Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

24.9.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het First-tier Tribunal (Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 25 juli 2011 — Field Fisher Waterhouse LLP/Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

(Zaak C-392/11)

2011/C 282/27

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

First-tier Tribunal (Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Field Fisher Waterhouse LLP

Verwerende partij: Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

Prejudiciële vragen

i)

De belangrijkste vraag in de onderhavige zaak is of de diensten die door de verhuurders worden verleend krachtens een huurovereenkomst met hun huurders (hierna: „diensten”), dienen te worden aangemerkt als een onderdeel van één enkele vrijgestelde verhuurprestatie van een onroerende zaak, hetzij omdat de diensten objectief gezien één enkele ondeelbare economische prestatie vormen met de verhuur, hetzij omdat zij „bijkomende” diensten zijn ten aanzien van de verhuur, welke de hoofdprestatie vormt (hierna: „hoofdprestatie”). Hoe relevant is het bij de beoordeling van deze vraag — mede in het licht van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Tellmer, C-572/07 — dat de diensten konden worden (maar feitelijk niet zijn) geleverd door andere personen dan de verhuurders, hoewel de huurders krachtens de bepalingen van de onderhavige huurovereenkomsten geen andere keuze hadden dan de diensten afnemen bij de verhuurders?

ii)

Is bij de beoordeling of sprake is van één enkele prestatie het gegeven relevant, dat indien de huurder de servicekosten niet betaalt, zulks de verhuurder niet alleen het recht geeft tot weigering van de dienstverlening, maar ook tot beëindiging van de huurovereenkomst met de huurder?

iii)

Indien het antwoord op vraag (i) aldus luidt dat het relevant is dat derden de diensten rechtstreeks aan de huurder kunnen verlenen, is zulks dan slechts een bijkomend aspect of een beslissende factor bij de beoordeling of de diensten één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn, dan wel een bijkomende prestatie bij de hoofdprestatie? Indien het slechts een bijkomend aspect is of überhaupt niet relevant is, welke andere factoren zijn dan relevant bij de beoordeling of de diensten een bijkomende prestatie vormen? In het bijzonder gaat het daarbij om de vraag in hoeverre het relevant is dat de diensten worden verleend in of ten behoeve van de ruimten die onderwerp zijn van de huurovereenkomst of in andere gedeelten van het gebouw.

iv)

Indien relevant is dat de diensten door derden kunnen worden geleverd, is dan met name van belang of de diensten in juridisch opzicht kunnen worden geleverd door derden, zelfs indien zulks feitelijk moeilijk is te organiseren of overeen te komen met de verhuurder, dan wel hetgeen praktisch mogelijk is of gebruikelijk bij de verlening van dergelijke diensten?

v)

De diensten in de onderhavige zaak zijn een reeks diensten die worden verleend tegen betaling van één enkele dienstverleningsvergoeding. Ingeval enkele van deze diensten (zoals de schoonmaakdienst voor de gemeenschappelijke ruimten en de beveiligingsdienst) geen deel uitmaken van één enkele ondeelbare economische prestatie, of dienen te worden aangemerkt als bijkomende prestatie bij de hoofdprestatie, maar andere diensten juist wel, geldt dan dat de totale vergoeding dient te worden toebedeeld aan de verschillende diensten teneinde vast te stellen welk deel van de vergoeding belastbaar is en welk deel niet? Subsidiair: zou het correct zijn de reeks verleende diensten als dusdanig nauw met elkaar verbonden aan te merken dat zij „één enkele ondeelbare economische prestatie vormen, waarvan splitsing kunstmatig zou zijn”, aangezien sprake is van één enkele prestatie die losstaat van de huur van de onroerende zaak?