Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Gevoegde zaken C-290/05 en C-333/05

Ákos Nádasdi

tegen

Vám- és Pénzügyőrség Észak-Alföldi Regionális Parancsnoksága

en

Ilona Németh

tegen

Vám- és Pénzügyőrség Dél-Alföldi Regionális Parancsnoksága

(verzoeken van de Hajdú-Bihar Megyei Bíróság en de Bács-Kiskun Megyei Bíróság om een prejudiciële beslissing)

„Binnenlandse belastingen – Registratiebelasting op motorvoertuigen – Gebruikte motorvoertuigen – Invoer”

Conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston van 13 juli 2006 

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 5 oktober 2006 

Samenvatting van het arrest

1.     Fiscale bepalingen – Binnenlandse belastingen

(Art. 23 EG, 25 EG en 90 EG)

2.     Fiscale bepalingen – Binnenlandse belastingen

(Art. 90, eerste alinea, EG)

3.     Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Verbod op heffing van andere nationale belastingen die karakter van omzetbelasting bezitten

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 33)

1.     Een registratiebelasting op motorvoertuigen die op het grondgebied van een lidstaat in het verkeer worden gebracht, die niet wegens grensoverschrijding over personenauto’s wordt geheven, is geen invoerrecht of heffing van gelijke werking in de zin van de artikelen 23 EG en 25 EG, maar maakt deel uit van het algemene stelsel van binnenlandse heffingen op goederen en moet dus worden getoetst aan artikel 90 EG.

(cf. punten 41-42, dictum 1)

2.     Artikel 90, eerste alinea, EG moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een registratiebelasting op motorvoertuigen die op het grondgebied van een lidstaat in het verkeer worden gebracht, voor zover zij wordt geheven op gebruikte voertuigen die voor het eerst op het grondgebied van die staat in het verkeer worden gebracht, en de hoogte ervan, die uitsluitend afhangt van de technische kenmerken (motortype, cilinderinhoud) en van de milieu-indeling van de voertuigen, wordt berekend zonder inaanmerkingneming van de waardevermindering daarvan, zodat de belasting, wanneer zij wordt geheven op gebruikte voertuigen die worden ingevoerd uit andere lidstaten, hoger is dan het bedrag van die belasting dat in de restwaarde van gelijksoortige gebruikte voertuigen is begrepen, die reeds zijn geregistreerd in de lidstaat van invoer.

(cf. punt 57, dictum 2)

3.     Artikel 33 van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, dat de lidstaten machtigt om onder bepaalde voorwaarden belastingen die niet het karakter van een omzetbelasting hebben, te handhaven of in te voeren, staat niet in de weg aan de heffing van een registratiebelasting op motorvoertuigen die op het grondgebied van een lidstaat in het verkeer worden gebracht, wanneer de belastinggrondslag ervan niet de omzet is en zij in het verkeer tussen de lidstaten geen aanleiding geeft tot formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens.

(cf. punt 60, dictum 3)




ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

5 oktober 2006 (*)

„Binnenlandse belastingen – Registratiebelasting op motorvoertuigen – Tweedehandse motorvoertuigen – Invoer”

In de gevoegde zaken C-290/05 en C-333/05,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Hajdú-Bihar Megyei Bíróság en de Bács-Kiskun Megyei Bíróság (Hongarije) bij beslissingen van 3 maart en 12 juli 2005, respectievelijk ingekomen bij het Hof op 19 juli en 14 september 2005, in de procedures

Ákos Nádasdi (C-290/05)

tegen

Vám- és Pénzügyőrség Észak-Alföldi Regionális Parancsnoksága,

en

Ilona Németh (C-333/05)

tegen

Vám- és Pénzügyőrség Dél-Alföldi Regionális Parancsnoksága,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: P. Jann, kamerpresident, N. Colneric (rapporteur), J. N. Cunha Rodrigues, M. Ilešič en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: B. Fülöp, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 1 juni 2006 (C-290/05),

gelet op de opmerkingen van:

–       Á. Nádasdi, vertegenwoordigd door Z. Lampé, ügyvéd,

–       I. Németh, vertegenwoordigd door I. Szabados, ügyvéd,

–       de Hongaarse regering, vertegenwoordigd door P. Gottfried (C-290/05 en C-333/05) en door R. Somssich en A. Müller (C-290/05) als gemachtigden,

–       de Poolse regering, vertegenwoordigd door J. Pietras als gemachtigde,

–       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Lyal en K. Riczné-Talabér als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 juli 2006,

het navolgende

Arrest

1       De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van de artikelen 23 EG, 25 EG, 28 EG en 90 EG en van artikel 33 van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 91/680/EEG van de Raad van 16 december 1991 (PB L 376, blz. 1; hierna: „Zesde richtlijn”).

2       Deze vragen zijn gerezen in twee gedingen tussen Á. Nádasdi en I. Németh enerzijds en de Vám- és Pénzügyőrség Észak-Alföldi Regionális Parancsnoksága (directie douane en financiën van de regio Észak-Alföld) en de Vám- és Pénzügyőrség Dél-Alföldi Regionális Parancsnoksága (directie douane en financiën van de regio Dél-Alföld) anderzijds, betreffende een registratiebelasting die zij hebben moeten betalen bij de registratie in Hongarije van in Duitsland gekochte tweedehandse motorvoertuigen.

 Toepasselijke bepalingen

 Het gemeenschapsrecht

3       Artikel 23 EG luidt:

„1.      De Gemeenschap is gegrondvest op een douane-unie welke zich uitstrekt over het gehele goederenverkeer en welke zowel het verbod medebrengt van in- en uitvoerrechten en van alle heffingen van gelijke werking in het verkeer tussen de lidstaten onderling als de invoering van een gemeenschappelijk douanetarief voor hun betrekkingen met derde landen.

2.      De bepalingen van artikel 25 en van hoofdstuk 2 van deze titel zijn van toepassing op de producten welke van oorsprong zijn uit de lidstaten alsook op de producten uit derde landen welke zich in de lidstaten in het vrije verkeer bevinden.”

4       Artikel 25 EG luidt:

„In- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking zijn tussen de lidstaten verboden. Zulks geldt eveneens voor douanerechten van fiscale aard.”

5       Artikel 90 EG luidt:

„De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op gelijksoortige nationale producten worden geheven.

Bovendien heffen de lidstaten op de producten van de overige lidstaten geen zodanige binnenlandse belastingen, dat daardoor andere producties zijdelings worden beschermd.”

6       Artikel 33 van de Zesde richtlijn luidt:

„1.      Onverminderd andere communautaire bepalingen, met name betreffende de algemene regeling voor het voorhanden hebben, het verkeer en de controle van aan accijns onderworpen producten, vormen de bepalingen van deze richtlijn geen beletsel voor de handhaving of invoering door een lidstaat van belastingen op verzekeringsovereenkomsten en op spelen en weddenschappen, alsmede van accijnzen, registratierechten en, meer in het algemeen, van alle belastingen, rechten en heffingen die niet het karakter van omzetbelasting bezitten, mits deze belastingen, rechten en heffingen in het verkeer tussen de lidstaten geen aanleiding geven tot formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens.

2.      Met aan accijns onderworpen producten worden in deze richtlijn de volgende producten bedoeld, als omschreven in de geldende communautaire bepalingen:

–       minerale oliën,

–       alcohol en alcoholische dranken,

–       tabaksfabrikaten.”

 De Hongaarse regeling

7       Wet nr. CX van 2003 betreffende de registratiebelasting (a regisztrációs adóról szóló 2003. évi CX. törvény; hierna: „wet registratiebelasting”), bepaalt:

„Artikel 1

1.      De registratiebelasting (hierna: ‚belasting’) is verschuldigd op iedere personenauto of kampeerauto (hierna: ‚personenauto’) die op het grondgebied van de Republiek Hongarije (hierna: ‚nationaal grondgebied’) in het verkeer zal worden gebracht.

[...]

Artikel 2

1.      Het in het verkeer brengen houdt in dat de personenauto voor het eerst wordt geregistreerd op het nationale grondgebied (in geval van wijziging van het voertuig gebeurt de registratie wegens de wijziging) en dat die informatie in de grijze kaart wordt opgenomen [...]

[...]

8.      invoer: invoer van het voertuig of enige andere wijze van binnenbrengen ervan op het nationale grondgebied van buiten de Europese Gemeenschap (hierna: ‚Gemeenschap’).

[...]

Artikel 3

[...]

2.      Afgezien van het in lid 4 bedoelde geval is de belasting verschuldigd door elke natuurlijke of rechtspersoon of elke organisatie zonder rechtspersoonlijkheid die partij is bij de handeling die de verkrijging van het eigendomsrecht bewijst.

[...]

4.      Indien het in het verkeer brengen het rechtstreekse gevolg is van de invoer van de personenauto, is de belasting verschuldigd door de invoerder.

[...]

Artikel 6

1.      De belastingplicht ontstaat:

a)      bij het in het verkeer brengen van een personenauto op het nationale grondgebied, bij de verkrijging van het eigendomsrecht,

b)      bij de wijziging van een personenauto, op de dag van de wijziging.

[...]

Artikel 8

1.      Het bedrag van de belasting voor de verschillende categorieën personenauto’s wordt bepaald in de bijlage bij deze wet.

2.      In geval van wijziging van een personenauto wordt de te betalen belasting op het tijdstip van het in het verkeer brengen van de gewijzigde auto bepaald als het verschil tussen de belasting die verschuldigd zou zijn geweest vóór de wijziging en die welke daarna verschuldigd is.

3.      Is dit verschil positief, dan moet de belastingplichtige aan de bevoegde autoriteiten de belasting betalen.

[...]

Artikel 13

1.      De belastingadministratie betaalt de belasting terug of verrekent die op verzoek met de voorafbetaling indien de belastingplichtige het voertuig heeft uitgevoerd.

[...]

Artikel 15

De milieu-indeling wordt verricht overeenkomstig punt II van bijlage 5 bij verordening KöHÉM nr. 6/1990 (IV. 12.) betreffende de technische vereisten voor het in het verkeer brengen en houden van voertuigen voor het wegvervoer, zoals van kracht op 30 augustus 2003.

[...]”

8       De bijlage bij de wet registratiebelasting stelt voor deze belasting verschillende bedragen vast naar gelang van de emissienormen, het brandstoftype en de cilinderinhoud van de motor. Die bedragen worden volgens de vastgestelde schaal geheven en blijven ongewijzigd, ongeacht of het gaat om de registratie van een nieuw of een tweedehands voertuig.

9       Bij artikel 16 van de wet is een wijziging aangebracht in wet nr. I van 1988 betreffende het verkeer op de openbare weg (a közúti közlekedésről szóló 1988. évi I. törvény; hierna: „verkeerswet”).

10     Het gewijzigde artikel 5, lid 4, van deze wet luidt:

„Elk voertuig met de toelating en een kenteken van een bevoegde buitenlandse autoriteit kan aan het nationale wegverkeer deelnemen onder de in de bijzondere wetgeving gestelde voorwaarden.”

11     Artikel 23 van de verkeerswet bepaalt:

„1.      Een voertuig kan na de in lid 3 voorziene inspectie in het verkeer worden gebracht indien de eigenaar in de administratieve procedure bewijst dat hij de eigendom van het voertuig op rechtmatige wijze heeft verkregen, voor het voertuig een verplichte aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten en de bij bijzondere wet opgelegde registratiebelasting heeft voldaan.

2.      Het in het verkeer brengen van een voertuig vereist de afgifte door de administratie van een kentekenplaat en een kentekenbewijs, alsmede inschrijving in het nationale voertuigenregister.

[...]

6.      Een binnenlands gebruiker van een voertuig met een buitenlands kenteken dat op het nationale grondgebied zal worden gebruikt, moet binnen 30 dagen na de verkrijging of de invoer van het voertuig de procedure inleiden om het voertuig in het verkeer te brengen.”

12     Volgens artikel 47, sub t, van de verkeerswet wordt onder „binnenlands gebruiker” verstaan:

„een gebruiker die zijn woonplaats, zijn vaste verblijfplaats of zijn zetel heeft op het grondgebied van de Republiek Hongarije”.

13     Tegelijk met de inwerkingtreding van de wet registratiebelasting is op 1 februari 2004 wet nr. LXXVIII van 1991 betreffende de verbruiksbelasting (a fogyasztási adóról szóló 1991. évi LXXVIII. törvény) opgeheven, waarbij een omzetbelasting was ingevoerd op de prijs van een aantal producten, waaronder auto’s, welke de producenten van die producten en de schuldenaar van de douanerechten bij invoer dienden te betalen aan de staatskas. Krachtens artikel 6, lid 1, van de wet betreffende de verbruiksbelasting was die belasting niet verschuldigd bij de verkoop op het nationale grondgebied van gebruikte goederen, met name auto’s.

 Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

 Zaak C-290/05

14     Nadat Nádasdi op 2 mei 2004 in Duitsland voor 6 000 EUR een gebruikte personenauto had gekocht, verzocht hij het Debreceni Fővámhivatal (hoofddouanekantoor van Debrecen) op 13 mei 2004 om vaststelling van de registratiebelasting.

15     Bij beslissing van 14 mei 2004 stelde deze instantie het bedrag van de registratiebelasting vast op 150 000 HUF, welk bedrag Nádasdi diezelfde dag heeft betaald. Deze instantie heeft het bewijs van betaling van de belasting door de belastingplichtige afgegeven, gedagtekend 14 mei 2004.

16     Bij beslissing nr. 8074/2004 van 11 november 2004 heeft de Vám- és Pénzügyőrség Észak-Alföldi Regionális Parancsnoksága in het kader van haar controlebevoegdheid de beslissing van het Debreceni Fővámhivatal gewijzigd en de door Nádasdi verschuldigde registratiebelasting tot 390 000 HUF verhoogd, en hem gelast, het saldo van 240 000 HUF uiterlijk 15 dagen na het definitief worden van de beslissing te betalen.

17     Volgens de motivering van beslissing nr. 8074/2004 is het bedrag van de registratiebelasting herzien naar aanleiding van de vaststelling van wet nr. XII van 2004 tot wijziging van wet nr. CX van 2003 betreffende de registratiebelasting (a regisztrációs adóról szóló 2003. évi CX. törvény módosításáról rendelkező 2004. évi XII. törvény), die in werking is getreden op 14 mei 2004 en volgens welke het nieuwe tarief van toepassing is wanneer het bewijs van betaling van de belasting is afgegeven na de inwerkingtreding van wet nr. XII van 2004.

18     Nádasdi heeft bij de verwijzende rechter beroep ingesteld tot rechterlijke toetsing van beslissing nr. 8074/2004.

19     In deze omstandigheden heeft de Hajdú-Bihar Megyei Bíróság de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Staat artikel 90, eerste alinea, EG de lidstaten toe een belasting op uit andere lidstaten afkomstige gebruikte auto’s te handhaven, nu die helemaal geen rekening houdt met de waarde van het voertuig en de hoogte ervan uitsluitend afhangt van de technische kenmerken van de auto (motortype, cilinderinhoud) en van de milieu-indeling daarvan?

2)      Zo ja, is de in de onderhavige procedure van toepassing zijnde wet nr. CX van 2003 betreffende de registratiebelasting wat ingevoerde gebruikte auto’s betreft verenigbaar met artikel 90, eerste alinea, EG, gelet op het feit dat de registratiebelasting niet verschuldigd is voor auto’s die vóór de inwerkingtreding van de betrokken wet in Hongarije in het verkeer zijn gebracht?”

 Zaak C-333/05

20     Nadat Németh in Duitsland een gebruikte personenauto had gekocht, verzocht zij het Kecskeméti Fővámhivatal (hoofdkantoor van de douane van Kecskemét) op 28 december 2004 om vaststelling van de registratiebelasting. Overeenkomstig verordening KöHÉM nr. 6/1990 van het ministerie van Verkeer, Communicatie en Openbare werken deelde de Bács-Kiskun Megyei Közlekedési Felügyelet (verkeersinspectie van het departement Bács-Kiskun) het voertuig in in milieucategorie nr. 7.

21     Rekening houdend met de technische en milieukenmerken van het voertuig stelde het Kecskeméti Fővámhivatal de registratiebelasting vast op 390 000 HUF.

22     Deze beslissing is bevestigd door de Vám- és Pénzügyőrség Dél-Alföldi Regionális Parancsnoksága, de administratieve beroepsinstantie waarbij Németh een bezwaar had ingediend.

23     Németh stelde daarop bij de verwijzende rechter beroep in tegen dit bevestigend besluit. Haars inziens is de wet registratiebelasting in strijd met het gemeenschapsrecht. De registratiebelasting is in wezen immers een invoerrecht en als zodanig krachtens de artikelen 23 EG en 25 EG verboden. Mocht de registratiebelasting geen douanerecht of heffing van gelijke werking zijn, dan kan zij worden beschouwd als een belasting die in strijd is met de artikelen 90 EG tot en met 93 EG, of als een krachtens artikel 33 van de Zesde richtlijn verboden omzetbelasting, waaraan geen toepassing kan worden gegeven.

24     In deze omstandigheden heeft de Bács-Kiskun Megyei Bíróság de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Kan een belasting van een lidstaat zoals de Hongaarse registratiebelasting, worden beschouwd als een douanerecht of een heffing van gelijke werking?

2)      Ingeval de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, kan een belasting van een lidstaat zoals de Hongaarse registratiebelasting – waarbij de betaling van belasting geldt als voorwaarde om een personenauto te laten registreren en in het verkeer te brengen – dan worden beschouwd als een invoerheffing?

3)      Ingeval de tweede vraag ontkennend wordt beantwoord, is een belasting van een lidstaat zoals de Hongaarse registratiebelasting dan verenigbaar met artikel 90 EG of artikel 33 van de Zesde richtlijn [...], of is zij in strijd met het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde?

4)      Is een belasting van een lidstaat zoals de Hongaarse registratiebelasting in de huidige stand van het gemeenschapsrecht daarmee verenigbaar wanneer de verschuldigde registratiebelasting op nieuwe en tweedehandse personenauto’s – de indeling van de voertuigen in categorieën op basis van milieuoverwegingen buiten beschouwing gelaten – een vast bedrag is dat totaal geen rekening houdt met de waardevermindering van tweedehandse voertuigen en totaal geen verband houdt met de datum waarop het voertuig in het verkeer is gebracht en de duur waarvoor het (op rechtmatige wijze) in het verkeer is geweest?”

 Procedure voor het Hof

25     Overeenkomstig artikel 104, lid 4, tweede zin, van het Reglement voor de procesvoering heeft het Hof, de advocaat-generaal gehoord, beslist zaak C-333/05 af te doen zonder mondelinge behandeling.

26     Aangezien de zaken C-290/05 en C-333/05 verknocht zijn, dienen zij overeenkomstig artikel 43 van het Reglement voor de procesvoering te worden gevoegd voor gelijktijdige berechting bij het arrest.

 Ontvankelijkheid van de verzoeken om een prejudiciële beslissing

 Zaak C-290/05

27     Volgens de Hongaarse regering is het verzoek om een prejudiciële beslissing niet ontvankelijk. In de eerste plaats stelt zij dat de verwijzende rechter moet uitmaken of verzoeker in het hoofdgeding de registratiebelasting moet betalen volgens het nieuwe tarief. Dit is van nature een vraag van nationaal recht. Uit de verwijzingsbeslissing blijkt niet waarom de uitlegging van het gemeenschapsrecht van belang is voor de beslechting van het geschil. De gestelde vragen zijn hypothetisch. In de tweede plaats stelt zij dat het verzoek om een prejudiciële beslissing geen voldoende gedetailleerde uiteenzetting bevat van de nationale regeling die op het geschil van toepassing is.

28     Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de procedure van artikel 234 EG berust op een duidelijke afbakening van de taken van de nationale rechterlijke instanties en van het Hof. Het is uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Wanneer de vragen betrekking hebben op de uitlegging van gemeenschapsrecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (zie met name arrest van 11 juli 2006, Chacón Navas, C-13/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 32, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29     Het Hof heeft evenwel ook aangegeven dat het in uitzonderlijke omstandigheden aan het Hof staat om, ter toetsing van zijn eigen bevoegdheid, een onderzoek in te stellen naar de omstandigheden waaronder het door de nationale rechter is geadieerd. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen over een prejudiciële vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het gemeenschapsrecht geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is, of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die voor hem noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest Chacón Navas, reeds aangehaald, punt 33, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30     Wegens het vereiste om tot een voor de nationale rechter nuttige uitlegging van het gemeenschapsrecht te komen, is het noodzakelijk dat deze rechter een omschrijving geeft van het feitelijke en juridische kader waarin de gestelde vraag moet worden geplaatst, of althans de feiten uiteenzet waarop die vraag is gebaseerd (zie arresten van 11 september 2003, Altair Chimica, C-207/01, Jurispr. blz. I-8875, punt 24, en 12 april 2005, Keller, C-145/03, Jurispr. blz. I-2529, punt 29).

31     In casu moet meteen worden vastgesteld dat het Hof over voldoende gegevens beschikt om een nuttig antwoord te kunnen geven op de vragen van de verwijzende rechter, zonder dat het meer gedetailleerde informatie behoeft over de nationale regeling die op het hoofdgeding van toepassing is.

32     Aangaande de redenen voor het stellen van de vragen zet de verwijzende rechter uiteen dat ofschoon Nádasdi niet stelt dat de wet registratiebelasting in strijd is met het gemeenschapsrecht, hij van oordeel is dat hij met betrekking tot ingevoerde gebruikte voertuigen ambtshalve het gemeenschapsrecht moet toepassen. Daaruit blijkt dat hij beslissing nr. 8074/2004, die in het hoofdgeding aan de orde is, wil toetsen aan het gemeenschapsrecht. Er kan dus niet worden gesteld dat de vragen hypothetisch zijn.

33     Derhalve moet het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk worden geacht.

 Zaak C-333/05

34     De Hongaarse regering betwist de ontvankelijkheid van de tweede tot en met de vierde vraag op grond dat de verwijzende rechter niet heeft vermeld om welke redenen, rechtens en feitelijk, hij het nodig acht deze vragen voor te leggen aan het Hof.

35     De verwijzende rechter heeft echter verklaard dat indien het Hof de door verzoekster in het hoofdgeding opgeworpen vragen bevestigend beantwoordt, hij haar verzoek kan inwilligen, en het in het andere geval moet afwijzen.

36     De twijfel van de Hongaarse regering is dus niet gegrond, zodat het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk moet worden geacht.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 De eerste en de tweede vraag in zaak C-333/05

37     Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of een belasting als die welke is ingevoerd bij de wet registratiebelasting een invoerrecht of een heffing van gelijke werking is in de zin van de artikelen 23 EG en 25 EG. De tweede vraag moet aldus worden begrepen dat hij wenst te vernemen of een dergelijke belasting een door die bepalingen verboden invoerheffing is. Deze tweede vraag betreft dus hetzelfde probleem als dat wat met de eerste vraag aan het Hof is voorgelegd. Een invoerheffing behoort immers tot de categorie van heffingen van gelijke werking in de zin van die bepalingen.

38     Een belasting als de registratiebelasting is geen douanerecht stricto sensu.

39     Wat de vraag betreft of zij onder het begrip heffing van gelijke werking valt, is het vaste rechtspraak dat elke eenzijdig opgelegde geldelijke last, ongeacht de benaming of de structuur ervan, die wegens grensoverschrijding over goederen wordt geheven en geen douanerecht stricto sensu is, een heffing van gelijke werking in de zin van de artikelen 23 EG en 25 EG vormt (zie met name arresten van 17 juli 1997, Haahr Petroleum, C-90/94, Jurispr. blz. I-4085, punt 20, en 2 april 1998, Outokumpu, C-213/96, Jurispr. blz. I-1777, punt 20).

40     Een belasting als die welke is ingevoerd bij de wet registratiebelasting wordt niet geheven wegens de overschrijding van de grens van de lidstaat die de belasting heft, maar bij de registratie van het voertuig op het grondgebied van die staat met het oog op het in het verkeer brengen ervan.

41     Een dergelijke belasting maakt deel uit van het algemene stelsel van binnenlandse heffingen op goederen en moet dus worden getoetst aan artikel 90 EG.

42     Op de eerste en de tweede vraag in zaak C-333/05 moet dan ook worden geantwoord dat een belasting als die welke is ingevoerd bij de wet registratiebelasting en die niet wegens grensoverschrijding over personenauto’s wordt geheven, geen invoerrecht of heffing van gelijke werking is in de zin van de artikelen 23 EG en 25 EG.

 De vragen in zaak C-290/05, het eerste onderdeel van de derde vraag en de vierde vraag in zaak C-333/05

43     Met deze vragen wensen de verwijzende rechters in wezen te vernemen of artikel 90, eerste alinea, EG aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een belasting als die welke is ingevoerd bij de wet registratiebelasting.

44     Zij wijzen er in dat verband op dat een dergelijke belasting niet verschuldigd is voor auto’s die vóór de inwerkingtreding van de betrokken wet in Hongarije in het verkeer zijn gebracht (tweede vraag in zaak C-290/05), dat zij helemaal geen rekening houdt met de waarde van het voertuig en de hoogte ervan uitsluitend afhangt van de technische kenmerken (motortype, cilinderinhoud) en van de milieu-indeling daarvan (eerste vraag in zaak C-290/05), en dat dit bedrag totaal geen rekening houdt met de waardevermindering van tweedehandse voertuigen en totaal geen verband houdt met de duur waarvoor het voertuig in het verkeer is geweest (vierde vraag in zaak C-333/05).

45     Zoals het Hof reeds heeft overwogen, vormt artikel 90 EG in het stelsel van het EG-Verdrag een aanvulling op de bepalingen betreffende de afschaffing van douanerechten en heffingen van gelijke werking. Deze bepaling heeft tot doel, het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten onder normale mededingingsvoorwaarden te verzekeren door elke vorm van bescherming uit te sluiten die het gevolg kan zijn van de toepassing van binnenlandse belastingen die discriminerend zijn ten opzichte van producten uit andere lidstaten (arrest van 15 juni 2006, Air Liquide Industries Belgium, C-393/04 en C-41/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 55, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46     Met betrekking tot de belasting op ingevoerde tweedehandse voertuigen heeft het Hof ook geoordeeld dat artikel 90 EG de volstrekte neutraliteit van de binnenlandse belastingen beoogt te waarborgen ten aanzien van de mededinging tussen nationale en ingevoerde producten (zie arrest Weigel, C-387/01, Jurispr. blz. I-4981, punt 66, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47     Volgens vaste rechtspraak wordt artikel 90, eerste alinea, EG geschonden wanneer de belasting op het ingevoerde product en die op het soortgelijke nationale product op verschillende wijze en volgens verschillende modaliteiten worden berekend, waardoor het ingevoerde product, zij het slechts in sommige gevallen, zwaarder wordt belast (zie arrest Weigel, reeds aangehaald, punt 67, en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zelfs indien de voorwaarden voor een dergelijke rechtstreekse discriminatie niet zijn vervuld, kan een belasting wegens haar gevolgen toch indirect discriminerend zijn.

48     Om de neutraliteit van de binnenlandse belastingen te waarborgen ten aanzien van de mededinging tussen tweedehandse motorvoertuigen die zich reeds op de nationale markt bevinden en soortgelijke ingevoerde voertuigen, moet een vergelijking worden gemaakt tussen de gevolgen van de registratiebelasting op tweedehandse voertuigen die uit een andere lidstaat dan de Republiek Hongarije nieuw worden ingevoerd, en die van de residuele registratiebelasting op soortgelijke voertuigen die in Hongarije zijn ingeschreven en waarop dus reeds dezelfde belasting is geheven.

49     Een vergelijking met tweedehandse voertuigen die vóór de inwerkingtreding van de wet registratiebelasting in Hongarije in het verkeer zijn gebracht, is niet relevant. Artikel 90 EG wil een lidstaat niet beletten nieuwe belastingen in te voeren of het tarief of de belastinggrondslag van bestaande belastingen te wijzigen.

50     Het door de Hongaarse regering aangevoerde argument dat er reeds eerder in Hongarije geregistreerde tweedehandse voertuigen zijn waarvan de handelswaarde het bedrag van de residuele verbruiksbelasting omvat, is dus evenmin relevant.

51     Wat de criteria voor de berekening van een belasting betreft, zij eraan herinnerd, dat het gemeenschapsrecht bij de huidige stand van zijn ontwikkeling weliswaar niet in de weg staat aan de vrijheid van iedere lidstaat om aan de hand van objectieve criteria, zoals de aard van de gebruikte grondstoffen of de toegepaste productieprocédés, voor bepaalde producten, zelfs indien deze gelijksoortig zijn in de zin van artikel 90, eerste alinea, EG, een stelsel van gedifferentieerde belastingheffing in te voeren, doch dat dergelijke differentiaties zich slechts met het gemeenschapsrecht verdragen wanneer zij gericht zijn op de verwezenlijking van oogmerken die eveneens met de vereisten van het Verdrag en van het afgeleide recht verenigbaar zijn, en wanneer in de uitvoeringsbepalingen iedere rechtstreekse of indirecte discriminatie van importen uit andere lidstaten of iedere vorm van bescherming van concurrerende nationale producties wordt vermeden (arrest Outokumpu, reeds aangehaald, punt 30).

52     In een regeling betreffende de registratiebelasting zijn criteria zoals het motortype, de cilinderinhoud en een indeling op grond van milieuoverwegingen objectieve criteria. Zij kunnen dus in een dergelijke regeling worden gehanteerd. Daarentegen is niet vereist dat de hoogte van de heffing afhankelijk is van de prijs van het voertuig.

53     Een registratiebelasting mag op producten uit andere lidstaten echter niet zwaarder drukken dan op gelijksoortige nationale producten.

54     Een nieuw voertuig waarvoor in Hongarije registratiebelasting is betaald, verliest na verloop van tijd echter een deel van zijn handelswaarde. Het bedrag van de registratiebelasting dat is vervat in de restwaarde van het voertuig vermindert in dezelfde mate. Het voertuig kan slechts tweedehands worden verkocht tegen een percentage van de oorspronkelijke waarde, dat het restbedrag van de registratiebelasting omvat.

55     Uit de stukken die de verwijzende rechters aan het Hof hebben voorgelegd, blijkt echter dat op een voertuig waarvan het model, de ouderdom, de kilometerstand en andere kenmerken dezelfde zijn en dat tweedehands in een andere lidstaat is gekocht en in Hongarije wordt geregistreerd, niettemin 100 % van de registratiebelasting wordt geheven die van toepassing is op een voertuig van die categorie. Die belasting drukt dus zwaarder op ingevoerde tweedehandse voertuigen dan op gelijksoortige tweedehandse voertuigen die reeds in Hongarije zijn geregistreerd en aan dezelfde belasting onderworpen zijn geweest.

56     Hoewel milieubescherming het doel en de grondslag van de registratiebelasting is, en deze geen enkel verband houden met de handelswaarde van het voertuig, vereist artikel 90, eerste alinea, EG dat rekening wordt gehouden met de waardevermindering van tweedehandse voertuigen waarop belasting wordt geheven, aangezien deze belasting wordt gekenmerkt door de omstandigheid dat zij slechts één keer wordt geheven, bij de eerste registratie van het voertuig met het oog op het gebruik ervan in de betrokken lidstaat, en zij aldus onderdeel wordt van die handelswaarde.

57     Uit het vorenstaande volgt dat op de vragen in zaak C-290/05 en op het eerste onderdeel van de derde vraag en de vierde vraag in zaak C-333/05 moet worden geantwoord dat artikel 90, eerste alinea, EG aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een belasting als die welke is ingesteld bij de wet registratiebelasting, voor zover

–       zij wordt geheven op tweedehandse voertuigen wanneer zij voor het eerst op het grondgebied van een lidstaat in het verkeer worden gebracht, en

–       de hoogte ervan, die uitsluitend afhangt van de technische kenmerken (motortype, cilinderinhoud) en van de milieu-indeling van de voertuigen, wordt berekend zonder inaanmerkingneming van de waardevermindering daarvan, zodat de belasting, wanneer zij wordt geheven op tweedehandse voertuigen die worden ingevoerd uit andere lidstaten, hoger is dan het bedrag van die belasting dat in de restwaarde van gelijksoortige tweedehandse voertuigen is begrepen, die reeds zijn geregistreerd in de lidstaat van invoer.

Een vergelijking met tweedehandse voertuigen die vóór de invoering van die belasting in de betrokken lidstaat in het verkeer zijn gebracht, is niet relevant.

 Het tweede onderdeel van de derde vraag in zaak C-333/05

58     De registratiebelasting die in het hoofdgeding aan de orde is, is geen omzetbelasting in de zin van artikel 33 van de Zesde richtlijn. De belastinggrondslag is immers niet de omzet. Evenmin geeft zij in het verkeer tussen de lidstaten aanleiding tot formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens.

59     Een dergelijke belasting is dus niet verboden bij artikel 33 van de Zesde richtlijn.

60     Bijgevolg moet op het tweede onderdeel van de derde vraag worden geantwoord dat artikel 33 van de Zesde richtlijn niet in de weg staat aan de heffing van een belasting als die welke is ingesteld bij de wet registratiebelasting, waarvan de belastinggrondslag niet de omzet is en die in het verkeer tussen de lidstaten geen aanleiding geeft tot formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens.

 Beperking van de werking van dit arrest in de tijd

61     Voor het geval in het arrest zou worden beslist dat een belasting als die welke is ingesteld bij de wet registratiebelasting onverenigbaar is met artikel 90, eerste alinea, EG, heeft de Hongaarse regering het Hof ter terechtzitting in zaak C-290/05 verzocht de werking van het arrest in de tijd te beperken. In haar schriftelijke opmerkingen in die zaak heeft de Poolse regering een soortgelijke suggestie gedaan.

62     Volgens vaste rechtspraak verklaart en preciseert de uitlegging die het Hof krachtens de hem bij artikel 234 EG verleende bevoegdheid aan een voorschrift van gemeenschapsrecht geeft, zo nodig, de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van de inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden verstaan en toegepast. Hieruit volgt dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht (zie met name arresten van 2 februari 1988, Blaizot, 24/86, Jurispr. blz. 379, punt 27; 15 december 1995, Bosman, C-415/93, Jurispr. blz. I-4921, punt 141, en 10 januari 2006, Skov en Bilka, C-402/03, Jurispr. blz. I-199, punt 50).

63     Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat het Hof slechts bij uitzondering, met toepassing van een aan de communautaire rechtsorde inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid, aanleiding kan vinden om voor iedere belanghebbende beperkingen te stellen aan de mogelijkheid om met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw in geding te brengen. Om tot een dergelijke beperking te kunnen besluiten, moet zijn voldaan aan twee essentiële criteria, te weten de goede trouw van de belanghebbende kringen en gevaar van ernstige verstoringen (zie met name arresten van 28 september 1994, Vroege, C-57/93, Jurispr. blz. I-4541, punt 21, en 12 oktober 2000, Cooke, C-372/98, Jurispr. blz. I-8683, punt 42, en arrest Skov en Bilka, reeds aangehaald, punt 51).

64     Aangaande het gevaar van ernstige verstoringen heeft de Hongaarse regering ter terechtzitting cijfers overgelegd betreffende de periode van 1 mei 2004, de datum van toetreding van de Republiek Hongarije tot de Europese Unie, tot en met 31 december 2005, dus een periode van 20 maanden. In de loop van die periode zijn vanuit andere lidstaten 81 612 tweedehandse voertuigen binnengebracht op het grondgebied van de Republiek Hongarije. De Hongaarse regering raamt de totale inkomsten uit de registratiebelasting op die voertuigen op ongeveer 116 miljoen EUR. Zij heeft erkend dat niet die gehele som zou moeten worden terugbetaald, maar slechts het deel van de belasting dat, gelet op de waardevermindering van die voertuigen, teveel is geheven.

65     De Hongaarse regering heeft echter enerzijds de nadruk gelegd op de administratieve kosten voor het onderzoek van elk individueel geval dat noodzakelijk is om die extra belasting terug te betalen, die waarschijnlijk groter zijn dan het totaal van de terug te betalen bedragen, en heeft anderzijds de grote moeilijkheden beklemtoond die rijzen bij de identificatie van al degenen die een terugbetaling zouden kunnen ontvangen.

66     Ter terechtzitting is gebleken dat sedert 1 januari 2006 de registratiebelasting gradueel wordt verminderd overeenkomstig het aantal maanden dat is verstreken tussen de datum waarop het voertuig voor het eerst in het verkeer is gebracht en de datum van de inleiding van de administratieve procedure betreffende de betaling van die belasting.

67     Derhalve kan het onderzoek van de vraag of in casu een gevaar van ernstige verstoringen bestaat, beperkt blijven tot de periode van 1 mei 2004 tot en met 31 december 2005.

68     Het terug te betalen bedrag is niet zo hoog dat de terugbetaling als zodanig het risico meebrengt van ernstige economische gevolgen die een beperking van de werking van dit arrest in de tijd kunnen rechtvaardigen.

69     Wat de administratieve kosten betreft, vereist het gemeenschapsrecht enkel dat de lidstaat het teveel terugbetaalt overeenkomstig de regels van nationaal recht, mits het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel worden geëerbiedigd (zie in die zin met name arresten van 15 september 1998, Edis, C-231/96, Jurispr. blz. I-4951, punten 19, 20 en 34, en 17 juni 2004, Recheio – Cash & Carry, C-30/02, Jurispr. blz. I-6051, punten 17, 18 en 20).

70     Vastgesteld moet dus worden dat niet is voldaan aan het in punt 63 van dit arrest genoemde tweede criterium betreffende het gevaar van ernstige verstoringen.

71     Bijgevolg behoeft niet te worden onderzocht of is voldaan aan het criterium inzake de goede trouw van de belanghebbende kringen.

72     Mitsdien zijn er geen termen aanwezig om de werking van dit arrest in de tijd te beperken.

 Kosten

73     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1)      Een belasting als die welke in Hongarije is ingevoerd bij wet nr. CX van 2003 betreffende de registratiebelasting (a regisztrációs adóról szóló 2003. évi CX. törvény) en die niet wegens grensoverschrijding over personenauto’s wordt geheven, is geen invoerrecht of heffing van gelijke werking in de zin van de artikelen 23 EG en 25 EG.

2)      Artikel 90, eerste alinea, EG moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een belasting als die welke is ingesteld bij de wet betreffende de registratiebelasting, voor zover

–       zij wordt geheven op tweedehandse voertuigen wanneer zij voor het eerst op het grondgebied van een lidstaat in het verkeer worden gebracht, en

–       de hoogte ervan, die uitsluitend afhangt van de technische kenmerken (motortype, cilinderinhoud) en van de milieu-indeling van de voertuigen, wordt berekend zonder inaanmerkingneming van de waardevermindering daarvan, zodat de belasting, wanneer zij wordt geheven op tweedehandse voertuigen die worden ingevoerd uit andere lidstaten, hoger is dan het bedrag van die belasting dat in de restwaarde van gelijksoortige tweedehandse voertuigen is begrepen, die reeds zijn geregistreerd in de lidstaat van invoer.

Een vergelijking met tweedehandse voertuigen die vóór de invoering van die belasting in de betrokken lidstaat in het verkeer zijn gebracht, is niet relevant.

3)      Artikel 33 van de Zesde richtlijn staat niet in de weg aan de heffing van een belasting als die welke is ingesteld bij de wet betreffende de registratiebelasting, waarvan de belastinggrondslag niet de omzet is en die in het verkeer tussen de lidstaten geen aanleiding geeft tot formaliteiten in verband met het overschrijden van een grens.

ondertekeningen


* Procestaal: Hongaars.