienst die het voorwerp van de overeenkomst is, namelijk de waarborg van de uitoefening van het recht van exclusieve verkoop van sigaretten in het etablissement door de plaatsing en het onderhoud van automaten in ruil voor een percentage van de winst.

31
Gelet op de bovenstaande overwegingen moet op de vraag worden geantwoord dat artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat niet als verhuur van onroerende goederen in de zin van die bepaling is te beschouwen, het door de eigenaar van een bedrijfsruimte aan de eigenaar van een sigarettenautomaat verleende recht om deze automaat voor een periode van twee jaar in zijn etablissement te installeren, te exploiteren en te onderhouden op een door de eigenaar van de bedrijfsruimte aangeduide plaats, waarvoor hij als tegenprestatie een percentage ontvangt van de bruto-opbrengst van de verkoop van sigaretten en andere tabaksproducten in zijn etablissement, zonder dat de eigenaar van de automaat evenwel andere rechten dan de in de overeenkomst tussen partijen vastgelegde bezits- of controlerechten worden verleend.


Kosten

32
De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het House of Lords bij beschikking van 7 juni 2001 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Timmermans

Edward

La Pergola

Jann

von Bahr

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 12 juni 2003.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

R. Grass

M. Wathelet


1
Procestaal: Engels.