9.3.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 77/23 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Berlin-Brandenburg (Duitsland) op 27 november 2019 – M-GmbH/Finanzamt für Körperschaften
(Zaak C-868/19)
(2020/C 77/34)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Finanzgericht Berlin-Brandenburg
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: M-GmbH
Verwerende partij: Finanzamt für Körperschaften
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 11, eerste alinea, van richtlijn 2006/112/EEG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de regeling in § 2, lid 2, punt 2, Umsatzsteuergesetz (Duitse wet op de omzetbelasting; hierna: „UStG”), voor zover die regeling verbiedt dat een ondernemingsentiteit (Organgesellschaft) in een btw-rechtelijke fiscale eenheid (Organschaft) een personenvennootschap is [in casu een GmbH & Co. KG (een commanditaire personenvennootschap waarvan de beherende vennoot een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is)], waarvan de vennoten, naast het overkoepelende orgaan (Organträger), niet enkel personen zijn die overeenkomstig § 2, lid 2, punt 2, UStG financieel gezien zijn opgenomen in de onderneming van dat overkoepelende orgaan? |
2) |
Voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord:
|