„Zesde BTW-richtlijn – Artikel 13, B, sub b – Vrijgestelde handelingen – Verhuur van onroerende goederen – Uitzonderingen – Verhuur van parkeerruimte voor voertuigen – Ligplaatsen in het water en winterstalling op wal voor boten”
„verpachting en verhuur van onroerende goederen, met uitzondering van:
De lidstaten kunnen nog andere handelingen van de toepassing van deze vrijstelling uitsluiten.”
B – Deens recht 4. Artikel 13, lid 1, sub 8, van de Deense wet op de BTW voert een vrijstelling in voor de volgende producten en diensten: „Administratie, verhuur en verpachting van onroerende goederen, met inbegrip van de levering van gas, water, elektriciteit en verwarming in verband met deze verhuur of verpachting. De vrijstelling geldt evenwel niet voor verhuur van kamers in hotels en dergelijke, verhuur van kamers in bedrijven die verhuren voor kortere tijd dan een maand, verhuur van kampeer‑, parkeer‑ en reclameruimte en verhuur van safeloketten.” 5. Bovendien verklaart punt D.11.8 van de BTW-richtsnoeren 2001 het volgende over de administratieve praktijk in Denemarken: „De verhuur door zeilclubs van ligplaatsen, plaatsen voor winterstalling, aanlegplaatsen en ankerplaatsen is aan BTW onderworpen, ook wanneer de verhuur alleen geschiedt aan leden van de club. Derhalve moet BTW worden betaald over de ligplaatshuur, met inbegrip van eventuele inschrijfgelden of waarborgsommen, die bij de verhuur aan vaste huurders worden gevraagd, en over de havengelden die worden gevraagd van bezoekende zeilers die van de haven gebruik maken.” 6. Krachtens artikel 39, lid 5, van de wet op de BTW kan de belasting over de aanleg, de reparatie en het onderhoud van haveninstallaties, met uitzondering van gebouwen, als voorbelasting worden afgetrokken. III – Feiten, prejudiciële vragen en procesverloop 7. Fonden Marselisborg Lystbådehavn (stichting van de jachthaven van Marselisborg; hierna: „FML”) is een stichting die een jachthaven onderhoudt en exploiteert. FML verhuurt ligplaatsen in het water en plaatsen voor winterstalling op het haventerrein voor jachten. Deze diensten worden zowel samen als afzonderlijk aangeboden. De ligplaatsen kunnen op lange termijn, maar ook op korte termijn, dat wil zeggen per maand of per dag, worden gehuurd. 8. In het geval van langetermijnverhuur van zowel een ligplaats in het water als een plaats op de wal, moet de huurder naast de huurprijs nog een waarborgsom betalen. De hoogte van deze bedragen hangt onder meer af van de plaats die de betrokken boot inneemt. 9. Als tegenprestatie mag de booteigenaar gedurende een jaar een bepaalde vaste ligplaats met een aanlegpaal of een drijvende steiger gebruiken, die aan de grootte van de boot is aangepast. Wanneer een houder van een plaats deze gedurende meer dan 24 uur niet wenst te gebruiken, wordt zij zonder vergoeding ter beschikking gesteld van bezoekers. Bovendien krijgt de huurder een stalling op de wal, die uit een genummerde bok op een speciale plek van het haventerrein bestaat, waar hij zijn boot buiten het seizoen kan stallen en waartoe hij vrije toegang heeft. Ten slotte mag de huurder de gemeenschappelijke havenfaciliteiten, zoals de toiletten en de douches, gebruiken. 10. Booteigenaren die op lange termijn of op maandbasis enkel een ligplaats in het water huren, hoeven geen waarborgsom te betalen. In plaats daarvan moeten zij een hogere huurprijs betalen. Zij krijgen eveneens een vaste plaats toegekend voor de duur van de huur. Aan bezoekende zeilers, die slechts een of meer dagen in de haven blijven, worden vrije ligplaatsen toegewezen. 11. Stalling op de wal kan ook los van een ligplaats in het water worden gehuurd. 12. De belastingdienst deelde FML mee dat al haar activiteiten aan BTW onderworpen waren. FML diende hiertegen bezwaar in. De rechter in eerste aanleg (het Landsskatteret) bevestigde hierop het standpunt van de belastingdienst voor wat de ligplaatsen in het water betreft. De verhuur daarvan viel niet onder de vrijstelling voor de verhuur van onroerende goederen. De verhuur van stalling op de wal daarentegen, was volgens de rechter belastingvrij. Zowel FML als het Skatteministerium (ministerie van Financiën) hebben deze beslissing bij het Vestre Landsret aangevochten. Bij beslissing van 22 november 2002 heeft deze rechterlijke instantie het Hof van Justitie met het oog op een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG de volgende vragen gesteld: