-

Printed via the EU tax law app / web

C_2022276NL.01000202.xml

18.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 276/2


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d'appel de Liège (België) op 1 april 2022 — Cabot Plastics Belgium SA / Belgische Staat

(Zaak C-232/22)

(2022/C 276/03)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Cour d'appel de Liège

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Cabot Plastics Belgium SA

Verwerende partij: Belgische Staat

Prejudiciële vragen

1)

In het geval van diensten die door een in een lidstaat gevestigde belastingplichtige worden verricht ten behoeve van een andere belastingplichtige die als zodanig optreedt en wiens zetel van de bedrijfsuitoefening buiten de Europese Unie is gevestigd, terwijl zij afzonderlijke en juridisch onafhankelijke entiteiten zijn maar deel uitmaken van hetzelfde concern, de dienstverrichter zich er contractueel toe verbindt zijn installaties en personeel uitsluitend te gebruiken voor de vervaardiging van producten ten behoeve van de afnemer en deze producten vervolgens door de afnemer worden verkocht, hetgeen aanleiding geeft tot belastbare goederenleveringen waaraan de dienstverrichter logistieke bijstand verleent en die in de lidstaat in kwestie plaatsvinden, moeten artikel 44 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 (1) en artikel 11 van verordening (EU) nr. 282/[2011] van de Raad van 15 maart 2011 (2) dan aldus worden uitgelegd dat de buiten de Europese Unie gevestigde belastingplichtige moet worden geacht een vaste inrichting in die lidstaat te hebben?

2)

Moeten artikel 44 van richtlijn 2006/112/EG en artikel 11 van verordening (EU) nr. 282/[2011] van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige over een vaste inrichting kan beschikken, wanneer de benodigde personele en technische middelen afkomstig zijn van zijn dienstverrichter, die juridisch zelfstandig is maar deel uitmaakt van hetzelfde concern, en die zich er contractueel toe verbindt deze middelen uitsluitend en behoeve van die belastingplichtige in te zetten?

3)

Moeten artikel 44 van richtlijn 2006/112/EG en artikel 11 van verordening (EU) nr. 282/[2011] van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde aldus worden uitgelegd dat een belastingplichtige een vaste inrichting heeft in de lidstaat van zijn leverancier wanneer deze laatste, ter uitvoering van een exclusieve contractuele verbintenis, ten behoeve van die belastingplichtige, bovenop de loonproductiewerkzaamheden in strikte zin, een reeks bijkomende of aanvullende diensten verricht en aldus bijdraagt tot de totstandkoming van de verkopen die door genoemde belastingplichtige wordt gesloten vanuit zijn zetel buiten de Europese Unie, maar die aanleiding geven tot belastbare leveringen van goederen die zich volgens de btw-wetgeving op het grondgebied van genoemde lidstaat bevinden?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 282/2011 van de Raad van 15 maart 2011 houdende vaststelling van maatregelen ter uitvoering van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2011, L 77, blz. 1).