-

Printed via the EU tax law app / web

C_2021471NL.01002001.xml

22.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 471/20


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Fővárosi Törvényszék (Hongarije) op 5 augustus 2021 — Euler Hermes SA Magyarországi Fióktelepe / Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

(Zaak C-482/21)

(2021/C 471/28)

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Fővárosi Törvényszék

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Euler Hermes SA Magyarországi Fióktelepe

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Fellebbviteli Igazgatósága

Prejudiciële vraag

Verzetten de beginselen van evenredigheid, fiscale neutraliteit en doeltreffendheid — met name gelet op het feit dat lidstaten geen hogere btw mogen heffen dan het bedrag dat de leverancier of dienstverrichter voor de betrokken handeling daadwerkelijk heeft ontvangen –, alsmede de in artikel 135, lid 1, onder a), van de btw-richtlijn (1) gewaarborgde vrijstelling — gelet in het bijzonder op het vereiste om deze handeling als één enkele vrijgestelde handeling te behandelen, onder verwijzing naar de uitgangspunten die advocaat-generaal P. Mengozzi in de punten 35, 37 en 53 van zijn conclusie in zaak C-242/08, Swiss Re, heeft uiteengezet –, alsook het vereiste om het vrije verkeer van diensten en kapitaal binnen de interne markt te waarborgen, zich tegen een praktijk van een lidstaat volgens welke de verlaging van de maatstaf van heffing die artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn voorschrijft in geval van definitieve niet-betaling, niet van toepassing is op de verzekeraar die in het kader van de verzekering van schuldvorderingen de verzekerde bij het intreden van het risico (niet-betaling door de klant van de verzekerde) een vergoeding, mede omvattende de maatstaf van heffing en de verschuldigde btw, heeft betaald, als gevolg waarvan de vordering met alle daaraan verbonden executoire rechten krachtens de verzekeringsovereenkomst op de verzekeraar is overgegaan, in de volgende omstandigheden:

(i)

op het moment dat de betrokken vorderingen oninbaar zijn geworden, stond de nationale wetgeving een verlaging van de maatstaf van heffing voor oninbare vorderingen in het geheel niet toe, en

(ii)

vanaf het moment dat duidelijk werd dat dit verbod in strijd is met het Unierecht en tot op heden sluit het nationale positieve recht de verrichter van de oorspronkelijke levering (de verzekerde) stelselmatig uit van de teruggaaf van btw over de oninbare vordering op grond dat hij dat bedrag reeds van de verzekeraar heeft teruggekregen, en

(iii)

de verzekeraar kan aantonen dat zijn vordering op de schuldenaar definitief oninbaar is geworden?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).