Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

12.5.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 142/28


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 7 maart 2014 — Sarviz AG Germania/Direktor

(Zaak C-111/14)

2014/C 142/36

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven Adminstrativen Sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: GST — Sarviz AG Germania

Verwerende partij: Direktor na direktsia „Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Plovdiv pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 193 van richtlijn 2006/112/EG (1) aldus worden uitgelegd dat de btw noch door de belastingplichtige, die goederen belastbaar levert of diensten belastbaar verricht, noch door degene die de goederen verwerft of de diensten ontvangt, uitsluitend verschuldigd is, wanneer de belastbare goederenlevering of de belastbare dienst wordt verricht door een belastingplichtige, die niet is gevestigd in de lidstaat waar de btw verschuldigd is, voor zover de betrokken lidstaat zulks voorschrijft, maar niet door de twee personen tegelijk is verschuldigd?

2)

Voor zover ervan moet worden uitgegaan dat de btw alleen door een van beide personen is verschuldigd, ofwel de leverancier respectievelijk de dienstverrichter ofwel de verwerver respectievelijk de ontvanger, wanneer zulks door de betrokken lidstaat is bepaald, is dan de regel van artikel 194 van de richtlijn ook toepasselijk in de gevallen waarin de ontvanger van de dienst de verleggingsregeling ten onrechte heeft toegepast, omdat hij ervan is uitgegaan dat de dienstverrichter geen vaste inrichting voor de btw op het grondgebied van de Republiek Bulgarije had, maar de dienstverrichter ten slotte toch een vaste inrichting, wat de verrichte dienst betreft, heeft?

3)

Moet het beginsel van btw-neutraliteit, dat van wezenlijke betekenis is voor de instelling en werking van het gemeenschappelijk btw-stelsel, aldus worden uitgelegd dat het een belastingcontrolepraktijk als in het hoofdgeding toestaat, volgens welke de btw ondanks de door de dienstontvanger ten onrechte toegepaste verleggingsregeling opnieuw ook aan de dienstverrichter wordt aangerekend, wanneer rekening wordt gehouden met het feit dat de ontvanger de belasting voor die dienst reeds heeft berekend, de belastinginkomsten niet in gevaar komen en het in de nationale wet voor de belastingdocumenten vastgestelde correctiemechanisme niet van toepassing is?

4)

Moet het beginsel van btw-neutraliteit aldus worden uitgelegd dat het niet toestaat dat de belastingdienst op basis van een nationale rechtsbepaling de verrichter van een dienst, waarover de ontvanger de btw overeenkomstig artikel 82, lid 2, ZDDS heeft berekend, de teruggaaf van de meermaals berekende btw ontzegt, wanneer de belastingdienst de ontvanger het recht op aftrek van de meermaals berekende btw heeft ontzegd wegens het ontbreken van het overeenkomstige belastingdocument, dat in het correctiemechanisme in de nationale wet op basis van de geldige navorderingsaanslag evenwel niet meer kan worden gebruikt?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1).