Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

22.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 85/10


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság (Hongarije) op 10 december 2013 — Delphi Hungary Autóalkatrész Gyártó Kft./Nemzeti Adó- és Vámhivatal Nyugat-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága (NAV)

(Zaak C-654/13)

2014/C 85/18

Procestaal: Hongaars

Verwijzende rechter

Szombathelyi Közigazgatási és Munkaügyi Bíróság

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Delphi Hungary Autóalkatrész Gyártó Kft.

Verwerende partij: Nemzeti Adó- és Vámhivatal Nyugat-dunántúli Regionális Adó Főigazgatósága (NAV)

Prejudiciële vragen

1)

Moeten richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, in het bijzonder artikel 183 daarvan, alsook artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het gelijkwaardigheids- en het doeltreffendheidsbeginsel aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regeling en een praktijk van een lidstaat op grond waarvan geen vertragingsrente is verschuldigd over het bedrag van de belasting over de toegevoegde waarde met betrekking waartoe niet om teruggave kon worden verzocht ten gevolge van een wettelijk voorschrift dat bij arrest van het Hof inmiddels onverenigbaar is verklaard met het gemeenschapsrecht, terwijl die nationale regeling in geval van te late teruggave van terugvorderbare belasting over de toegevoegde waarde gewoonlijk wél in de verplichting tot betaling van vertragingsrente voorziet?

2)

Is een nationale rechterlijke praktijk in strijd met het doeltreffendheids- en het gelijkwaardigheidsbeginsel, wanneer daarbij via een bestuursrechtelijke procedure ingestelde vorderingen worden afgewezen — zodat een rechtssubject dat schade heeft geleden geen andere mogelijkheid heeft dan zijn toevlucht te nemen tot een aansprakelijkheidsvordering, ofschoon een dergelijke vordering in de nationale rechtsorde in de praktijk niet kan worden ingesteld — op de enkele grond dat er geen concrete bepaling bestaat die op de betrokken specifieke omstandigheden kan worden toegepast, hoewel de (behandeling) van andere, soortgelijke vorderingen inzake rente en de betaling daarvan tot de bevoegdheid van de belastingautoriteit behoren?

3)

Indien het antwoord op de tweede vraag bevestigend luidt, dienen de nationale rechterlijke instanties de bestaande bepalingen van nationaal recht, die in beginsel niet relevant zijn in de gegeven specifieke omstandigheden, dan uit te leggen en toe te passen in overeenstemming met het gemeenschapsrecht, zodat een gelijkwaardige en effectieve rechterlijke bescherming kan worden geboden?

4)

Moet het in de eerste vraag vermelde gemeenschapsrecht aldus worden uitgelegd dat (het recht) om rente te ontvangen over belastingen die in strijd met het gemeenschapsrecht zijn geheven, ingehouden of niet teruggegeven, een subjectief recht is dat rechtstreeks voortvloeit uit het gemeenschapsrecht zelf en dat de betrokkene met een beroep op het gemeenschapsrecht rechtstreeks kan doen gelden voor de nationale rechterlijke instanties en bestuursorganen, ook wanneer het nationale recht in dat concrete geval niet voorziet in de betaling van rente, waarbij hij ter ondersteuning van zijn rentevordering ermee kan volstaan te bewijzen dat inbreuk is gemaakt op het gemeenschapsrecht en dat de belasting is geheven, ingehouden of niet teruggegeven?


(1)  PB L 347, blz. 1.