-

Printed via the EU tax law app / web

C_2020095NL.01001002.xml

23.3.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 95/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szegedi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 4 september 2019 — BAKATI PLUS Kereskedelmi és Szolgáltató Kft. / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-656/19)

(2020/C 95/09)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Szegedi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: BAKATI PLUS Kereskedelmi és Szolgáltató Kft.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Prejudiciële vragen

1)

Is de nationale praktijk waarbij het begrip “persoonlijke bagage”, dat deel uitmaakt van de definitie van een van btw vrijgestelde levering aan een buitenlandse reiziger, gelijk wordt gesteld met het begrip “persoonlijke goederen” van het verdrag van New York van 4 juni 1954 inzake douanefaciliteiten ten behoeve van het toeristenverkeer en aanvullend protocol, en met het begrip “bagage” in artikel 1, punt 5, van gedelegeerde verordening (EU) 2015/2446 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie, verenigbaar met artikel 147 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) (hierna: btw-richtlijn)?

2)

Zo neen, hoe moet het begrip “persoonlijke bagage” in artikel 147 van de btw-richtlijn dan worden gedefinieerd, gelet op het feit dat de btw-richtlijn geen definitie van dit begrip bevat? Is de nationale praktijk waarbij belastingautoriteiten uitsluitend verwijzen naar de “algemene betekenis van de woorden” verenigbaar met de bepalingen van het Unierecht?

3)

Dienen de bepalingen van de artikelen 147 en 146 van de btw-richtlijn aldus te worden uitgelegd dat wanneer een belastingplichtige overeenkomstig artikel 147 van de btw-richtlijn geen recht heeft op vrijstelling bij levering aan een buitenlandse reiziger, in voorkomend geval moet worden onderzocht of de vrijstelling bij uitvoer overeenkomstig artikel 146 van die richtlijn van toepassing is, ook wanneer de douaneformaliteiten van het douanewetboek van de Unie en de gedelegeerde verordening niet in acht zijn genomen?

4)

Indien het antwoord op de vorige vraag luidt dat de betrokken transactie niet als levering aan een buitenlandse reiziger, maar wel als uitvoertransactie voor vrijstelling in aanmerking kan komen, kan deze transactie dan tegen de uitdrukkelijke bedoeling van de koper op het moment van aankoop in als vrijgestelde uitvoertransactie worden aangemerkt?

5)

Indien het antwoord op de derde en de vierde vraag bevestigend luidt, is dan in een geval als het onderhavige — waarin de opsteller van de factuur op het tijdstip van de levering wist dat de goederen waren aangekocht voor doorverkoop en dat de buitenlandse koper de goederen desondanks als buitenlandse reiziger wenste uit te voeren, met andere woorden, waarin de opsteller van de factuur het formulier voor btw-teruggaaf over de verkoop aan de buitenlandse koper te kwader trouw heeft opgesteld en de in rekening gebrachte btw op grond van de vrijstelling die een buitenlandse reiziger geniet te kwader trouw heeft teruggevraagd — de nationale praktijk waarbij de belastingdienst ten onrechte aangegeven en betaalde belasting over leveringen van goederen aan buitenlandse reizigers weigert terug te betalen, zonder die transacties aan te merken als de levering van goederen met het oog op uitvoer en de overeenkomstige correctie uit te voeren, ook al staat onomstotelijk vast dat de bewuste goederen Hongarije als reisbagage hebben verlaten, verenigbaar met de artikelen 147 en 146 van de btw-richtlijn en met de Unierechtelijke beginselen van fiscale neutraliteit en evenredigheid?


(1)  PB 2006, L 347, blz. 1.