26.5.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 151/19 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Plodvdiv (administratieve rechtbank Plovdiv) (Bulgarije) op 7 maart 2012 — AES-3C Maritza East 1 EOOD/Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto” — Plovdiv pri Tsentralno Upravlenie na Natsionalnata Agentsia za Prihodite
(Zaak C-124/12)
2012/C 151/34
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Administrativen sad Plodvdiv (administratieve rechtbank Plovdiv)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: AES-3C Maritza East 1 EOOD
Verwerende partij: Direktor na Direktsia „Obzhalvane i upravlenie na izpalnenieto” — Plovdiv pri Tsentralno Upravlenie na Natsionalnata Agentsia za Prihodite
Prejudiciële vragen
1) |
Is een regeling als bedoeld in artikel 70, lid 1, punt 2, van de wet op de belasting over de toegevoegde waarde, volgens welke een belastingplichtige niet gerechtigd is de btw over ontvangen vervoersprestaties, werkkleding en beschermende uitrusting, alsook over zijn uitgaven voor dienstreizen in aftrek te brengen, omdat hij deze goederen en diensten kosteloos ter beschikking stelt van natuurlijke personen, met name de werknemers die voor hem werken, in overeenstemming met de artikelen 168, sub a, en 176 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), rekening houdend met de volgende omstandigheden:
|
2) |
Mag een lidstaat op grond van artikel 176 van richtlijn 2006/112 bij zijn toetreding tot de Europese Unie een bepaling invoeren zoals artikel 70, lid 1, punt 2, van de wet op de belasting over de toegevoegde waarde, volgens welke er geen recht op aftrek van voorbelasting is indien „de goederen of diensten voor handelingen om niet […] zijn bestemd”, wanneer de wet die vóór de toetreding van kracht was niet uitdrukkelijk in een dergelijke beperking voorzag? |
3) |
Indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, volgt hieruit dan dat ontvangen goederen en diensten voor „handelingen om niet” zijn bestemd wanneer zij ten behoeve van de economische activiteit zijn gekocht, maar naar hun aard slechts kunnen worden gebruikt door de werknemers die in de onderneming van de belastingplichtige werken? |
(1) PB L 347, blz. 1.