Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

BESCHIKKING VAN HET HOF (Vierde kamer)

30 mei 2006 (*)

„Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor de procesvoering – Autoleasing – Verbod op gebruik in lidstaat van voertuig dat toebehoort aan in andere lidstaat gevestigde leasemaatschappij en aldaar is geregistreerd – Duurzaam gebruik op grondgebied van eerste lidstaat”

In zaak C-435/04,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Hof van Cassatie (België) bij beslissing van 6 oktober 2004, ingekomen bij het Hof op 14 oktober 2004, in de strafzaak tegen

S. V. Leroy,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: K. Schiemann, kamerpresident, N. Colneric (rapporteur) en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: R. Grass,

gelet op artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering, volgens hetwelk het Hof kan beslissen bij met redenen omklede beschikking,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 49 EG tot en met 55 EG.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak tegen S. V. Leroy, woonachtig in België, die wordt vervolgd wegens het besturen in deze lidstaat van een voertuig dat niet aldaar was geregistreerd en niet was voorzien van het kenteken dat bij de voorgeschreven registratie wordt afgegeven.

 Rechtskader

 Gemeenschapsregeling

3        Artikel 49, eerste alinea, EG bepaalt:

„In het kader van de volgende bepalingen zijn de beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap verboden ten aanzien van de onderdanen der lidstaten die in een ander land van de Gemeenschap zijn gevestigd dan dat, waarin degene is gevestigd te wiens behoeve de dienst wordt verricht.”

 Nationale regeling

4        Artikel 2, § 1, van het Koninklijk Besluit van 20 juli 2001 betreffende de inschrijving van voertuigen (Belgisch Staatsblad van 8 augustus 2001, blz. 27031) bepaalt:

„Een voertuig mag slechts in het verkeer worden gebracht als het ingeschreven is en de nummerplaat draagt die bij de inschrijving werd toegekend.”

5        Artikel 3 van dit besluit bepaalt:

„§ 1. De personen die in België verblijven schrijven de voertuigen die zij wensen in het verkeer te brengen in in het repertorium van de voertuigen bedoeld in artikel 6, zelfs indien deze voertuigen reeds in het buitenland zijn ingeschreven.

[...]

§ 2. In de hierna vernoemde gevallen echter is de inschrijving in België van voertuigen die in het buitenland zijn ingeschreven en in het verkeer worden gebracht door de personen bedoeld in § 1 niet verplicht voor:

1. het voertuig dat door een buitenlandse verhuurder voor hoogstens achtenveertig uren wordt ter beschikking gesteld van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die ingeschreven is in de bevolkingsregisters van een Belgische gemeente of in een Belgisch handelsregister;

[...]”

6        Artikel 29 van het Koninklijk Besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer (Belgisch Staatsblad van 27 maart 1968, blz. 3145) bevat een sanctieregeling.

 Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

7        Leroy, die in België woont, is krachtens artikel 2, § 1, van het koninklijk besluit van 20 juli 2001 en artikel 29 van het koninklijk besluit van 16 maart 1968 veroordeeld wegens het besturen in België van een voertuig dat niet aldaar was geregistreerd en niet was voorzien van het kenteken dat bij de voorgeschreven registratie wordt afgegeven.

8        Hij heeft erkend de hoofdgebruiker van dit voertuig te zijn, dat aan een in het Groothertogdom Luxemburg gevestigde leasemaatschappij toebehoort. Hij heeft niet gesteld dat hij dit voertuig gebruikte voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in een andere lidstaat dan zijn woonstaat.

9        Op het cassatieberoep van Leroy heeft het Hof van Cassatie besloten de behandeling van de zaak op te schorten en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Verzetten de artikelen 49 tot en met 55 EG zich tegen een nationale regeling van een eerste lidstaat, op grond waarvan het een in deze staat wonende en werkende persoon verboden is, op het grondgebied van die staat een voertuig te gebruiken dat aan een in een tweede lidstaat gevestigde leasemaatschappij toebehoort, wanneer dat voertuig niet in de eerste maar wél in de tweede staat is geregistreerd?”

 De prejudiciële vraag

10      Krachtens artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, beslissen bij met redenen omklede beschikking.

11      Volgens vaste rechtspraak staat artikel 49 EG in de weg aan de toepassing van een nationale regeling die de mogelijkheid voor een dienstverrichter om daadwerkelijk van die vrijheid gebruik te maken, zonder objectieve rechtvaardiging beperkt (zie met name arrest van 21 maart 2002, Cura Anlagen, C-451/995, Jurispr. blz. I-3193, punt 29). Bovendien komt de vrijheid van dienstverrichting zowel de dienstverrichter als de ontvanger van de dienst ten goede (arrest van 13 juli 2004, Bacardi France, C-429/02, Jurispr. blz. I-6613, punt 31).

12      Vaststaat dat de verplichting om voertuigen die van een in een andere lidstaat gevestigde onderneming worden geleased, in de lidstaat van gebruik te registreren, grensoverschrijdende leaseactiviteiten bemoeilijkt (arrest Cura Anlagen, reeds aangehaald, punt 37). De registratieplicht blijft ook dan een belemmering, wanneer de in een andere lidstaat gevestigde vennootschap het voertuig op eigen naam in België kan inschrijven zonder daar een vaste inrichting te hebben (arrest van 15 december 2005, Nadin e.a., C-151/04 en C-152/04, Jurispr. blz. I-11203, punt 38).

13      Wat de eventuele rechtvaardiging van de registratieplicht betreft, heeft het Hof de in het hoofdgeding bestreden wetgeving reeds onderzocht in zijn arrest Nadin e.a., reeds aangehaald. In punt 55 van dit arrest heeft het Hof verklaard dat artikel 43 EG in de weg staat aan een dergelijke regeling van een eerste lidstaat, volgens welke een in die lidstaat wonende zelfstandige verplicht is tot inschrijving in die lidstaat van een bedrijfsvoertuig dat hem ter beschikking is gesteld door de in een andere lidstaat gevestigde vennootschap die hem tewerkstelt, wanneer dat bedrijfsvoertuig niet hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar feitelijk ook niet duurzaam wordt gebruikt.

14      Zo ook verzet artikel 49, eerste alinea, EG zich tegen een nationale regeling van een eerste lidstaat zoals die in het hoofdgeding, volgens welke een inwoner van deze lidstaat verplicht is tot registratie aldaar van een voertuig dat hij leaset van een in een tweede lidstaat gevestigde leasemaatschappij, wanneer dat voertuig niet hoofdzakelijk bestemd is voor duurzaam gebruik in eerstgenoemde lidstaat en daar feitelijk ook niet duurzaam wordt gebruikt.

15      Het staat aan de nationale rechter, de duur van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde leasecontract en de aard van het daadwerkelijke gebruik van het geleasede voertuig te beoordelen (zie arrest Nadin e.a., reeds aangehaald, punt 42).

16      Gelet op de voorgaande overwegingen dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat de artikelen 49 EG tot en met 55 EG zich niet verzetten tegen een nationale regeling van een eerste lidstaat zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan het een in deze staat wonende en werkende persoon verboden is, op het grondgebied van die staat een voertuig te gebruiken dat hij van een in een tweede lidstaat gevestigde leasemaatschappij heeft geleased, wanneer dat voertuig niet in de eerste staat is geregistreerd en bestemd is om er hoofdzakelijk duurzaam te worden gebruikt of feitelijk duurzaam wordt gebruikt.

 Kosten

17      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Het Hof van Justitie (Vierde kamer) beschikt:

De artikelen 49 EG tot en met 55 EG verzetten zich niet tegen een nationale regeling van een eerste lidstaat zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan het een in deze staat wonende en werkende persoon verboden is, op het grondgebied van die staat een voertuig te gebruiken dat hij van een in een tweede lidstaat gevestigde leasemaatschappij heeft geleased, wanneer dat voertuig niet in de eerste staat is geregistreerd en bestemd is om er hoofdzakelijk duurzaam te worden gebruikt of feitelijk duurzaam wordt gebruikt.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.