Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

2.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 32/3


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (United Kingdom) op 5 november 2012 — The Bridport and West Dorset Golf Club Limited/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

(Zaak C-495/12)

2013/C 32/04

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber)

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: The Bridport and West Dorset Golf Club Limited

Verwerende partij: The Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs

Prejudiciële vragen

1)

Is er, bij de toepassing van de dwingende bepalingen van artikel 134 op de bepalingen van artikel 132, lid 1, sub m, van de btw-richtlijn (1), in een situatie waarin een instelling die wordt aangemerkt als instelling zonder winstoogmerk het recht verleent om golf te spelen, sprake van een „vrijgestelde handeling” en zo ja, welke handeling is dit?

2)

Mag de vrijstelling van artikel 132, lid 1, sub m, worden beperkt aan de hand van het criterium of de diensten bestaande in de verlening van het recht om golf te spelen, worden verricht voor een lid van de instelling zonder winstoogmerk?

3)

Dient artikel 134 aldus te worden uitgelegd dat de beperking van de vrijstelling alleen de diensten betreft die „nauw samenhangen” (in de zin van „accessoir”) met de „vrijgestelde handelingen”, of dat deze alle diensten betreft die onder artikel 132, lid 1, sub m, vallen?

4)

Welke uitlegging moet worden gegeven aan het vereiste dat de door niet-leden betaalde greenfees „in hoofdzaak ertoe strekken” [extra opbrengsten te verschaffen], wanneer de instelling die volgens haar gepubliceerde doelstelling geen winstoogmerk heeft, regelmatig en consequent aan niet-leden toestaat om golf te spelen?

5)

Ten opzichte van wat moet worden beoordeeld of de „extra opbrengsten” in de zin van artikel 134, sub b, „extra” zijn?

6)

Indien inkomsten die worden verkregen door de verlening van toegang tot sportfaciliteiten aan niet-leden, niet dienen te worden aangemerkt als „extra opbrengsten” in de zin van artikel 134, sub b, en deze tot verstoring van de mededinging leiden ten nadele van btw plichtige commerciële ondernemingen, mag een lidstaat zulke inkomsten dan krachtens artikel 133, sub d, uitsluiten van vrijstelling zonder gelijktijdig de vrijstelling op te heffen voor inkomsten afkomstig uit de toelating van leden tot dezelfde instellingen zonder winstoogmerk, wanneer de lidmaatschapscontributies zelf de mededinging althans op zekere hoogte verstoren?

7)

Moet inzonderheid iedere krachtens artikel 133, sub d, opgelegde voorwaarde gelden voor alle door de instelling zonder winstoogmerk verrichte diensten die anders onder de vrijstelling zouden vallen, of is een partiële beperking toegestaan, zodat met name een vrijstelling geldt voor de verlening van het recht om golf te spelen aan leden, maar niet aan niet-leden, wanneer deze verlening zowel aan leden als aan niet-leden concurreert met commerciële instellingen?

8)

Is er een verschil tussen het vereiste in artikel 133, sub d, dat „verstoring van de mededinging” verlangt, en het vereiste in artikel 134, sub b, dat slechts spreekt van „rechtstreekse mededinging”, en zo ja, waaruit bestaat dit verschil?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, PB L 347, blz. 1.