C-276/09 - Everything Everywhere

Printed via the EU tax law app / web

Zaak C‑276/09

Everything Everywhere Ltd, voorheen T-Mobile (UK) Ltd

tegen

Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

[verzoek van de High Court of Justice (England and Wales), Chancery Division, om een prejudiciële beslissing]

„Zesde btw-richtlijn – Vrijstelling – Artikel 13, B, sub d, punten 1 en 3 – Bemiddeling inzake kredieten – Handelingen betreffende betalingen en overmakingen – Bestaan van twee onderscheiden dienstverrichtingen of van één enkele verrichting – Bijkomende kosten aangerekend bij gebruik van bepaalde methoden voor betalen van mobieletelefoniediensten”

Samenvatting van het arrest

Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Dienstverrichtingen – Handelingen die uit verschillende elementen bestaan

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 2, punt 1, en 13, B, sub d, punten 1 en 3)

Voor de heffing van de belasting over de toegevoegde waarde vormen de bijkomende kosten die door een aanbieder van telecommunicatiediensten aan zijn klanten worden aangerekend wanneer zij voor deze diensten niet via het „Direct Debit‑systeem” of door overmaking via het Bankers' Automated Clearing System (BACS) betalen, maar met een kredietkaart, een debetkaart, per cheque of in contanten aan het loket van een bank of aan de balie van een tussenpersoon die bevoegd is om de betaling namens deze dienstverrichter te ontvangen, geen tegenprestatie voor een dienst die onderscheiden en onafhankelijk is van de hoofddienst die bestaat in het aanbieden van telecommunicatiediensten.

Een dergelijke dienst waar de klanten geen toegang toe hebben zonder gebruik te maken van de telecommunicatiediensten, heeft uit het oogpunt van de klanten immers geen afzonderlijk belang ten opzichte van de betrokken telecommunicatiedienst.

Een prestatie moet als bijkomend bij een hoofdprestatie worden beschouwd wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken.

(cf. punten 25, 27, 32 en dictum)







ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

2 december 2010 (*)

„Zesde btw-richtlijn – Vrijstelling – Artikel 13, B, sub d, punten 1 en 3 – Bemiddeling inzake kredieten – Handelingen betreffende betalingen en overmakingen – Bestaan van twee onderscheiden dienstverrichtingen of van één enkele verrichting – Bijkomende kosten aangerekend bij gebruik van bepaalde methoden voor betalen van mobieletelefoniediensten”

In zaak C‑276/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division (Verenigd Koninkrijk), bij beslissing van 8 april 2009, ingekomen bij het Hof op 20 juli 2009, in de procedure

Everything Everywhere Ltd, voorheen T-Mobile (UK) Ltd,

tegen

Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis, J. Malenovský en T. von Danwitz (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 30 september 2010,

gelet op de opmerkingen van:

–        Everything Everywhere Ltd, voorheen T-Mobile (UK) Ltd, vertegenwoordigd door J. Peacock, QC, en M. Angiolini, barrister,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door H. Walker als gemachtigde, bijgestaan door R. Hill, barrister,

–        de Griekse regering, vertegenwoordigd door S. Spyropoulos, M. Germani en V. Karra als gemachtigden,

–        Ierland, vertegenwoordigd door D. O’Hagan als gemachtigde, bijgestaan door B. Doherty, barrister,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Lyal en M. Afonso als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 13, B, sub d, punten 1 en 3, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: „Zesde richtlijn”), dat bepaalt dat met name bemiddeling inzake kredieten en handelingen betreffende betalingen en overmakingen zijn vrijgesteld van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Everything Everywhere Ltd, voorheen T‑Mobile (UK) Ltd (hierna: „Everything Everywhere”), en Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs (hierna: „Commissioners”) inzake de behandeling voor de toepassing van de btw van de kosten die door Everything Everywhere aan haar klanten worden aangerekend wanneer zij voor het betalen van hun maandelijkse factuur kiezen voor bepaalde methoden.

 Toepasselijke bepalingen

 Unieregeling

3        Volgens artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn zijn „de levering van goederen en de diensten, welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht”, onderworpen aan de btw.

4        Artikel 13, B, van de Zesde richtlijn, met als titel „Overige vrijstellingen”, bepaalt:

„Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de lidstaten vrijstelling voor de onderstaande handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:

[...]

d)      de volgende handelingen:

1.      verlening van kredieten en bemiddeling inzake kredieten, alsmede het beheer van kredieten door degene die ze heeft verleend;

[...]

3.      handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende deposito's, rekening-courantverkeer, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren met uitzondering van de invordering van schuldvorderingen;

[...]”

 Nationale regeling

5        De in artikel 13, B, sub d, punten 1 en 3, van de Zesde richtlijn vastgestelde vrijstelling is in het Verenigd Koninkrijk in nationaal recht omgezet bij Schedule 9, Group 5, Items 1 en 5, Value Added Tax Act 1994 (btw-wet van 1994), waarbij zijn vrijgesteld van btw:

„1.      [d]e uitgifte, overmaking of verkrijging van, of enige andere handeling met betrekking tot geld, en handelingen met betrekking tot zekerheids‑ en garantieverbintenissen of met betrekking tot promessen of betalingsopdrachten;

[...]

5.      [d]e verrichting van bemiddelingsdiensten met betrekking tot transacties als bedoeld in de punten 1, 2, 3, 4 of 6 (ongeacht of deze transactie is voltooid) door een persoon die handelt in de hoedanigheid van tussenpersoon”.

6        De aantekeningen 5 tot en met 5B bij Group 5, Schedule 9, Value Added Tax Act 1994 bepalen:

„(5)      Voor de toepassing van punt 5 omvatten ‚bemiddelingsdiensten’ het bij elkaar brengen, met het oog op de verstrekking van financiële diensten,

a)      van personen die financiële diensten wensen af te nemen of mogelijk wensen af te nemen, en

b)      personen die financiële diensten verrichten,

in combinatie met (in geval van financiële diensten die vallen onder de punten 1, 2, 3 of 4) voorbereidende werkzaamheden voor de sluiting van de overeenkomst voor de verrichting van financiële diensten, met uitzondering van marktonderzoek, ontwerp van producten, reclame, promotie of vergelijkbare diensten of het verzamelen, collationeren en verstrekken van informatie over dergelijke activiteiten.

(5A)      Voor de toepassing van punt 5 handelt een persoon ‚in de hoedanigheid van tussenpersoon’ indien hij handelt als tussenpersoon of als een van meerdere tussenpersonen, tussen

a)      een persoon die financiële diensten verricht, en

b)      een persoon die financiële diensten wenst af te nemen of mogelijk wenst af te nemen,

[...]

(5B)      Voor de toepassing van de aantekeningen 5 en 5A wordt onder ‚financiële diensten’ verstaan het uitvoeren van transacties die vallen onder de punten 1, 2, 3, 4 of 6.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

7        Everything Everywhere is een telecombedrijf dat mobieletelefoniediensten aanbiedt. Om van deze diensten gebruik te maken, kunnen klanten vooruitbetalen door hun klantenrekening te crediteren, of aan het einde van de factureringsperiode betalen. In het laatste geval stuurt Everything Everywhere aan haar klanten een maandelijkse factuur die zij op verschillende manieren kunnen betalen. Zij kunnen kiezen tussen een betaling:

–        per incasso via het „Direct Debit-systeem”;

–        door overmaking via het Bankers’ Automated Clearing System [geautomatiseerd clearingstelsel van de banken in het Verenigd Koninkrijk (BACS)] (hierna: „BACS-overmaking”);

–        met debet- of kredietkaart, via de telefoon of internet;

–        via een derde die optreedt als tussenpersoon die bevoegd is om de betaling te ontvangen, bijvoorbeeld aan het loket van een postkantoor („Post Office”);

–        per cheque die met de post wordt verstuurd, of

–        aan het loket van een filiaal van de bank van Everything Everywhere, te weten HSBC Bank plc, of van een andere bank, ten gunste van de bankrekening van Everything Everywhere.

8        Wanneer een klant zijn factuur via het „Direct Debit-systeem” of via BACS-overmaking betaalt, rekent Everything Everywhere hem geen bijkomende kosten aan.

9        Een incasso via het „Direct Debit-systeem” veronderstelt een „mandaat voor automatische incasso”, te weten een doorlopende opdracht van de klant aan zijn bank om op verzoek van Everything Everywhere bedragen over te maken. Op grond hiervan probeert laatstgenoemde, voor elke opeisbare betaling, van deze bank via het BACS de overmaking van het door de klant verschuldigde bedrag te verkrijgen. De BACS‑overmaking wordt telkens verricht op initiatief van de klant die aan zijn bank de opdracht geeft een bepaald bedrag over te boeken van zijn rekening naar die van Everything Everywhere.

10      Voor elke betaling via een van de andere in punt 7 van het onderhavige arrest vermelde betalingsmethoden wordt daarentegen de volgende maand een bijkomend bedrag van 3 GBP aangerekend, dat Everything Everywhere „separate payment handling charge” (heffing voor afzonderlijke betalingsafwikkeling; hierna: „SPHC”) noemt.

11      De SPHC wordt aldus aangerekend aan een klant die met debet‑ of kredietkaart betaalt door via de telefoon of via internet een informaticaproces in gang te zetten dat leidt tot de overmaking van het verschuldigde bedrag door de bank die de kaart heeft uitgegeven naar de bankrekening van Everything Everywhere. Hetzelfde geldt bij betaling in contanten aan het loket van een bank of aan de balie van een tussenpersoon die bevoegd is om de betaling te ontvangen, met name van een postkantoor, waarmee Everything Everywhere een overeenkomst heeft gesloten om deze betalingen namens haar te aanvaarden. Everything Everywhere rekent de SPHC ook aan aan klanten die de mobieletelefoniediensten per cheque betalen, ongeacht of zij de cheque aan het loket van een bank van hun keuze overhandigen of hem in een voorgeadresseerde enveloppe naar de bank van Everything Everywhere versturen.

12      De door Everything Everywhere toegepaste algemene voorwaarden voorzien in de SPHC. De SPHC wordt vermeld in de tariefbrochures van Everything Everywhere en op haar website. Ongeveer 28 % van de klanten van Everything Everywhere kiest ervoor op een andere manier dan via het „Direct Debit-systeem” of via BACS‑overmaking te betalen en moet dus de SPHC betalen.

13      De SPHC geldt noch voor klanten die van tevoren voor alle mobieletelefoniediensten betalen door creditering van hun klantenrekening, noch voor zakenklanten.

14      Everything Everywhere is van mening dat de SPHC moet worden beschouwd als een tegenprestatie voor een betalingsverwerkingsdienst tegen betaling en derhalve is vrijgesteld van btw krachtens artikel 13, B, sub d, van de Zesde richtlijn. In augustus 2005 heeft Everything Everywhere een vordering ingesteld met betrekking tot 4 063 228,08 GBP te veel afgedragen btw over de SPHC voor de periode van augustus 2003 tot en met juli 2005. De Commissioners hebben deze vordering afgewezen. Everything Everywhere heeft tegen die afwijzing beroep ingesteld bij het VAT and Duties Tribunal, dat de beschikking van de Commissioners heeft bevestigd door te oordelen dat de SPHC aan btw was onderworpen.

15      Tegen de beslissing van het VAT and Duties Tribunal heeft Everything Everywhere hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Volgens deze rechter betreft het geding in wezen de vraag of de SPHC de tegenprestatie is voor een van het aanbieden van telecommunicatiediensten onderscheiden dienst die valt onder de in artikel 13, B, sub d, punt 1 of punt 3, van de Zesde richtlijn vastgestelde vrijstelling.

16      De verwijzende rechter merkt met name op dat partijen in het hoofdgeding hebben erkend dat artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn al is uitgelegd in het arrest van het Hof van 5 juni 1997, SDC (C‑2/95, Jurispr. blz. I‑3017), met name in de punten 53 en 66 van dat arrest, waarin het Hof heeft geoordeeld dat om als „een handeling betreffende overmakingen” te kunnen worden aangemerkt, de verrichte diensten moeten leiden tot een overmaking van geld en juridische en financiële wijzigingen moeten meebrengen. Onder de partijen bestaat echter geen eenstemmigheid over de vraag wat onder deze termen moet worden verstaan.

17      Van oordeel dat de uitkomst van het hoofdgeding afhangt van de uitlegging van het Unierecht, heeft de High Court of Justice of England and Wales, Chancery Division, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Wat zijn de kenmerken van een vrijgestelde dienst die ‚tot een overmaking van geld [leidt] en juridische en financiële wijzigingen meebreng[t]’? Met name:

a)      Geldt de vrijstelling voor diensten die anders niet zouden behoeven te worden verricht door een van de financiële instellingen die i) een rekening voor een bepaald bedrag debiteren, ii) een andere rekening voor hetzelfde bedrag crediteren, of iii) een taak uitvoeren tussen i) en ii)?

b)      Geldt de vrijstelling voor diensten die, ook al omvatten zij niet het afboeken van een bedrag van de ene rekening en het bijschrijven van hetzelfde bedrag op de andere rekening, wel in een overmaking van geld resulteren en om die reden achteraf als de oorzaak van die overmaking kunnen worden gezien?

2)      Geldt de vrijstelling voor ‚handelingen [...] betreffende [...] betalingen [of] overmakingen’ van artikel 13, B, sub d, punt 3, van de Zesde richtlijn voor een dienst die bestaat in het verkrijgen en verwerken van betalingen per krediet- of debetkaart, zoals door de belastingplichtige in het onderhavige geval uitgevoerd? Vallen deze diensten onder artikel 13, B, sub d, punt 3, [van de Zesde richtlijn] met name wanneer de transmissie van afwikkelingsbestanden aan het einde van elke dag door de belastingplichtige ertoe leidt dat de rekening van de klant automatisch wordt gedebiteerd en de rekening van de belastingplichtige automatisch wordt gecrediteerd?

3)      Maakt het voor het antwoord op de tweede vraag verschil of de belastingplichtige zelf dan wel door de tussenkomst van zijn acquiring bank de autorisatiecodes voor verdere transmissie verkrijgt?

4)      Geldt de vrijstelling voor ‚bemiddeling inzake kredieten’ van artikel 13, B, sub d, punt 1, van de Zesde richtlijn voor diensten zoals de belastingplichtige in het onderhavige geval aanbiedt bij kredietkaartbetalingen, waarbij de kredietkaart van de klant als gevolg van deze diensten wordt gedebiteerd met een verder kredietbedrag?

5)      Geldt de vrijstelling voor ‚handelingen [...] betreffende [...] betalingen [of] overmakingen’ voor de diensten van aanvaarding en verwerking van betalingen via derden die als agent optreden, zoals de diensten die in casu door de belastingplichtige via het postkantoor en PayPoint worden geboden?

6)      Geldt de vrijstelling voor ‚handelingen [...] betreffende [...] betalingen [of] overmakingen’ voor de diensten van verkrijging en verwerking van betalingen per cheque die met de post naar de belastingplichtige of zijn agent wordt verzonden, welke betalingen door de belastingplichtige en zijn bank moeten worden verwerkt?

7)      Geldt de vrijstelling voor ‚handelingen [...] betreffende [...] betalingen [of] overmakingen’ voor de diensten die de belastingplichtige in het onderhavige geval aanbiedt, namelijk de inontvangstneming en verwerking van aan de balie van een bank verrichte betalingen die via het bankenstelsel op de bankrekening van de belastingplichtige worden bijgeschreven?

8)      Welke factoren moeten in aanmerking worden genomen bij de beslissing of een heffing (zoals de heffing voor de verwerking van een betaling in het onderhavige geval) die een belastingplichtige zijn klant oplegt wanneer de klant ervoor kiest de belastingplichtige te betalen door middel van een bepaalde betalingsmethode, en die apart is aangegeven in de overeenkomst en afzonderlijk gespecificeerd op de klantenfacturen, een afzonderlijke dienstverrichting voor de toepassing van de btw is?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

18      Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de SPHC de tegenprestatie vormt voor een door Everything Everywhere aan haar klanten verstrekte dienst, die valt onder de btw‑vrijstellingen van artikel 13, B, sub d, punt 1, van de Zesde richtlijn (vierde vraag) of artikel 13, B, sub d, punt 3 (eerste tot en met derde en vijfde tot en met zevende vraag), en voorts of deze dienst onderscheiden is van het aanbieden van mobieletelefoniediensten (achtste vraag).

19      Aangezien de SPHC, zo deze dienst niet onderscheiden is van het aanbieden van mobieletelefoniediensten, dezelfde btw-behandeling krijgt als de bedragen die worden aangerekend voor laatstgenoemde diensten (zie in die zin arresten van 25 februari 1999, CPP, C‑349/96, Jurispr. blz. I‑973, punt 32, en 21 juni 2007, Ludwig, C‑453/05, Jurispr. blz. I‑5083, punt 20), dient eerst te worden geantwoord op de achtste vraag.

 Achtste vraag

20      Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, voor de heffing van de btw en met name voor de toepassing van de bepalingen betreffende de in de Zesde richtlijn voorziene vrijstellingen, bijkomende kosten die door een aanbieder van telecommunicatiediensten aan zijn klanten worden aangerekend wanneer zij gebruikmaken van bepaalde betalingsmethoden, de tegenprestatie vormen voor een door deze dienstverrichter voor zijn klanten verrichte betalingsverwerkingsdienst, die moet worden beschouwd als een van het aanbieden van de telecommunicatiediensten onderscheiden dienst.

21      Uit artikel 2 van de Zesde richtlijn vloeit voort dat elke prestatie normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd (zie met name arrest CPP, reeds aangehaald, punt 29, en arresten van 29 maart 2007, Aktiebolaget NN, C‑111/05, Jurispr. blz. I‑2697, punt 22, en 19 november 2009, Don Bosco Onroerend Goed, C‑461/08, Jurispr. blz. I‑11079, punt 35).

22      De handeling die economisch gezien uit één prestatie bestaat, mag echter niet kunstmatig uit elkaar worden gehaald omdat anders de goede werking van het btw-stelsel zou worden aangetast (zie met name arresten CPP, reeds aangehaald, punt 29, en Aktiebolaget NN, reeds aangehaald, punt 22, en arrest van 22 oktober 2009, Swiss Re Germany Holding, C‑242/08, Jurispr. blz. I‑10099, punt 51).

23      Bovendien moeten in bepaalde omstandigheden verschillende formeel onderscheiden prestaties die afzonderlijk kunnen worden verricht en zodoende ieder als zodanig tot belastingheffing of tot vrijstelling kunnen leiden, worden beschouwd als één enkele handeling wanneer zij niet zelfstandig zijn (zie arresten van 21 februari 2008, Part Service, C‑425/06, Jurispr. blz. I‑897, punt 51, en 11 juni 2009, RLRE Tellmer Property, C‑572/07, Jurispr. blz. I‑4983, punt 18, en arrest Don Bosco Onroerend Goed, reeds aangehaald, punt 36).

24      Dat is met name het geval wanneer een of meer elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende diensten die het fiscale lot van de hoofddienst delen (zie met name arrest CPP, reeds aangehaald, punt 30; arrest van 15 mei 2001, Primback, C‑34/99, Jurispr. blz. I‑3833, punt 45; arrest RLRE Tellmer Property, reeds aangehaald, punt 18, en beschikking van 14 mei 2008, Tiercé Ladbroke en Derby, C‑231/07 en C‑232/07, punt 21).

25      Een prestatie moet in het bijzonder als bijkomend bij een hoofdprestatie worden beschouwd wanneer zij voor de klanten geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken (zie met name reeds aangehaalde arresten CPP, punt 30; Primback, punt 45, en RLRE Tellmer Property, punt 18, en beschikking Tiercé Ladbroke en Derby, reeds aangehaald, punt 21).

26      Om te bepalen of de belastingplichtige de consument, beschouwd als een modale consument, meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofddiensten dan wel één enkele dienst verleent, moet worden vastgesteld wat de kenmerkende elementen van de betrokken handeling zijn en rekening worden gehouden met alle omstandigheden waarin zij plaatsvindt (zie in die zin reeds aangehaalde arresten CPP, punten 28 en 29; Aktiebolaget NN, punten 21 en 22, en Ludwig, punt 17, en beschikking Tiercé Ladbroke en Derby, reeds aangehaald, punten 19 en 20).

27      Wat het hoofdgeding betreft, dient te worden vastgesteld dat de door een dienstverrichter als Everything Everywhere aan zijn klanten verstrekte hoofddienst de mobieletelefoniedienst is. De werkzaamheid die door deze onderneming wordt uitgeoefend bij de facturering van deze dienst, met name de terbeschikkingstelling aan de klanten van een infrastructuur waardoor zij de facturen niet alleen via het „Direct Debit‑systeem” of via BACS‑overmaking kunnen betalen, maar ook met kredietkaart, per cheque of in contanten, is voor deze klanten geen doel op zichzelf. De zogenaamde dienstverrichting waarover deze klanten niet kunnen beschikken zonder gebruik te maken van de mobieletelefoniedienst, heeft uit het oogpunt van deze klanten geen afzonderlijk belang ten opzichte van deze dienst. Zij biedt hun enkel de mogelijkheid de mobieletelefoonfacturen te betalen via de betalingsmethode die hun het gemakkelijkst lijkt en stelt voorts de dienstverrichter in staat de omvang van zijn hoofddienst te vergroten (zie in die zin arrest Primback, reeds aangehaald, punt 47).

28      Voorts hangen de aanvaarding en de inning van een betaling intrinsiek samen met elke onder bezwarende titel verrichte dienst. Het is inherent aan een dergelijke dienst dat de dienstverrichter om betaling vraagt en de nodige inspanningen levert opdat de klant daadwerkelijk voor deze dienst kan betalen. In principe houdt elke methode van betaling van een dienst in dat de dienstverrichter bepaalde stappen onderneemt om de betaling te verwerken, al is het natuurlijk zo dat de omvang van deze stappen kan verschillen naargelang van de betalingsmethode. Volgens de beschrijving van de verschillende betalingsmethoden in de verwijzingsbeslissing vereist zelfs de betaling via het „Direct Debit‑systeem”, voor een daadwerkelijke betaling, dat de schuldeiser gebruikmaakt van de aan hem verleende machtiging en de bank van de betrokken klant verzoekt om het hem verschuldigde bedrag over te maken (zie in die zin arrest van 28 oktober 2010, AXA UK, C‑175/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 9, 10 en 33).

29      De in de achtste vraag uiteengezette omstandigheid dat voor de zogenaamde financiële dienst een afzonderlijke vergoeding apart is aangegeven in de overeenkomst en afzonderlijk gespecificeerd op de klantenfacturen, is op zich niet beslissend. Volgens de rechtspraak van het Hof is het feit dat één prijs in rekening wordt gebracht of dat afzonderlijke vergoedingen zijn overeengekomen, immers niet bepalend voor het antwoord op de vraag of moet worden geconcludeerd dat er sprake is van twee of meer onderscheiden en onafhankelijke handelingen dan wel van één enkele economische handeling (zie in die zin arrest CPP, reeds aangehaald, punt 31, en arrest van 27 oktober 2005, Levob Verzekeringen en OV Bank, C‑41/04, Jurispr. blz. I‑9433, punt 25).

30      Bijgevolg hebben de klanten van Everything Everywhere die hun mobieletelefoonfactuur betalen via een van de betalingsmethoden waarop de SPHC wordt geheven, niet de bedoeling twee onderscheiden diensten te kopen, namelijk een mobieletelefoniedienst en een dienst voor de verwerking van hun betalingen. Uit het oogpunt van de klant moet het aanbieden van betalingsverwerkingsdiensten die de aanbieder van telecommunicatiediensten zogenaamd voor zijn klanten verricht bij de betaling voor laatstgenoemde diensten via bepaalde betalingsmethoden, in omstandigheden als die in het hoofdgeding voor de toepassing van de btw worden beschouwd als bijkomend bij de hoofddienst die bestaat in het aanbieden van telecommunicatiediensten (zie naar analogie arrest van 22 oktober 1998, Madgett en Baldwin, C‑308/96 en C‑94/97, Jurispr. blz. I‑6229, punten 24 en 25).

31      Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door het aan het gemeenschappelijke btw-stelsel inherente beginsel van fiscale neutraliteit, dat zich ertegen verzet dat soortgelijke diensten, die dus met elkaar in concurrentie staan, uit het oogpunt van de btw verschillend worden behandeld (zie met name arresten van 6 mei 2010, Commissie/Frankrijk, C‑94/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 40, en 10 juni 2010, Leo-Libera, C‑58/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 34), aangezien de situatie van Everything Everywhere volledig verschilt van die van een marktdeelnemer die als hoofddienst voor zijn klanten financiële diensten verricht.

32      Derhalve moet op de achtste vraag worden geantwoord dat voor de heffing van de btw de bijkomende kosten die door een aanbieder van telecommunicatiediensten aan zijn klanten worden aangerekend wanneer zij voor deze diensten niet via het „Direct Debit‑systeem” of via BACS-overmaking betalen, maar met een kredietkaart, een debetkaart, per cheque of in contanten aan het loket van een bank of aan de balie van een tussenpersoon die bevoegd is om de betaling namens deze dienstverrichter te ontvangen, niet de tegenprestatie vormen voor een dienst die onderscheiden en onafhankelijk is van de hoofddienst die bestaat in het aanbieden van telecommunicatiediensten.

 Eerste tot en met zevende vraag

33      Gelet op het antwoord op de achtste vraag, behoeven de eerste tot en met de zevende vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

34      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

Voor de heffing van de belasting over de toegevoegde waarde vormen de bijkomende kosten die door een aanbieder van telecommunicatiediensten aan zijn klanten worden aangerekend wanneer zij voor deze diensten niet via het „Direct Debit‑systeem” of door overmaking via het Bankers’ Automated Clearing System betalen, maar met een kredietkaart, een debetkaart, per cheque of in contanten aan het loket van een bank of aan de balie van een tussenpersoon die bevoegd is om de betaling namens deze dienstverrichter te ontvangen, geen tegenprestatie voor een dienst die onderscheiden en onafhankelijk is van de hoofddienst die bestaat in het aanbieden van telecommunicatiediensten.

ondertekeningen


* Procestaal: Engels.