Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

14.5.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 145/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 4 maart 2011 — Purple Parking Ltd, Airparks Services Ltd/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-117/11)

2011/C 145/20

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Purple Parking Ltd, Airparks Services Ltd

Verwerende partij: The Commissioners for Her Majesty's Revenue & Customs

Prejudiciële vragen

1)

Welke specifieke factoren dient de verwijzende rechterlijke instantie in aanmerking te nemen om uit te maken of, in omstandigheden zoals die in de onderhavige zaak, een belastingplichtige één enkele belastbare parkeerdienst verstrekt dan wel twee afzonderlijke diensten, te weten de terbeschikkingstelling van een parkeerplaats naast het vervoer van personen?

Inzonderheid:

a)

kan op de onderhavige zaak de redenering worden toegepast die het Hof heeft ontwikkeld in het arrest van 25 februari 1999, Card Protection Plan Ltd (CPP) (C-349/96, Jurispr. blz. I-973)? Kan met andere woorden de betrokken vervoerdienst worden geacht van bijkomende aard te zijn ten opzichte van de parkeerdienst, of zo nauw daarmee verbonden te zijn dat zij objectief gezien één economische, niet te splitsen prestatie vormen, waarvan het kunstmatig zou zijn deze uit elkaar te halen?

b)

in welke mate dient de verwijzende rechterlijke instantie met betrekking tot de vraag sub a) rekening te houden met de kosten van de verstrekking van de vervoerdienst ten opzichte van die van de parkeerdienst, rekening houdend met de overwegingen van het Hof in het arrest van 22 oktober 1998, Madgett en Baldwin (gevoegde zaken C-308/96 en C-94/97, Jurispr. blz. I-6229, leden 24 tot en met 26), om uit te maken of de vervoerdienst al dan niet ondergeschikt is aan de parkeerdienst?

c)

dient de verwijzende rechterlijke instantie bij de beantwoording van de vraag sub a), gelet op de uitspraak van het Hof in het arrest 11 juni 2009, Tellmer (C-572/07, Jurispr. blz. I-4983, inzonderheid de punten 21 tot en met 24), rekening te houden met het feit dat het vervoerbestanddeel van de dienstverrichtingen op verschillende wijze zou kunnen worden verstrekt (hetgeen hier in werkelijkheid evenwel niet het geval is) (zo zou de belastingplichtige de vervoerdienst bijvoorbeeld kunnen aanbieden door een beroep te doen op een derde die voor hem — als verstrekker van de dienst — het voor dit vervoer door de afnemer te betalen bedrag int, dan wel via de tussenkomst van een derde die contractueel rechtstreeks jegens de afnemer optreedt en het vervoer afzonderlijk in rekening brengt)? Zo ja, in welke mate is het dan van belang of de overeenkomst de afnemer van de dienst al dan niet het recht verleent om te kiezen tussen de verschillende wijzen waarop het vervoerbestanddeel kan worden verstrekt?

2)

Hoe dient de verwijzende rechterlijke instantie bij de beantwoording van de eerste vraag, sub a, het beginsel van fiscale neutraliteit toe te passen, bij haar onderzoek of al dan niet sprake is van één enkele, ondeelbare economische dienstverrichting?

Inzonderheid:

a)

hangt het antwoord daarop af van de vraag of de belastingplichtige ook parkeer- of vervoerdiensten verstrekt aan andere groepen afnemers afzonderlijk?

b)

hangt het antwoord daarop af van de vraag hoe andere, niet door exploitanten van parkeergarages verstrekte vervoerdiensten van en naar luchthavens krachtens het nationale recht worden behandeld?

c)

hangt het antwoord daarop af van de vraag of andere gevallen van verstrekking door belastingplichtigen van parkeer- en vervoerdiensten (te weten ander vervoer dan van en naar luchthavens) volgens het nationale recht als twee onderscheiden dienstverrichtingen worden aangemerkt, waarvan de ene belastbaar is en voor de andere het nultarief geldt?

d)

hangt het antwoord daarop af van de vraag of de belastingplichtige al dan niet kan aantonen dat de door hem verstrekte diensten concurreren met andere, soortgelijke diensten die ook een parkeer- en een vervoerbestanddeel bevatten, of deze nu door dezelfde dan wel door twee verschillende dienstverstrekkers worden verricht? In het bijzonder, hangt het antwoord daarop af van de vraag of de belastingplichtige kan aantonen dat de consument die zijn auto gebruikt om een deel van de weg naar de luchthaven af te leggen, voor een parkeerplaats en het vervoer naar de luchthaven een beroep kan doen op individuele, afzonderlijke dienstverstrekkers, bijvoorbeeld door zijn auto bij een treinstation te parkeren en dan met de trein naar de luchthaven te sporen, ofwel door op een in de buurt van de luchthaven gelegen plaats te parkeren en zich via een ander openbaar vervoermiddel naar de luchthaven te begeven?

e)

in welk opzicht dient de verwijzende rechterlijke instantie rekening te houden met de uitspraak van het Hof in het arrest van 6 mei 2010, Commissie/Frankrijk (C-94/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), wat het beginsel van fiscale neutraliteit en de vervoerdiensten in die zaak betreft?

3)

Staat het gemeenschapsrecht — en inzonderheid het beginsel van fiscale neutraliteit — in de weg aan een nationale wettelijke bepaling inzake btw die toepassing van het nultarief op vervoerdiensten tussen een luchthaven en een parkeergarage uitsluit ingeval degene die het vervoerbestanddeel en degene die het parkeerbestanddeel van deze dienst verstrekt, één en dezelfde persoon is, dan wel gelieerde personen zijn?