Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

17.7.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 195/5


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad na Republika Balgaria (Bulgarije), van 26 april 2010 — Stellvertretender Direktor der Direktion „Anfechtung und Verwaltung des Vollzugs” bei der Zentralverwaltung der Nationalen Agentur für Einnahmen/Auto Nikolovi OOD

(Zaak C-203/10)

2010/C 195/09

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad na Republika Balgaria

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Stellvertretender Direktor der Direktion „Anfechtung und Verwaltung des Vollzugs” bei der Zentralverwaltung der Nationalen Agentur für Einnahmen

Verwerende partij: Auto Nikolovi OOD

Prejudiciële vragen

1.

Omvat het begrip „gebruikte goederen” als omschreven in artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), eveneens gebruikte roerende goederen die niet zodanig (door merk, model, serienummer, productiejaar, enz.) zijn geïndividualiseerd, dat zij van andere goederen van dezelfde soort zijn te onderscheiden, maar die in tegendeel door hun generieke kenmerken worden bepaald?

2.

Wordt de lidstaten met de in artikel 311, lid 1, punt 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad opgenomen zinsnede „als omschreven door de lidstaten” de mogelijkheid toegekend om zelf het begrip „gebruikte goederen” te omschrijven, of moet de omschrijving van dit begrip in de richtlijn precies in het nationale recht worden weergegeven?

3.

Stemt het in een nationale bepaling gestelde vereiste dat gebruikte goederen individueel zijn bepaald, overeen met de inhoud en het doel van de gemeenschapsrechtelijke omschrijving van „gebruikte goederen”?

4.

Kan er, gelet op de in punt 51 van de considerans van richtlijn 2006/112/EG van de Raad vermelde doelstellingen, van worden uitgegaan dat de in artikel 314, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG opgenomen zinsnede „wanneer deze goederen hem binnen de Gemeenschap […] worden geleverd”, eveneens de invoer van gebruikte goederen die de belastingplichtige wederverkoper zelf heeft ingevoerd, omvat?

5.

Voor het geval dat de winstmargeregeling eveneens toepasselijk is op de levering van gebruikte goederen door een belastingplichtige wederverkoper die deze goederen zelf heeft ingevoerd: moet degene waarvan de belastingplichtige wederverkoper deze goederen heeft verkregen, behoren tot een van de in artikel 314, sub a tot en met d, genoemde groepen personen?

6.

Is de in artikel 320, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad opgenomen opsomming van goederen limitatief?

7.

Moet artikel 320, lid 1, sub 1, en lid 2, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale bepaling volgens welke het recht van de belastingplichtige wederverkoper op aftrek van de door hem bij de invoer van gebruikte goederen als voorbelasting betaalde btw ontstaat en moet worden uitgeoefend in het tijdvak waarin deze goederen in het kader van een latere belaste levering worden geleverd, waarop de belastingplichtige wederverkoper de normale btw-regeling toepast?

8.

Hebben de artikelen 314, sub a tot en met d, en 320, lid 1, sub 1, en lid 2, van richtlijn 2006/112/EG rechtstreekse werking en kan de nationale rechter in een geval als het onderhavige daarop rechtstreeks een beroep doen?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).