C-654/13 - Delphi Hungary

Printed via the EU tax law app / web

Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 17 juli 2014 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság - Hongarije) – Delphi Hungary Autóalkatrész Gyártó kft / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Nyugat-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága (NAV)

(Zaak C-654/13)1

(Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoerring van het Hof – Btw – Richtlijn 2006/112/EG – Artikel 183 – Teruggave van het btw-overschot – Nationale regeling die uitsluit dat vertragingsrente wordt betaald over de btw die niet binnen een redelijke termijn kon worden teruggevorderd ten gevolge van een voorwaarde die onverenigbaar met het Unierecht is verklaard – Gelijkwaardigheidsbeginsel)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Delphi Hungary Autóalkatrész Gyártó kft

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Nyugat-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága (NAV)

Dictum

Het Unierecht, met name artikel 183 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel over de toegevoegde waarde, moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling en een praktijk van een lidstaat zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die uitsluiten dat vertragingsrente wordt betaald over het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde dat niet binnen een redelijke termijn kon worden teruggevorderd ten gevolge van een nationale bepaling die onverenigbaar met het Unierecht is verklaard. Bij ontbreken van een wettelijke regeling ter zake op het niveau van de Europese Unie staat het aan het nationale recht om met inachtneming van het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel te bepalen volgens welke regels deze rente moet worden uitgekeerd. Deze regels mogen niet minder gunstig zijn dan die welke gelden voor beroepen die gebaseerd zijn op een schending van het nationale recht en die eenzelfde onderwerp en oorzaak hebben als die welke gebaseerd zijn op een schending van het Unierecht, en de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken, wat de verwijzende rechter dient na te gaan in de voor hem aanhangige zaak. De nationale rechter moet zo nodig elke met het Unierecht strijdige bepaling van nationaal recht buiten toepassing laten.

____________

1 PB C 85 van 22.3.2014.