Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Avis juridique important

|

62000J0055

Arrest van het Hof van 15 januari 2002. - Elide Gottardo tegen Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS). - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale ordinario di Roma - Italië. - Prejudiciële verwijzing - Artikelen 12 EG en 39, lid 2, EG - Ouderdomsuitkeringen - Overeenkomst inzake sociale zekerheid tussen Italiaanse Republiek en Zwitserse Bondsstaat - Niet-aanmerkingneming van door Frans onderdaan in Zwitserland vervulde verzekeringstijdvakken. - Zaak C-55/00.

Jurisprudentie 2002 bladzijde I-00413


Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Partijen


In zaak C-55/00,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Tribunale Ordinario di Roma (Italië), in het aldaar aanhangige geding tussen

Elide Gottardo

en

Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS),

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 12 EG en 39, lid 2, EG

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, F. Macken en S. von Bahr, kamerpresidenten, C. Gulmann, D. A. O. Edward (rapporteur), A. La Pergola, L. Sevón, M. Wathelet, V. Skouris, J. N. Cunha Rodrigues en C. W. A. Timmermans, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: L. Hewlett, administrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- E. Gottardo, vertegenwoordigd door R. Ciancaglini en Rossi, avvocatesse,

- Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS), vertegenwoordigd door C. De Angelis en Di Lullo, avvocati,

- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza als gemachtigde, bijgestaan door D. Del Gaizo, avvocato dello Stato,

- de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Hillenkamp en E. Traversa en door N. Yerrel als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van E. Gottardo, Istituto nazionale della previdenza sociale (INPS), de Italiaanse regering en de Commissie, ter terechtzitting van 6 maart 2001,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 5 april 2001,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 1 februari 2000, ingekomen bij het Hof op 21 februari daaraanvolgend, heeft het Tribunale ordinario di Roma krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 12 EG en 39, lid 2, EG.

2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen E. Gottardo, een Frans onderdaan, en het Istituto nazionale della previdenza sociale (hierna: "INPS") over het recht van Gottardo op een Italiaans ouderdomspensioen.

Bepalingen van gemeenschapsrecht

3 Artikel 12 EG bepaalt:

"Binnen de werkingssfeer van dit Verdrag en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.

De Raad kan, volgens de procedure van artikel 251, regelingen treffen met het oog op het verbod van bedoelde discriminaties."

4 Artikel 39, leden 1 en 2, EG bepaalt:

"1. Het verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap is vrij.

2. Dit houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden."

5 De coördinatie van de nationale wettelijke regelingen inzake sociale zekerheid past in het kader van het vrije verkeer van personen en is geregeld in verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB L 230, blz. 6), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 3096/95 van de Raad van 22 december 1995 (PB 1996, L 335, blz. 10; hierna: "verordening nr. 1408/71").

6 Artikel 3 van verordening nr. 1408/71 bepaalt:

"1. Personen die op het grondgebied van een der lidstaten wonen en op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, hebben de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat, behoudens bijzondere bepalingen van deze verordening.

2. (...)

3. De rechten, voortvloeiende uit verdragen inzake sociale zekerheid welke krachtens artikel 7, lid 2, sub c, van toepassing blijven, alsmede uit verdragen, welke krachtens artikel 8, lid 1, worden gesloten, worden uitgebreid tot allen op wie deze verordening van toepassing is, tenzij in bijlage III anders wordt bepaald."

7 Artikel 1, sub j, eerste alinea, en k, van verordening nr. 1408/71 luidt:

"Voor de toepassing van deze verordening: (...)

j) worden ten aanzien van elke lidstaat onder 'wetgeving' of 'wettelijke regeling' verstaan de bestaande of toekomstige wetten, regelingen, statutaire bepalingen en alle andere uitvoeringsmaatregelen, welke betrekking hebben op de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde takken en stelsels van sociale zekerheid, of de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis.

(...)

k) wordt onder 'verdrag inzake sociale zekerheid' verstaan elke bilaterale of multilaterale overeenkomst welke op het gebied van de sociale zekerheid, voor alle in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde takken en stelsels, of een deel daarvan, uitsluitend voor twee of meer lidstaten verbindend is of zal zijn, alsmede elke zodanige multilaterale overeenkomst welke voor ten minste twee lidstaten en één of meer andere staten verbindend is of zal zijn, alsmede akkoorden van elke aard, welke in het kader van bovenbedoelde overeenkomsten zijn of worden gesloten."

Bepalingen van nationaal recht

8 De Italiaanse Republiek en de Zwitserse Bondsstaat ondertekenden op 14 december 1962 een bilaterale overeenkomst betreffende de sociale zekerheid, alsmede een slotprotocol en gemeenschappelijke verklaringen (hierna: "Italiaans-Zwitserse overeenkomst"). Deze overeenkomst werd voor de Italiaanse Republiek bekrachtigd bij wet nr. 1781 van 31 oktober 1963 (GURI nr. 326 van 17 december 1963) en trad in werking op 1 september 1964.

9 Artikel 1, lid 1, van de Italiaans-Zwitserse overeenkomst bepaalt:

"Deze overeenkomst is van toepassing:

a) In Zwitserland; (...) b) In Italië;

i) op de wettelijke regeling inzake invaliditeits-, ouderdoms- en overlevingsverzekering, daaronder begrepen de bijzondere stelsels die voor bepaalde categorieën van werknemers in de plaats komen van het algemene stelsel;

(...)"

10 Volgens artikel 2 van de Italiaans-Zwitserse overeenkomst "genieten Zwitserse en Italiaanse onderdanen gelijke behandeling inzake de rechten en de verplichtingen die voortvloeien uit de in artikel 1 vermelde wettelijke regelingen".

11 In artikel 9, in hoofdstuk 1, getiteld "Invaliditeits-, ouderdoms- en overlevingsverzekering", van het derde deel van de Italiaans-Zwitserse overeenkomst is een beginsel geformuleerd dat als "samentellingsbeginsel" kan worden aangemerkt. Lid 1 van dit artikel luidt:

"Wanneer een verzekerde op basis van de volgens de Italiaanse wetgeving vervulde verzekeringstijdvakken en daarmee gelijkgestelde tijdvakken alleen geen recht op een invaliditeits-, ouderdoms- of overlevingsuitkering krachtens deze wet kan laten gelden, worden de onder de Zwitserse ouderdoms- en overlevingsverzekering vervulde tijdvakken (tijdvakken van bijdragebetaling en gelijkgestelde tijdvakken) samengeteld met de onder de Italiaanse verzekering voor het recht op deze uitkeringen vervulde tijdvakken, voorzover deze tijdvakken niet samenvallen."

12 Op 2 april 1980 ondertekenden de twee overeenkomstsluitende staten een bijvoegsel bij de Italiaans-Zwitserse overeenkomst, dat voor de Italiaanse Republiek bij wet nr. 668 van 7 oktober 1981 (GURI nr. 324 van 25 november 1981) werd bekrachtigd en op 10 februari 1982 in werking is getreden. Artikel 3 van dit bijvoegsel heeft tot doel de draagwijdte van het samentellingsbeginsel, zoals omschreven in het vorige punt, uit te breiden door aan artikel 9, lid 1, van de Italiaans-Zwitserse overeenkomst de volgende alinea toe te voegen:

"Wanneer een verzekerde zelfs rekening houdende met de vorige alinea geen recht op uitkeringen kan laten gelden, worden ook de verzekeringstijdvakken meegeteld die zijn vervuld in derde landen die zowel met Zwitserland als met Italië overeenkomsten inzake sociale zekerheid met betrekking tot de ouderdoms-, overlevings- en invaliditeitsverzekering hebben gesloten."

13 Bij de inwerkingtreding van dit bijvoegsel was samentelling van de verzekeringstijdvakken mogelijk voor de volgende landen: Koninkrijk België, Koninkrijk Denemarken, Bondsrepubliek Duitsland, Helleense Republiek, Koninkrijk Spanje, Groothertogdom Luxemburg, Koninkrijk der Nederlanden, Republiek Oostenrijk, Koninkrijk Zweden, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Vorstendom Liechtenstein, Verenigde Staten van Amerika, Federale Republiek Joegoslavië. Aangezien de Franse Republiek geen overeenkomst met de Zwitserse Bondsstaat heeft gesloten, kunnen de in Frankrijk vervulde verzekeringstijdvakken in het kader van de Italiaans-Zwitserse overeenkomst niet worden meegeteld voor het verkrijgen van het recht op ouderdoms-, overlevings- of invaliditeitsuitkeringen.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

14 E. Gottardo, Italiaans onderdaan van geboorte, is op 7 februari 1953 in Frankrijk in het huwelijk getreden met een Franse onderdaan en heeft daarbij afstand gedaan van deze nationaliteit ten gunste van de Franse nationaliteit. Volgens de inlichtingen in het dossier was Gottardo destijds verplicht de nationaliteit van haar echtgenoot aan te nemen.

15 Gottardo werkte achtereenvolgens in Italië, in Zwitserland en in Frankrijk, waar zij telkens socialezekerheidsbijdragen heeft betaald, namelijk 100 wekelijkse bijdragen in Italië, 252 wekelijkse bijdragen in Zwitserland, en 429 wekelijkse bijdragen in Frankrijk. Zij ontvangt een Zwitserse en een Franse ouderdomsuitkering die haar zijn toegekend zonder dat de verzekeringstijdvakken moesten worden samengesteld.

16 Blijkens de aan het Hof verstrekte inlichtingen wenst Gottardo overeenkomstig de Italiaanse socialezekerheidsregeling een Italiaans ouderdomspensioen te verkrijgen. Doch zelfs indien de Italiaanse autoriteiten overeenkomstig artikel 45 van verordening nr. 1408/71 de in Frankrijk vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking namen, kan zij door samentelling van de Italiaanse en de Franse tijdvakken de door de Italiaanse regeling voor een Italiaans pensioen vereiste minimumduur van bijdragebetaling niet bereiken. Gottardo heeft enkel recht op een Italiaans ouderdomspensioen indien ook de in Zwitserland vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking werden genomen overeenkomstig het samentellingsbeginsel van artikel 9, lid 1, van de Italiaans-Zwitserse overeenkomst.

17 De op 3 september 1996 door Gottardo ingediende aanvraag voor een ouderdomspensioen werd door de INPS bij besluit van 14 november 1997 afgewezen, op grond dat zij Frans onderdaan was en dat de Italiaans-Zwitserse overeenkomst voor haar dus niet gold. Het administratief bezwaar van Gottardo tegen dit besluit werd om dezelfde reden bij besluit van de INPS van 9 juni 1998 afgewezen.

18 Daarop stelde Gottardo beroep in bij het Tribunale ordinario di Roma, stellende dat zij onderdaan van een lidstaat was, zodat de INPS haar het recht op pensioen moest toekennen onder de voorwaarden die ook gelden voor de eigen onderdanen.

19 Het Tribunale ordinario vroeg zich af of de afwijzing door de INPS van de aanvraag van Gottardo op de enkele grond dat zij de Franse nationaliteit had, niet in strijd was met artikel 12 EG of met artikel 39 EG, en besloot dan ook de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof om een beslissing te verzoeken over de volgende prejudiciële vraag:

"Heeft de werknemer die onderdaan is van een lidstaat, en die socialezekerheidsbijdragen heeft betaald aan de bevoegde instelling van een andere lidstaat, recht op vaststelling van een ouderdomspensioen door samentelling met de aan de instelling van een staat buiten de Unie betaalde bijdragen, krachtens een overeenkomst die de lidstaat met die staat heeft gesloten en die hij ten gunste van zijn eigen onderdanen toepast?"

Beoordeling door het Hof

20 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de bevoegde socialezekerheidsautoriteiten van een eerste lidstaat (in het hoofdgeding de Italiaanse Republiek) uit hoofde van de krachtens artikel 12 EG of artikel 39 EG op hen rustende gemeenschapsrechtelijke verplichtingen gehouden zijn, de door een onderdaan van een tweede lidstaat (in het hoofdgeding de Franse Republiek) in een derde staat (in het hoofdgeding de Zwitserse Bondsstaat) vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking te nemen voor de vaststelling van het recht op ouderdomsuitkeringen, wanneer deze bevoegde autoriteiten ingevolge een bilaterale internationale overeenkomst tussen de eerste lidstaat en het derde land onder dezelfde voorwaarden inzake bijdragebetaling de door hun eigen onderdanen vervulde tijdvakken in aanmerking nemen.

21 Opgemerkt zij dat het discriminatieverbod volgens artikel 12 EG uitwerking heeft "binnen de werkingssfeer van [het] Verdrag" en "onverminderd de [daarin gestelde] bijzondere bepalingen". Met deze laatste woorden verwijst artikel 12 EG meer in het bijzonder naar andere verdragsbepalingen waarin de toepassing van het hier geformuleerde algemene beginsel voor specifieke situaties wordt geconcretiseerd. Dat is onder meer het geval met de bepalingen inzake het vrije verkeer van werknemers (zie in dit verband arrest van 2 februari 1989, Cowan, 186/87, Jurispr. blz. 195, punt 14).

Het in het Verdrag neergelegde beginsel van gelijke behandeling

22 Gottardo heeft als werknemer les gegeven in twee verschillende lidstaten, en heeft aldus gebruik gemaakt van haar recht van vrij verkeer. Haar aanvraag om toekenning van een ouderdomspensioen door samentelling van de door haar vervulde verzekeringstijdvakken valt zowel ratione personae als ratione materiae binnen de werkingssfeer van artikel 39 EG.

23 Blijkens de verwijzingsbeschikking verlenen de Italiaanse bevoegde autoriteiten hun onderdanen die zowel aan het Italiaanse als aan het Zwitserse stelsel van sociale zekerheid bijdragen hebben betaald en zich aldus in dezelfde situatie als Gottardo bevinden, de mogelijkheid hun ouderdomspensioen te laten vaststellen door samentelling van de Italiaanse en de Zwitserse verzekeringstijdvakken.

24 Zoals de INPS in zijn opmerkingen heeft erkend, zou Gottardo voldoen aan de voorwaarden om aanspraak te maken op het Italiaanse ouderdomspensioen indien zij de Italiaanse nationaliteit had behouden. De INPS betwist niet dat de aanvraag enkel op grond van de Franse nationaliteit van Gottardo is afgewezen. Vast staat dan ook, dat dit verschil in behandeling uitsluitend op de nationaliteit is gebaseerd.

25 Volgens de Italiaanse regering en de INPS wordt de weigering van deze laatste om Gottardo een ouderdomspensioen te verlenen door samentelling van de zowel in Italië en Frankrijk als in Zwitserland door haar vervulde verzekeringstijdvakken, echter gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de sluiting van een bilaterale internationale overeenkomst door één lidstaat, in dit geval de Italiaanse Republiek, met een derde land, in dit geval de Zwitserse Bondsstaat, buiten de bevoegdheidssfeer van de Gemeenschap valt.

26 De Italiaanse regering verwijst dienaangaande naar de bewoordingen van artikel 3 van verordening nr. 1408/71, gelezen in het licht van de definities in artikel 1, sub j en k, van deze verordening, zoals uitgelegd door het Hof in het arrest van 2 augustus 1993, Grana-Novoa (C-23/92, Jurispr. blz. I-4505).

27 Er zij aan herinnerd dat in de zaak Grana-Novoa, reeds aangehaald, de verzoekster, een Spaanse onderdaan, eerst in Zwitserland en daarna in Duitsland een onder de verplichte sociale verzekering vallende beroepsactiviteit had verricht. De Duitse autoriteiten hadden haar het recht op een Duits invaliditeitspensioen geweigerd omdat zij onvoldoende arbeidsjaren in Duitsland had. Grana-Novoa wilde zich, zoals Gottardo in het hoofdgeding, beroepen op de bepalingen van een overeenkomst tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de Zwitserse Bondsstaat die alleen van toepassing was op Duitse en Zwitserse onderdanen, om de door haar in Zwitserland vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking te laten nemen.

28 Met zijn eerste vraag verzocht het Bundessozialgericht het Hof zich uit te spreken over de uitlegging van het begrip "wetgeving" of "wettelijke regeling" in de zin van artikel 1, sub j, van verordening nr. 1408/71. Het Hof oordeelde dat een overeenkomst tussen één lidstaat en een of meer derde landen niet onder het begrip wetgeving in de zin van verordening nr. 1408/71 valt. De tweede vraag van het Bundessozialgericht, over het beginsel van gelijke behandeling, was alleen gesteld voor het geval van een bevestigend antwoord op de eerste vraag, en werd bijgevolg door het Hof niet onderzocht.

29 Aangezien de vraag in de onderhavige zaak is toegespitst op de toepassing van de rechtstreeks uit de verdragsbepalingen voortvloeiende beginselen, dient te worden verwezen naar de rechtspraak van het Hof inzake bilaterale internationale overeenkomsten.

30 Aangaande een cultureel akkoord tussen twee lidstaten waarbij het recht op studiebeurzen uitsluitend werd voorbehouden voor onderdanen van deze twee staten, oordeelde het Hof dat de autoriteiten van de twee lidstaten ingevolge artikel 7 van verordening nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2) verplicht waren het recht op steun bij de opleiding, waarin de bilaterale overeenkomst voorzag, uit te breiden tot de op hun grondgebied gevestigde communautaire werknemers (zie arrest van 27 september 1988, Matteucci, 235/87, Jurispr. blz. 5589, punt 16).

31 Het Hof oordeelde eveneens dat, wanneer een maatregel ter uitvoering van een zelfs buiten de toepassingssfeer van het Verdrag vallende bilaterale overeenkomst een belemmering dreigt te vormen voor de toepassing van een bepaling van gemeenschapsrecht, iedere lidstaat gehouden is de toepassing van deze bepaling te vergemakkelijken en te dien einde elke andere lidstaat waarop een verplichting krachtens het gemeenschapsrecht rust, bij te staan (zie arrest Matteucci, reeds aangehaald, punt 19).

32 In verband met een bilaterale internationale overeenkomst tussen een lidstaat en een derde land ter vermijding van dubbele belasting heeft het Hof eraan herinnerd, dat ofschoon de directe belastingen tot de exclusieve bevoegdheidssfeer van de lidstaten behoren, deze niettemin niet de gemeenschapsregels naast zich neer mogen leggen, maar hun bevoegdheid moeten uitoefenen in overeenstemming met het gemeenschapsrecht. Het Hof oordeelde dus, dat de verdragsluitende lidstaat ingevolge het beginsel van de nationale behandeling verplicht is, de in het Verdrag voorziene voordelen te verlenen aan vaste inrichtingen van in een andere lidstaat gevestigde vennootschappen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor in de verdragsluitende lidstaat gevestigde vennootschappen (zie in dit verband arrest van 21 september 1999, Saint-Gobain ZN, C-307/97, Jurispr. blz. I-6161, punten 57 tot en met 59).

33 Uit deze rechtspraak volgt, dat de lidstaten bij de uitvoering van de verbintenissen die zij krachtens internationale overeenkomsten zijn aangegaan, ongeacht of het om een overeenkomst tussen lidstaten dan wel tussen een lidstaat en een of meer derde landen gaat, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 307 EG, de krachtens het gemeenschapsrecht op hen rustende verplichtingen moeten nakomen. Dat de derde landen geen verplichting uit hoofde van het gemeenschapsrecht dienen na te komen, is in dit opzicht irrelevant.

34 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat, wanneer een lidstaat met een derde staat een bilaterale internationale overeenkomst inzake sociale zekerheid sluit, waarin is bepaald dat de in dat land vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van het recht op ouderdomsuitkeringen, deze lidstaat overeenkomstig het fundamentele beginsel van gelijke behandeling verplicht is de onderdanen van de andere lidstaten dezelfde voordelen te verlenen als die welke zijn eigen onderdanen krachtens deze overeenkomst genieten, tenzij hij een objectieve rechtvaardiging voor zijn weigering kan aanvoeren.

35 Hieruit volgt eveneens, dat de door het Hof gegeven uitlegging van het begrip "wetgeving" of "wettelijke regeling" als bedoeld in artikel 1, sub j, van verordening nr. 1408/71 niet tot gevolg kan hebben dat wordt afgedaan aan de verplichting voor elke lidstaat het in artikel 39 EG neergelegde beginsel van gelijke behandeling na te leven.

Het bestaan van een objectieve rechtvaardiging

36 De verstoring van het evenwicht en de wederkerigheid van de tussen een lidstaat en een derde land gesloten bilaterale internationale overeenkomst kan zeker een objectieve rechtvaardiging vormen voor de weigering van de overeenkomstsluitende lidstaat om de voordelen die zijn eigen onderdanen ingevolge deze overeenkomst genieten, uit te breiden tot de onderdanen van de andere lidstaten (zie, in deze zin, arrest Saint-Gobain ZN, reeds aangehaald, punt 60).

37 De INPS en de Italiaanse regering hebben evenwel niet bewezen, dat in de hoofdzaak de krachtens het gemeenschapsrecht op hen rustende verplichtingen de verplichtingen die voortvloeien uit de door de Italiaanse Republiek ten aanzien van de Zwitserse Bondsstaat aangegane verbintenissen in gevaar brengen. Voorzover de Italiaanse Republiek het recht op inaanmerkingneming van de in Zwitserland vervulde verzekeringsperioden voor de vaststelling van het recht op Italiaanse ouderdomsuitkeringen eenzijdig uitbreidt tot werknemers die onderdaan van andere lidstaten zijn, worden de rechten die voor de Zwitserse Bondsstaat uit de Italiaans-Zwitserse overeenkomst voortvloeien daardoor niet in het gedrang gebracht en worden hem geen nieuwe verplichtingen opgelegd.

38 De enige bezwaren die de INPS en de Italiaanse regering hebben aangevoerd ter rechtvaardiging van hun weigering om de door Gottardo vervulde verzekeringstijdvakken samen te tellen, hebben betrekking op de eventuele verhoging van hun financiële lasten en de administratieve moeilijkheden bij de samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de Zwitserse Bondsstaat. Deze gronden kunnen de niet-naleving door de Italiaanse Republiek van de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen niet rechtvaardigen.

39 Op de vraag van de verwijzende rechter moet dus worden geantwoord, dat de bevoegde socialezekerheidsautoriteiten van een eerste lidstaat uit hoofde van de krachtens artikel 39 EG op hen rustende verplichtingen van gemeenschapsrecht gehouden zijn voor de vaststelling van het recht op ouderdomsuitkeringen de in een derde land door een onderdaan van een tweede lidstaat vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking te nemen, wanneer deze bevoegde autoriteiten op grond van een bilaterale internationale overeenkomst tussen de eerste lidstaat en het derde land onder dezelfde voorwaarden inzake bijdragebetaling de door hun eigen onderdanen vervulde tijdvakken in aanmerking nemen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

40 De kosten door de Italiaanse en de Oostenrijkse regering alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechter over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE

uitspraak doende op de door het Tribunale Ordinario di Roma bij beschikking van 1 februari 2000 gestelde vraag, verklaart voor recht:

De bevoegde socialezekerheidsautoriteiten van een eerste lidstaat zijn uit hoofde van de krachtens artikel 39 EG op hen rustende verplichtingen van gemeenschapsrecht gehouden voor de vaststelling van het recht op ouderdomsuitkeringen de in een derde land door een onderdaan van een tweede lidstaat vervulde verzekeringstijdvakken in aanmerking te nemen, wanneer deze bevoegde autoriteiten op grond van een bilaterale internationale overeenkomst tussen de eerste lidstaat en het derde land onder dezelfde voorwaarden inzake bijdragebetaling de door hun eigen onderdanen vervulde tijdvakken in aanmerking nemen.