C-424/14 - Balogh

Printed via the EU tax law app / web

Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 30 september 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szekszárdi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság - Hongarije) – Jácint Gábor Balogh / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága

(Zaak C-424/14)1

(Prejudiciële verwijzing – Btw –Richtlijn 2006/112/EG – Artikelen 213 en 214 – Verzuim opgave te doen van het begin van een activiteit – Vrijstelling van kleine ondernemingen – Sanctie)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Szekszárdi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jácint Gábor Balogh

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Dél-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága

Dictum

Artikel 213, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling die een belastingplichtige de verplichting oplegt, opgave te doen van het begin van een economische activiteit wanneer het product van deze activiteit het plafond voor toepassing van de vrijstelling voor kleine ondernemingen niet overschrijdt, en de belastingplichtige niet van plan is een belastbare activiteit uit te oefenen.

Het Unierecht moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat een bestuurlijke geldboete wordt opgelegd aan de belastingplichtige die niet voldoet aan zijn verplichting, opgave te doen van het begin van een economische activiteit wanneer het product van deze activiteit het plafond voor toepassing van de vrijstelling voor kleine ondernemingen niet overschrijdt. Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie, te beoordelen of, in het hoofdgeding, de opgelegde sanctie in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel.

____________

1 PB C 439 van 8.12.2014.