-

Printed via the EU tax law app / web

C_2021128NL.01002401.xml

12.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 128/24


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Mokestinių ginčų komisija prie Lietuvos Respublikos vyriausybės (Litouwen) op 29 januari 2021 — “ARVI” ir ko UAB / Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

(Zaak C-56/21)

(2021/C 128/30)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Mokestinių ginčų komisija prie Lietuvos Respublikos vyriausybės

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“ARVI” ir ko UAB

Verwerende partij: Valstybinė mokesčių inspekcija prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

Prejudiciële vragen

1)

Is een nationale regeling op grond waarvan een btw-plichtige ondernemer alleen ervoor kan kiezen btw in rekening te brengen over de vrijgestelde levering van een onroerende zaak wanneer die zaak wordt overgedragen aan een belastingplichtige die bij het sluiten van de transactie voor btw-doeleinden is geïdentificeerd, in overeenstemming met de uitlegging van de artikelen 135 en 137 van de btw-richtlijn (1) en met de beginselen van fiscale neutraliteit en doeltreffendheid?

2)

Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is een uitlegging van de nationale regeling volgens welke de leverancier van een onroerende zaak de afgetrokken voorbelasting over de overgedragen onroerende zaak moet herzien wanneer hij ervoor heeft gekozen btw in rekening te brengen over de levering van die onroerende zaak, maar deze keuze naar nationaal recht niet mogelijk is op de enkele grond dat de afnemer niet voor btw-doeleinden is geïdentificeerd, dan in overeenstemming met de bepalingen van de btw-richtlijn die zien op het recht van de leverancier om btw in aftrek te brengen en de herziening van de aftrek, alsmede met de beginselen van neutraliteit van de btw en doeltreffendheid?

3)

Staan de bepalingen van de btw-richtlijn die zien op het recht van de leverancier om btw in aftrek te brengen en de herziening van de aftrek, alsmede het beginsel van neutraliteit van de btw in de weg aan een administratieve praktijk waarbij, in omstandigheden als die in het hoofdgeding, de leverancier van een onroerende zaak de afgetrokken voorbelasting over de verkrijging of vervaardiging van de onroerende zaak moet herzien omdat de overdracht van die onroerende zaak wordt aangemerkt als een vrijgestelde levering doordat er geen gebruik kan worden gemaakt van het keuzerecht om btw in rekening te brengen (de afnemer had namelijk bij het sluiten van de transactie geen btw-identificatienummer), wanneer de afnemer van de onroerende zaak reeds vóór het sluiten van de transactie om identificatie voor btw-doeleinden had verzocht en één maand na het sluiten van die transactie voor btw-doeleinden is geïdentificeerd? Is het in een dergelijk geval relevant om na te gaan of de afnemer van de onroerende zaak, die na het sluiten van de transactie voor btw-doeleinden is geïdentificeerd, de verkregen zaak daadwerkelijk heeft gebruikt voor aan btw onderworpen activiteiten, en of er geen aanwijzingen zijn voor fraude of misbruik?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).