Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

30.1.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 24/32


Beroep ingesteld op 19 november 2009 — Europese Commissie/Bondsrepubliek Duitsland

(Zaak C-453/09)

2010/C 24/59

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: D. Triantafyllou en B.-R. Killmann, gemachtigden)

Verwerende partij: Bondsrepubliek Duitsland

Conclusies

vaststellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door op de leveringen, importen en intracommunautaire verwervingen van bepaalde levende dieren, in het bijzonder paarden die niet worden gebruikt bij de bereiding van levensmiddelen, een verlaagd btw-tarief toe te passen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 96 en 98 juncto bijlage III, van de btw-richtlijn.

de Bondsrepubliek Duitsland verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Dit beroep komt op tegen het door de Bondsrepubliek Duitsland toegepaste verlaagde btw-tarief op de levering, de import en de intracommunautaire verwerving van levende dieren, in het bijzonder paarden, zelfs als zij gewoonlijk niet worden gebruikt voor de bereiding van levensmiddelen. Volgens de Commissie is dit niet verenigbaar met de bepalingen van richtlijn 2006/112/EG (hierna: „btw-richtlijn”), in het bijzonder bij paardenrassen die gewoonlijk als dressuur-, rij-, circus- of renpaard worden ingezet.

Op basis van de btw-richtlijn mogen de lidstaten onder bepaalde voorwaarden naast het normale btw-tarief verlaagde tarieven toepassen. Zo krijgen de lidstaten krachtens artikel 98, lid 2, van de btw-richtlijn de mogelijkheid verlaagde tarieven toe te passen op „de goederenleveringen […] die tot de in bijlage III genoemde categorieën behoren”. Daar de verlaagde tarieven als een uitzondering op het normale btw-tarief moeten worden beschouwd, moet die bepaling voor de toepassing ervan strikt worden uitgelegd.

Volgens de Commissie vallen levende dieren, in het bijzonder paarden die gewoonlijk niet bestemd zijn voor gebruik als levensmiddel niet onder nummer 1 van bijlage III. Bijgevolg kunnen de in artikel 98, lid 2, van de richtlijn betreffende het btw-stelsel vervatte verlaagde tarieven niet op die dieren worden toegepast. Dit blijkt zowel uit de systematiek als uit de verschillende taalversies van bijlage III, nummer 1, van de richtlijn. De teleologische uitlegging van de richtlijn levert hetzelfde resultaat op: met dit nummer wil men een voorkeursbehandeling geven aan alle producten die worden gebruikt voor de productie van levensmiddelen.

Het is daarbij in casu irrelevant dat in de gecombineerde nomenclatuur geen onderscheid wordt gemaakt tussen de paardenrassen, nu de douanerechtelijke indeling op basis van andere factoren wordt beoordeeld dan de indeling van het btw-recht. Het is niet omdat de lidstaten krachtens artikel 98, lid 3, van de richtlijn betreffende het btw-stelsel van de gecombineerde nomenclatuur gebruik mogen maken, dat een lidstaat de verkeerde omzetting van het communautaire btw-recht ermee kan rechtvaardigen dat de gecombineerde nomenclatuur onvoldoende nauwkeurig is.

Evenmin kunnen voor omzet met paardenrassen die gewoonlijk als dressuur-, rij-, circus- of renpaard worden ingezet verlaagde tarieven worden toegepast krachtens bijlage III, nummer 11, van de richtlijn betreffende het btw-stelsel als levering van goederen die normaal bestemd zijn voor gebruik in de landbouw. Dat paarden landbouwdieren zijn, betekent niet dat die paardenrassen normaal bestemd zijn voor gebruik in de landbouw. Die paardenrassen worden in werkelijkheid normaal ingezet voor sport, opleiding, recreatie en ontspanning, en dus net niet voor gebruik in de landbouw.