Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

6.6.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 129/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Wien (Oostenrijk) op 10 maart 2009 — Ingrid Schmelz/Finanzamt Waldviertel

(Zaak C-97/09)

2009/C 129/08

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Wien

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Ingrid Schmelz

Verwerende partij: Finanzamt Waldviertel

Prejudiciële vragen

1)

Zijn de zinsnede „alsmede de leveringen van goederen en de diensten die worden verricht door een niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige” in artikel 24, lid 3, en in artikel 28 decies van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1) (hierna: „Zesde richtlijn”), zoals gewijzigd bij punt 21 van richtlijn 92/111/EEG van de Raad van 14 december 1992 tot wijziging van richtlijn 77/388/EEG en tot invoering van vereenvoudigingsmaatregelen op het gebied van de belasting over de toegevoegde waarde (2), alsmede de nationale wettelijke regeling tot omzetting van deze bepaling, in strijd met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in het bijzonder met het verbod van discriminatie (artikel 12 EG), de vrijheid van vestiging (artikelen 43 EG e.v.), de vrijheid van dienstverrichting (artikelen 49 EG e.v.), of met grondrechten van de Gemeenschap (het gemeenschapsrechtelijke gelijkheidsbeginsel), omdat de bepaling tot gevolg heeft dat burgers van de Unie die niet in het betrokken binnenland zijn gevestigd, van de belastingvrijstelling op grond van artikel 24, lid 2, van de Zesde richtlijn (bijzondere regeling voor kleine ondernemingen) zijn uitgesloten, terwijl burgers van de Unie die wel in het betrokken binnenland zijn gevestigd, van deze belastingvrijstelling gebruik kunnen maken, voor zover de betrokken lidstaat in overeenstemming met de richtlijn een belastingvrijstelling voor kleine ondernemers toekent?

2)

Zijn de zinsnede „de goederenleveringen en de diensten die worden verricht door een belastingplichtige die niet is gevestigd in de lidstaat waar de btw verschuldigd is” in artikel 283, lid 1, sub c, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (3) (hierna: „richtlijn 2006/112”), alsmede de nationale wettelijke regeling tot omzetting van deze bepaling, in strijd met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in het bijzonder met het verbod van discriminatie (artikel 12 EG), de vrijheid van vestiging (artikelen 43 EG e.v.), de vrijheid van dienstverrichting (artikelen 49 EG e.v.), of met grondrechten van de Gemeenschap (het gemeenschapsrechtelijke gelijkheidsbeginsel), omdat de bepaling tot gevolg heeft dat burgers van de Unie die niet in de betrokken lidstaat zijn gevestigd, van de belastingvrijstelling op grond van de artikelen 282 e.v. van richtlijn 2006/112 (bijzondere regeling voor kleine ondernemingen) zijn uitgesloten, terwijl burgers van de Unie die wel in de betrokken lidstaat zijn gevestigd, van deze belastingvrijstelling gebruik kunnen maken, voor zover de betrokken lidstaat in overeenstemming met de richtlijn een belastingvrijstelling voor kleine ondernemers toekent?

3)

Ingeval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: is de zinsnede „alsmede de leveringen van goederen en de diensten die worden verricht door een niet in het binnenland gevestigde belastingplichtige” in artikel 24, lid 3, en in artikel 28 decies van de Zesde richtlijn ongeldig in de zin van artikel 234, eerste alinea, sub b, EG?

4)

Ingeval vraag 2 bevestigend wordt beantwoord: is de zinsnede „de goederenleveringen en de diensten die worden verricht door een belastingplichtige die niet is gevestigd in de lidstaat waar de btw verschuldigd is” in artikel 283, lid 1, sub c, van richtlijn 2006/112 ongeldig in de zin van artikel 234, eerste alinea, sub b, EG?

5)

Ingeval vraag 3 bevestigend wordt beantwoord: moet onder „jaarlijkse omzetdrempel” in de zin van bijlage XV bij het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, Ierland, de Italiaanse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden, de Portugese Republiek, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (lidstaten van de Europese Unie) en het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden, betreffende de toetreding van het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie, samen met de Slotakte (EU-toetredingsverdrag), afdeling IX, Belastingen, punt 2, sub c (4), respectievelijk [onder „jaaromzet” in de zin] van artikel 24 van de Zesde richtlijn worden verstaan de omzet die gedurende een jaar wordt behaald in de betrokken lidstaat waarvoor gebruik wordt gemaakt van de regeling voor kleine ondernemers, dan wel de omzet die de ondernemer gedurende een jaar behaalt op het gehele grondgebied van de Gemeenschap?

6)

Ingeval vraag 4 bevestigend wordt beantwoord: moet onder „jaarlijkse omzet” in de zin artikel 287 van richtlijn 2006/112 worden verstaan de omzet die gedurende een jaar wordt behaald in de betrokken lidstaat waarvoor gebruik wordt gemaakt van de regeling voor kleine ondernemers, dan wel de omzet die de ondernemer gedurende een jaar behaalt op het gehele grondgebied van de Gemeenschap?


(1)  PB L 145, blz. 1.

(2)  PB L 384, blz. 47.

(3)  PB L 347, blz. 1.

(4)  PB 1994, C 241, blz. 335.