Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

15.1.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 13/19


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge (België) op 19 oktober 2010 — Vlaamse Oliemaatschappij tegen F.O.D. Financiën

(Zaak C-499/10)

()

2011/C 13/34

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank van eerste aanleg te Brugge

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Vlaamse Oliemaatschappij

Verweerster: F.O.D. Financiën

Prejudiciële vragen

Machtigt oud artikel 21, lid 3, van de Zesde richtlijn (77/388) (1), thans vervat in artikel 205 van richtlijn 2006/112/EG (2) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde in samenhang met de artikelen 202 en 157, [eerste] lid, b, van dezelfde richtlijn, de lidstaten te bepalen dat de houder van een entrepot ander dan douane-entrepot onvoorwaardelijk hoofdelijk wordt aangesproken voor de belasting die verschuldigd is naar aanleiding van een levering ten bezwarende titel door de belastingplichtige eigenaar van goederen, zelfs indien de entrepothouder ten goeder trouw is of zonder dat hem enige fout of nalatigheid kan worden verweten [artikel 51bis, § 3, van het Wetboek van de belasting over toegevoegde waarde (WBTW)]?


(1)  Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid- Staten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).

(2)  PB L 347, blz. 1.