C-101/91 - Commissie/Italiƫ

Printed via the EU tax law app / web

EUR-Lex - 61991C0101 - NL

61991C0101

Conclusie van advocaat-generaal Gulmann van 28 oktober 1992. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN ITALIAANSE REPUBLIEK. - NIET-NAKOMING - NIET-UITVOERING VAN ARREST VAN HET HOF HOUDENDE VASTSTELLING VAN NIET-NAKOMING. - ZAAK C-101/91.

Jurisprudentie 1993 bladzijde I-00191


Conclusie van de advocaat generaal


++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1. Bij drie beschikkingen(1) had de Raad Italië gemachtigd, in afwijking van de bepalingen van de Zesde richtlijn betreffende de BTW, in het kader van de steunverlening aan de slachtoffers van de aardbeving van november 1980 in Zuid-Italië tijdelijk vrijstelling van BTW te verlenen.

2. Het Hof heeft in zijn arrest van 21 februari 1989 in een door de Commissie tegen Italië ingesteld beroep(2) het volgende verklaard:

"Door voor de periode tussen 1 januari 1984 en 31 december 1988 vrijstelling van BTW met teruggave van voorbelasting te verlenen voor bepaalde handelingen ten behoeve van de slachtoffers van de aardbeving in Campania en Basilicata, heeft de Italiaanse Republiek inbreuk gemaakt op het bepaalde in artikel 2 van de Zesde richtlijn (...) van de Raad (...)"

3. In het onderhavige geding heeft de Commissie geconcludeerd dat het den Hove behage, vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door niet de maatregelen te treffen die nodig zijn om uitvoering te geven aan het arrest van het Hof van Justitie van 21 februari 1989 in zaak 203/87, de verplichtingen die krachtens artikel 171 EEG-Verdrag op haar rusten, niet is nagekomen.

4. De Italiaanse regering betwist niet, dat de vrijstelling van BTW waarover het Hof uitspraak heeft gedaan in zijn arrest in zaak 203/87, tot het einde van 1992 is verlengd. Haar verweer is in wezen op twee argumenten gegrond.

5. In de eerste plaats betoogt zij, dat uit het dictum van dit arrest blijkt, dat de werking ervan is beperkt tot de toepassing van de vrijstellingsregeling tussen 1 januari 1984 en 31 december 1988. Volgens de Italiaanse regering kunnen de vrijstellingen verleend na de periode waarop het arrest in zaak 203/87 betrekking had, derhalve niet worden aangemerkt als een inbreuk op de in artikel 171 vastgelegde verplichting uitvoering te geven aan de arresten van het Hof.

Dit middel dient ontegenzeglijk te worden afgewezen. Het dictum van dat arrest moet worden uitgelegd in het licht van de overwegingen die eraan ten grondslag liggen. Uit rechtsoverweging 10 van het arrest blijkt, dat de vaststelling van de inbreuk geenszins beperkt is, aangezien er enkel op wordt gewezen, dat de Italiaanse Republiek inbreuk heeft gemaakt op artikel 2 van de richtlijn, door de vrijstelling zonder toestemming van de Raad te verlengen na de in de machtiging tot tijdelijke vrijstelling vastgestelde vervaldatum. Italië betoogt niet, dat de situatie wezenlijk verschilt ten opzichte van de situatie ten tijde van het arrest in zaak 203/87. De werking van genoemd arrest is dus geenszins beperkt, doch strekt zich noodzakelijkerwijze uit tot het latere handelen van verweerster, dat een voortduring van de inbreuksituatie behelst.

Deze zienswijze ligt overigens eveneens ten grondslag aan 's Hofs arrest van 8 mei 1991.(3)

6. In de tweede plaats stelt de Italiaanse regering, dat de vrijstelling van BTW binnen de werkingssfeer van de verdragsbepalingen betreffende overheidssteun valt, en dat zij met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is in de zin van artikel 92, lid 2, sub b, betreffende steunmaatregelen in geval van natuurrampen.

Dit middel heeft de Italiaanse regering eveneens voorgedragen in zaak 203/87. Het Hof heeft dienaangaande niet uitdrukkelijk een standpunt ingenomen ° ongetwijfeld omdat het te laat werd voorgedragen (zie dienaangaande de conclusie van advocaat-generaal Mischo, die het Hof voorstelde dit middel om die reden af te wijzen).

Ik ben van oordeel, dat de juridische discussie in dit geding is afgerond door het arrest in zaak 203/87, en dat om redenen van rechtszekerheid het de Italiaanse regering niet mag worden toegestaan, een rechtsmiddel voor te dragen waarop zij zich had kunnen beroepen, maar dat zij in zaak 203/87 niet op geldige wijze heeft voorgedragen. De Commissie stelt dan ook terecht, dat de niet-nakomingsprocedure tegen Italië uit hoofde van artikel 171 van het Verdrag niet mag worden geïnterpreteerd als een informele oproep tot uitvoering van het arrest in zaak 203/87.

Conclusie

7. Op grond van een en ander geef ik het Hof in overweging, het beroep van de Commissie toe te wijzen en de Italiaanse Republiek in de kosten te verwijzen.

(*) Oorspronkelijke taal: Deens.

(1) ° Beschikking 81/890/EEG van de Raad van 3 november 1981 (PB 1981, L 322, blz. 40), beschikking 82/424/EEG van de Raad van 21 juni 1982 (PB 1982, L 184, blz. 26) en beschikking 84/87/EEG van de Raad van 6 februari 1984 (PB 1984, L 40, blz. 30).

(2) ° Zaak 203/87, Commissie/Italië, Jurispr. 1989, blz. 371.

(3) ° Zaak C-266/89, Commissie/Italië, Jurispr. 1991, blz. I-2411.