-

Printed via the EU tax law app / web

C_2022303NL.01001601.xml

8.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/16


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 25 mei 2022 — Feudi di San Gregorio Aziende Agricole SpA / Agenzia delle Entrate

(Zaak C-341/22)

(2022/C 303/22)

Procestaal: Italiaans

Verwijzende rechter

Corte suprema di cassazione

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Feudi di San Gregorio Aziende Agricole SpA

Verwerende partij: Agenzia delle Entrate

Prejudiciële vragen

1)

Kan artikel 9, lid 1, van richtlijn 2006/112 (1) aldus worden uitgelegd dat het de hoedanigheid van belastingplichtige en bijgevolg het recht op aftrek of teruggaaf van voldane btw ontzegt aan een entiteit die een dermate laag bedrag aan met btw belaste handelingen verricht dat dit onverenigbaar wordt geacht met hetgeen volgens wettelijk bepaalde criteria redelijkerwijs mag worden verwacht gezien de activa waarover zij gedurende drie opeenvolgende jaren beschikt, en die niet kan aantonen dat er sprake is van objectieve belemmeringen die deze omstandigheid rechtvaardigen?

2)

Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, verzetten artikel 167 van richtlijn 2006/112 en de algemene beginselen van btw-neutraliteit en evenredigheid van de beperking van het recht op btw-aftrek zich dan tegen een nationale regeling waarbij, ingevolge artikel 30, lid 4, van wet nr. 724 van 1994, het recht op aftrek, teruggaaf of gebruik in een volgend belastingjaar van de btw die over aankopen is voldaan, wordt ontzegd aan een belastingplichtige die gedurende drie opeenvolgende belastingjaren een dermate laag bedrag aan met btw belaste handelingen verricht dat dit onverenigbaar wordt geacht met hetgeen volgens wettelijk bepaalde criteria redelijkerwijs mag worden verwacht gezien de activa waarover hij gedurende drie opeenvolgende jaren beschikt, en die niet kan aantonen dat er sprake is van objectieve belemmeringen die deze omstandigheid rechtvaardigen?

3)

Indien de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, verzetten de Unierechtelijke beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen zich dan tegen een nationale regeling waarbij, ingevolge artikel 30, lid 4, van wet nr. 724 van 1994, het recht op aftrek, teruggaaf of gebruik in een volgend belastingjaar van de btw die over aankopen is voldaan, wordt ontzegd aan een belastingplichtige die gedurende drie opeenvolgende belastingjaren een dermate laag bedrag aan met btw belaste handelingen verricht dat dit onverenigbaar wordt geacht met hetgeen volgens wettelijk bepaalde criteria redelijkerwijs mag worden verwacht gezien de activa waarover hij gedurende drie opeenvolgende jaren beschikt, en die niet kan aantonen dat er sprake is van objectieve belemmeringen die deze omstandigheid rechtvaardigen?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).