-

Printed via the EU tax law app / web

201806080471931452018/C 221/041262018CJC22120180625NL01NLINFO_JUDICIAL201802163531

Zaak C-126/18: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szekszárdi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 16 februari 2018 — Dalmandi Mezőgazdasági Zrt. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága


C2212018NL310120180216NL00043153

Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szekszárdi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 16 februari 2018 — Dalmandi Mezőgazdasági Zrt. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-126/18)

2018/C 221/04Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Szekszárdi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Dalmandi Mezőgazdasági Zrt.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Prejudiciële vragen

1)

Is een rechterlijke praktijk van een lidstaat verenigbaar met het Unierecht, richtlijn 2006/112/EG ( 1 ) van de Raad (hierna: „btw-richtlijn”) (met name artikel 183 daarvan) en met het doeltreffendheidsbeginsel, het beginsel van de directe werking en het gelijkwaardigheidsbeginsel, indien op grond van die praktijk bij het onderzoek van de relevante bepalingen inzake vertragingsrente ervan wordt uitgegaan dat de nationale belastingautoriteit geen inbreuk (verzuim) heeft gemaakt — dit wil zeggen niet in gebreke is gebleven wat betreft het niet-terugvorderbare gedeelte van de btw met betrekking tot niet-betaalde aankopen van de belastingplichtigen — aangezien die autoriteit haar besluit heeft genomen toen de nationale — met het Unierecht strijdige — regel van kracht was en het Hof het in die nationale regel bepaalde vereiste pas nadien strijdig heeft verklaard met het Unierecht? Aldus heeft de nationale praktijk de toepassing van dit in de nationale regeling gestelde vereiste, dat strijdig was met het Unierecht, als nagenoeg rechtmatig aanvaard totdat de nationale wetgever het formeel heeft opgeheven.

2)

Zijn een regeling en een praktijk van een lidstaat verenigbaar met het Unierecht, in het bijzonder de btw-richtlijn (met name artikel 183 daarvan), en met het doeltreffendheidsbeginsel, het beginsel van de directe werking en het gelijkwaardigheidsbeginsel, indien zij bij het onderzoek van de relevante bepalingen inzake vertragingsrente een onderscheid maken naargelang de belastingautoriteit de belasting niet heeft teruggegeven in overeenstemming met de toen geldende nationale bepalingen dan wel de belasting niet heeft teruggegeven in strijd met die bepalingen — die overigens het Unierecht schonden — en wat betreft het bedrag van de rente verschuldigd op de btw die wegens een — nadien door het Hof met het Unierecht strijdig verklaard — vereiste van het nationale recht niet binnen een redelijke termijn kon worden teruggevorderd, twee verschillende perioden bepalen, zodanig dat

in de eerste periode de belastingplichtigen enkel recht hebben op vertragingsrente berekend tegen de basisrentevoet van de centrale bank, aangezien de Hongaarse belastingautoriteiten niet onrechtmatig handelden door niet toe te staan dat de in de facturen opgenomen btw binnen een redelijke termijn werd terugbetaald, gelet op het feit dat de met het Unierecht strijdige Hongaarse regeling destijds nog van kracht was, terwijl

in de tweede periode — enkel wegens de te late betaling van de vertragingsrente van de eerste periode — een rente moet worden betaald die gelijk is aan tweemaal de basisrente van de centrale bank — die in de rechtsorde van de betrokken lidstaat bij vertraging overigens steeds van toepassing is?

3)

Is een praktijk van een lidstaat verenigbaar met het Unierecht, artikel 183 van de btw-richtlijn en het doeltreffendheidsbeginsel, wanneer die praktijk als aanvangsdatum voor de berekening van vertragingsrente (samengestelde rente of rente over rente) die volgens het recht van de lidstaat verschuldigd is wegens de te late betaling van de vertragingsrente over de in strijd met het Unierecht ingehouden belasting (rente over de btw; in dit geval de hoofdsom), niet de oorspronkelijke datum neemt waarop de rente over de btw (hoofdsom) verschuldigd is geworden, maar een later tijdstip, met name rekening houdend met het feit dat de vordering van rente over in strijd met het Unierecht ingehouden of niet-teruggegeven belasting een subjectief, rechtstreeks uit het Unierecht afgeleid recht is?

4)

Is een praktijk van een lidstaat verenigbaar met het Unierecht, artikel 183 van de btw-richtlijn en het doeltreffendheidsbeginsel, indien die praktijk de belastingplichtige verplicht een afzonderlijk verzoek in te dienen wanneer hij rente vordert die verschuldigd is wegens een verzuim van de belastingautoriteit, terwijl in andere gevallen voor de vordering van vertragingsrente geen dergelijke verplichting geldt, aangezien de rente dan ambtshalve wordt toegekend?

5)

Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, is een praktijk van een lidstaat verenigbaar met het Unierecht, artikel 183 van de btw-richtlijn en het doeltreffendheidsbeginsel, indien die praktijk inhoudt dat samengestelde rente (rente over rente) wegens te late betaling van rente over belasting die volgens het Hof in strijd met het Unierecht is ingehouden (rente op de btw, in dit geval de hoofdsom) enkel kan worden toegekend wanneer de belastingplichtige een buitengewoon verzoek indient waarmee hij niet specifiek rente vordert, maar het bedrag van de belasting met betrekking tot niet-betaalde aankopen dat verschuldigd was op het ogenblik waarop de met het Unierecht strijdige nationale regel is ingetrokken, volgens welke de btw wegens die niet-betaling moest worden ingehouden, hoewel de rente over de btw, waarop de vordering van de samengestelde rente voor de aan het buitengewoon verzoek voorafgaande aangifteperioden is gebaseerd, reeds verschuldigd en nog niet betaald was?

6)

Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, is een praktijk van een lidstaat verenigbaar met het Unierecht, artikel 183 van de btw-richtlijn en het doeltreffendheidsbeginsel, wanneer die praktijk ertoe leidt dat de belastingplichtige het recht verliest op samengestelde rente (rente over rente) wegens te late betaling van rente over volgens het Hof in strijd met het Unierecht ingehouden belasting (rente over de btw, in dit geval de hoofdsom) in verband met de vorderingen van rente over de btw die niet onder de btw-aangifteperiode vielen waarop de vervaltermijn voor de indiening van het buitengewone verzoek van toepassing was, aangezien die rente reeds vroeger opeisbaar was?

7)

Is een praktijk van een lidstaat verenigbaar met het Unierecht en artikel 183 van de btw-richtlijn (met name rekening houdend met het doeltreffendheidsbeginsel en het feit dat de vordering tot betaling van rente voor belastingen die ten onrechte niet zijn terugbetaald, een subjectief recht is), indien die praktijk de belastingplichtige definitief de mogelijkheid ontneemt om rente te vorderen op belasting die is ingehouden op grond van een nationale regeling die nadien strijdig is verklaard met het Unierecht en die verbood btw terug te vorderen met betrekking tot bepaalde niet-betaalde aankopen, omdat

[krachtens die praktijk] de vordering van rente niet gegrond werd geacht op het tijdstip waarop de [teruggaaf van de] belasting kon worden geëist, daar de bepaling die later in strijd is verklaard met het Unierecht destijds van kracht was (zodat er zich geen vertraging had voorgedaan en de belastingautoriteit gewoon het geldende recht had toegepast),

en de vordering nadien, toen de met het Unierecht strijdig verklaarde bepaling die het recht op teruggaaf beperkte, in de interne rechtsorde was opgeheven, was verjaard?

8)

Is een praktijk van een lidstaat verenigbaar met het Unierecht, artikel 183 van de btw-richtlijn en het doeltreffendheidsbeginsel, indien die praktijk de mogelijkheid om vertragingsrente te eisen over de rente over de btw (hoofdsom) — op welke rente de belastingplichtige recht heeft wegens belasting die, toen zij oorspronkelijk opeisbaar was, niet is teruggegeven ten gevolge van een nadien met het Unierecht strijdig verklaarde regel van nationaal recht — voor de volledige periode tussen 2005 en 2011 afhankelijk stelt van de vraag of de belastingplichtige thans nog teruggaaf van de btw kan vragen voor het aangiftetijdvak waarin de betrokken met het Unierecht strijdige bepaling in de interne rechtsorde is opgeheven (september 2011), hoewel de rente over de btw (hoofdsom) niet vóór dat tijdstip is betaald, en evenmin in de periode erna, tot op het tijdstip waarop de vordering bij de nationale rechter is ingesteld?


( 1 ) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).