Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

22 oktober 2015 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Postgirodienst – Richtlijn 97/67/EG – Werkingssfeer – Nationale regeling die een exclusief recht verleent om de postgirodienst te verrichten – Staatssteun – Economische activiteit – Diensten van algemeen economisch belang”

In zaak C-185/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Varhoven administrativen sad (hoogste bestuursrechter, Bulgarije) bij beslissing van 9 april 2014, ingekomen bij het Hof op 14 april 2014, in de procedure

EasyPay” AD,

Finance Engineering” AD

tegen

Ministerski savet na Republika Bulgaria,

Natsionalen osiguritelen institut,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, president van de Eerste kamer, waarnemend voor de president van de Tweede kamer, J. L. da Cruz Vilaça (rapporteur), A. Arabadjiev, C. Lycourgos en J.-C. Bonichot, rechters,

advocaat-generaal: M. Wathelet,

griffier: M. Aleksejev, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 juni 2015,

gelet op de opmerkingen van:

–        „EasyPay AD, vertegenwoordigd door B. Grigorov, directeur,

–        het Natsionalen osiguritelen institut, vertegenwoordigd door B. Petkov, directeur,

–        de Bulgaarse regering, vertegenwoordigd door E. Petranova en D. Drambozova als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Koleva, R. Sauer en C. Vollrath als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst (PB 1998, L 15, blz. 14), zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 (PB L 52, blz. 3; hierna: „richtlijn 97/67”) alsook van de artikelen 106 VWEU en 107 VWEU.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds „Easy Pay” AD en „Finance Engineering” AD en anderzijds de Ministerski savet na Republika Bulgaria (Raad van ministers van de Republiek Bulgarije; hierna: „Raad van ministers”) en het Natsionalen osiguritelen institut (Nationaal Instituut voor Sociale Zekerheid; hierna: „Instituut”) tot nietigverklaring of tot vaststelling van de nietigheid van bepaalde artikelen van het decreet inzake pensioenen en het bijdragetijdvak (Naredba za pensiite i osiguritelniya stazh; hierna: „decreet”).

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Volgens artikel 1 van richtlijn 97/67, worden

„[i]n deze richtlijn [...] gemeenschappelijke regels vastgesteld inzake:

–        de voorwaarden voor het aanbieden van postdiensten,

–        het aanbieden van een universele postdienst binnen de Gemeenschap,

–        de financiering van universele diensten onder voorwaarden die het permanent aanbieden van deze diensten waarborgen,

–        de tariefbeginselen en de doorzichtigheid van de rekeningen voor de levering van de universele dienst,

–        de vaststelling van kwaliteitsnormen voor de levering van de universele dienst en de invoering van een systeem om de naleving van deze normen te waarborgen,

–        de harmonisatie van technische normen,

–        het instellen van onafhankelijke nationale regelgevende instanties”.

4        Artikel 2 van deze richtlijn bepaalt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)      ‚postdiensten’: diensten die bestaan in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en de distributie van postzendingen;

[...]

4)      ‚ophalen’: de handeling waarmee een aanbieder van postdiensten postzendingen ophaalt;

5)      ‚distributie’: de handelingen die het sorteren in distributiecentra en het bestellen van postzendingen aan de geadresseerden omvatten;

6)      ‚postzending’: geadresseerde zending in de definitieve vorm die een aanbieder van postdiensten verzorgt. Naast brievenpost worden bijvoorbeeld als postzending aangemerkt: boeken, catalogi, kranten, tijdschriften en postpakketten die goederen met of zonder handelswaarde bevatten;

7)      ‚brievenpost’: een op enigerlei fysieke drager aangebrachte schriftelijke mededeling die wordt vervoerd en besteld op het door de afzender op de zending zelf of op de omslag daarvan vermelde adres. Boeken, catalogi, kranten en tijdschriften worden niet als brievenpost aangemerkt;

[...]”

5        Besluit 2012/21/EU van de Commissie van 20 december 2011 betreffende de toepassing van artikel 106, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen (PB 2012, L 7, blz. 3; hierna: „DAEB-besluit”) bepaalt in artikel 2:

„1.      Dit besluit is van toepassing op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die wordt verleend aan ondernemingen die zijn belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang in de zin van artikel 106, lid 2, [VWEU] en die onder een van de volgende categorieën valt:

а)      compensatie van maximaal 15 miljoen EUR per jaar ten behoeve van het verrichten van diensten van algemeen economisch belang in sectoren niet zijnde het vervoer en de vervoersinfrastructuur. [...]

2.      Dit besluit is alleen van toepassing wanneer de periode waarvoor de onderneming met het beheer van de dienst van algemeen economisch belang wordt belast, niet langer is dan tien jaar. Wanneer die periode langer is dan tien jaar, is dit besluit alleen van toepassing voor zover van de dienstverrichter een aanzienlijke investering wordt gevergd die, in overeenstemming met algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen, over een langere periode moet worden afgeschreven.

[...]”

6        Artikel 3 van dit besluit betreffende de verenigbaarheid en vrijstelling van de aanmeldingsverplichting luidt:

„Staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan de in dit besluit vastgestelde voorwaarden voldoet, is met de interne markt verenigbaar en is van de verplichting tot voorafgaande aanmelding als bedoeld in artikel 108, lid 3, [VWEU] vrijgesteld, mits die steun ook aan de uit het [VWEU] of uit sectorale wetgeving van de Unie voortvloeiende verplichtingen voldoet.”

7        Artikel 10 van het DAEB-besluit betreffende overgangsbepalingen bepaalt:

„Dit besluit is als volgt van toepassing op individuele steunmaatregelen en op steunregelingen:

а)      vóór de inwerkingtreding van dit besluit van kracht geworden steunregelingen die overeenkomstig beschikking 2005/842/EG [van de Commissie van 28 november 2005 betreffende de toepassing van artikel (106), lid 2, (VWEU) op staatssteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen wordt toegekend (PB L 312, blz. 67)] verenigbaar waren met de interne markt en waren vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting, blijven gedurende een periode van nog eens twee jaar verenigbaar met de interne markt en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting;

[...]”

8        Artikel 11 van dit besluit luidt: „Beschikking 2005/842/EG wordt ingetrokken.”

9        Artikel 12 van het DAEB-besluit bepaalt: „Dit besluit treedt in werking op 31 januari 2012.”

 Bulgaars recht

10      Volgens artikel 106 van het socialezekerheidswetboek (Kodeks za sotsialno osiguriavane) regelt een door de Raad van ministers vastgesteld besluit de toepassing van hoofdstuk 6 van dit wetboek, met het opschrift „Verplichte pensioenverzekering”, en de betaling van de pensioenen.

11      Artikel 50 van het decreet, vastgesteld bij besluit nr. 30 van 10 maart 2000 van de Raad van ministers bepaalt: „Pensioenen en toelagen worden door de gebiedsafdelingen [van het Instituut] betaald via postkantoren en binnenlandse banken [...].”

12      Artikel 51 van het decreet preciseert: „Pensioenen en toelagen worden door de postkantoren van de woonplaats of het huidige adres van de gepensioneerde betaald op de in het decreet bepaalde wijze.”

13      Artikel 54, lid 1, van het decreet bepaalt: „De gebiedsafdeling [van het Instituut] stelt voor elke gepensioneerde een betaalformulier op waarmee het postkantoor hem het pensioen (de pensioenen) en de toelagen betaalt. Het door de gepensioneerde naar behoren ondertekende betaalformulier geldt als bewijs dat de betaling is verricht.”

14      Artikel 58 van het decreet bepaalt:

„Het [Instituut] maakt op gezette tijden de geldbedragen over die nodig zijn voor de betaling van pensioenen en toelagen aan de lokale afdeling van [‚Balgarski poshti’ EAD (hierna: ‚Balgarski poshti’)], zodat tijdige betaling is gewaarborgd. [...]”.

15      Artikel 92 van het decreet bepaalt:

„(1)      De gebiedsafdeling [van het Instituut] stort de voor de betaling van de pensioenen nodige bedragen op een verzamelrekening van de lokale afdeling van ‚Balgarski poshti’. De gebiedsafdeling [van het Instituut] en de lokale afdeling van ‚Balgarski poshti’ handelen de rekeningen betreffende de in de betrokken maand betaalde pensioenen onderling af vóór het einde van die maand.

(2)      [Het Instituut] maakt via zijn gebiedsafdelingen aan de lokale afdelingen van ‚Balgarski poshti’ 8,5 promille over van de in de betrokken maand te betalen pensioenen voor de verrichtingen van betaling van de pensioenen via het postnet. Dat bedrag wordt uiterlijk de zevende dag van de volgende maand overgemaakt.

(3)      De gebiedsafdeling [van het Instituut] maakt de belasting over de toegevoegde waarde op het overeenkomstig lid 2 verschuldigde bedrag samen met dat bedrag over aan de lokale afdeling van ‚Balgarski poshti’.

(4)      De bij de leden 2 en 3 bedoelde betalingen worden verricht op basis van een factuur die de lokale afdeling van ‚Balgarski poshti’ opstelt na betaling van de pensioenen in de loop van de maand.

(5)      Indien een medewerker van het postkantoor abusievelijk een pensioen ten onrechte betaalt, geeft de lokale afdeling van ‚Balgarski poshti’ dit pensioen terug aan de gebiedsafdeling [van het Instituut] [...].”

16      Artikel 4 van de wet op de postdiensten (Zakon za poshtenskite uslugi), zoals gewijzigd (hierna: „wet op de postdiensten”), bepaalt: „De postdiensten omvatten een universele postdienst en niet tot de universele postdienst behorende postdiensten.”

17      Artikel 25, lid 2, van de wet op de postdiensten bepaalt:

„Het met de universele postdienst belaste postbedrijf mag op de in deze wet bepaalde wijze ook andere postdiensten verrichten en andere activiteiten uitoefenen die tot het doel ervan als handelsvennootschap behoren.”

18      Artikel 29 ter van deze wet preciseert:

„Het met de universele postdienst belaste postbedrijf organiseert zijn activiteit, voert zijn boekhouding overeenkomstig de toepasselijke boekhoudregels en past een systeem van kostenverdeling toe zowel voor de handelsvennootschap in haar geheel als analytisch en afzonderlijk voor:

1.      de universele postdienst naar de soort diensten;

2.      de postgiro’s;

3.      de niet tot de universele postdienst behorende postdiensten in de zin van artikel 38, punten 1 tot en met 3;

4.      andere commerciële activiteiten.”

19      Volgens artikel 38 van de wet op de postdiensten omvatten de niet tot de universele postdienst behorende postdiensten:

„1.      de ontvangst, het transport en de levering van mailings;

2.      de diensten in de zin van artikel 3, punt 2;

3.      koerierdiensten;

4.      de postgiro’s.”

20      Volgens artikel 39, punt 3, van de wet op de postdiensten is een individuele licentie in de zin van deze wet een individuele administratieve handeling die met name wordt gegeven voor postgiro’s.

21      § 1, punt 9, van de aanvulling op deze wet bepaalt: „‚Postgiro’s’ zijn postdiensten waarbij een opdrachtgever geld overmaakt aan een ontvanger door middel van een papieren document via de postdiensten van een postbedrijf met een vergunning voor deze diensten in de zin van artikel 39, punt 3.”

22      § 70 van de overgangs- en slotbepalingen van de wet op de postdiensten luidt: „Het overeenkomstig artikel 24 met het verrichten van universele postdiensten belaste postbedrijf is de handelsvennootschap [‚Balgarski poshti’] voor een periode van vijftien jaar vanaf de dag van de bekendmaking van deze wet in de ‚Darzhaven vestnik’ [(Bulgaars publicatieblad) 2010, nr. 102, van kracht sinds 30 december 2010].”

 Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

23      De Raad van ministers stelde bij besluit van 10 maart 2000 het decreet vast dat in werking is getreden op 1 januari 2000. Volgens dit decreet worden de pensioenen door de gebiedsafdelingen van het Instituut gestort via de binnenlandse banken en de postkantoren van het nationale postbedrijf Balgarski poshti, een handelsvennootschap waarvan het kapitaal volledig in handen van de staat is. Met deze postgiro’s worden de pensioenen zowel in de postkantoren als ten huize van de geadresseerde door een medewerker van de post betaald. Ten tijde van de vaststelling van het decreet was alleen Balgarski poshti krachtens de wet op de postdiensten gemachtigd om te zorgen voor de universele postdienst die de postgiro’s omvatte.

24      Na een wijziging van deze wet behoren postgiro’s sinds 3 november 2009 niet meer tot de universele postdienst. „EasyPay” AD en „Finance Engineering” AD zijn ondernemingen met een door de Commissie voor de regulering van telecommunicatie verleende licentie voor de verrichting van postgirodiensten. Volgens deze ondernemingen worden, doordat bij het decreet aan Balgarski poshti een exclusief recht is toegekend voor de betaling van pensioenen per postgiro, dus hun rechten als postbedrijven beperkt en wordt de vrije mededinging aangetast.

25      Volgens de Raad van ministers zijn de toekenning en de uitbetaling van pensioenen een overheidstaak inzake sociale zekerheid die dus niet als economische activiteit kan worden gekwalificeerd. Balgarski poshti werd bij een regelgevende handeling belast met een overheidstaak die buiten de werkingssfeer van het mededingingsrecht valt. Voorts, aldus de Raad van ministers, beschikt alleen dat bedrijf over een kantorennet dat zich uitstrekt over het volledige Bulgaarse grondgebied, inclusief de weinig bevolkte gebieden.

26      Volgens de rechter in eerste aanleg laat artikel 106 van het socialezekerheidswetboek de Raad van ministers de keuze van het bedrijf dat het beste kan voorzien in publieke behoeften, zodat het beroep van „EasyPay” AD en „Finance Engineering” AD ongegrond moet worden verklaard. Partijen hebben vervolgens cassatieberoep ingesteld bij de verwijzende rechter.

27      Tegen deze achtergrond heeft de Varhoven administrativen sad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Valt een postdienst als de postgirodienst, waarbij een opdrachtgever, in casu de staat, geld overmaakt aan de ontvanger – de rechthebbende op sociale uitkeringen – buiten de werkingssfeer van richtlijn 97/67, zodat deze dienst onder de artikelen 106 VWEU en 107 VWEU valt?

2)      Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, moeten de artikelen 106 VWEU en 107 VWEU dan aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een beperking van de vrije mededinging bij de verrichting van een postdienst als hierboven beschreven, wanneer die beperking is gerechtvaardigd door dwingende overwegingen in verband met de vrijwaring van een fundamenteel constitutioneel recht van de burger en de sociale politiek van de staat en wanneer de dienst naar zijn aard bovendien als dienst van algemeen economisch belang kan worden gekwalificeerd voor zover de door de aanbieder van de dienst ontvangen vergoeding een compensatie vormt die niet hoger is dan het bedrag overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder a), van het DAEB-besluit?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

28      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of richtlijn 97/67 aldus moet worden uitgelegd dat een postgirodienst, waarbij een opdrachtgever, in casu de staat, geld overmaakt aan een ontvanger via de met de universele postdienst belaste marktdeelnemer, binnen de werkingssfeer ervan valt.

29      Artikel 2, punt 1, van richtlijn 97/67 geeft een limitatieve opsomming van de diensten die onder het begrip „postdienst” in de zin van deze richtlijn vallen, bestaande in het ophalen, het sorteren, het vervoeren en het bestellen van postzendingen. Punt 6 van dat artikel beschrijft voorts nader wat onder „postzending” in de zin van deze richtlijn dient te worden verstaan.

30      Noch artikel 2, noch enige andere bepaling van richtlijn 97/67 vermeldt de financiële diensten, waaronder die welke bijkomend worden verricht door degenen die postdiensten verrichten (zie in die zin arrest Asempre en Asociación Nacional de Empresas de Externalización y Gestión de Envíos y Pequeña Paquetería, C-240/02, EU:C:2004:140, punt 31).

31      Ook kan deze bepaling van richtlijn 97/67, gelet op de nauwkeurige en limitatieve aard ervan, niet extensief worden uitgelegd, waardoor de werkingssfeer van deze richtlijn zich zou uitstrekken tot situaties die buiten haar werkingssfeer vallen (zie in die zin arrest Asempre en Asociación Nacional de Empresas de Externalización y Gestión de Envíos y Pequeña Paquetería, C-240/02, EU:C:2004:140, punt 32).

32      Zo is geoordeeld dat postgirodiensten, waarbij via het openbare postnetwerk betalingen aan natuurlijke of rechtspersonen voor rekening en in opdracht van andere personen worden verricht, niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 97/67 vallen (zie arrest Asempre en Asociación Nacional de Empresas de Externalización y Gestión de Envíos y Pequeña Paquetería, C-240/02, EU:C:2004:140, punt 34).

33      Op de eerste vraag dient dus te worden geantwoord dat richtlijn 97/67 aldus moet worden uitgelegd dat een postgirodienst, waarbij een opdrachtgever, in casu de staat, geld overmaakt aan een ontvanger via de met de universele postdienst belaste marktdeelnemer, buiten de werkingssfeer van deze richtlijn valt.

 Tweede vraag

34      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat een onderneming als in het hoofdgeding het exclusieve recht verleent om de pensioenen per postgiro te betalen.

35      Vooraf zij eraan herinnerd dat voor de kwalificatie als staatssteun vereist is dat is voldaan aan alle in artikel 107, lid 1, VWEU gestelde voorwaarden. In de eerste plaats moet het gaan om een maatregel van de staat of met staatsmiddelen bekostigd. In de tweede plaats moet deze maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. In de derde plaats moet de maatregel de begunstigde een voordeel verschaffen. In de vierde plaats moet de maatregel de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen (zie arrest Libert e.a., C-197/11 en C-203/11, EU:C:2013:288, punt 74 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      Dus moet volgens artikel 107, lid 1, VWEU voor de kwalificatie als staatssteun met name sprake zijn van een voordeel dat aan een onderneming wordt toegekend.

37      Dienaangaande dient in de eerste plaats erop te worden gewezen dat een onderneming voor de toepassing van het mededingingsrecht van de Unie, elke eenheid is die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd, en voorts dat elke activiteit waarbij goederen of diensten op een bepaalde markt worden aangeboden, een economische activiteit is (zie arrest Compass-Datenbank, C-138/11, EU:C:2012:449, punt 35).

38      Bovendien is geoordeeld dat de organen die meewerken aan het beheer van de openbare socialezekerheidsdienst, een taak van zuiver sociale aard vervullen. Deze activiteit berust immers op het solidariteitsbeginsel en mist ieder winstoogmerk. De betaalde uitkeringen zijn wettelijke uitkeringen, die niet afhangen van het bedrag van de premies (zie in die zin arrest Poucet en Pistre, C-159/91 en C-160/91, EU:C:1993:63, punt 18).

39      Het staat ter controle van de verwijzende rechter of de door Balgarski poshti uitgeoefende postgiro-activiteit tot betaling van de pensioenen in het hoofdgeding, al dan niet bijdraagt tot de werking van de openbare socialezekerheidsdienst en dus al dan niet moet worden beschouwd als een economische activiteit die onder artikel 107, lid 1, VWEU valt.

40      In deze context moet deze activiteit, wil zij niet als economische activiteit worden gekwalificeerd, naar aard, voorwerp en erop toepasselijke regels onlosmakelijk zijn verbonden aan het nationale pensioenstelsel (zie naar analogie arrest Aéroports de Paris/Commissie, C-82/01 P, EU:C:2002:617, punt 81). Zo moet er in het hoofdgeding eventueel rekening mee worden gehouden dat de activiteit kan worden gescheiden van de postgiro-activiteit.

41      Dienaangaande behoren de in het kader van het socialezekerheidsstelsel van de staat verleende ouderdomsuitkeringen blijkens met name de artikelen 50, 54, lid 1, en 58 van het decreet tot de taken van het Instituut, dat in de uitoefening van zijn opdracht Balgarski poshti alleen voor de betaling van de pensioenen inschakelt.

42      Bovendien, aldus artikel 50 van het decreet, kunnen de pensioenen ook worden betaald via bankinstellingen. Zo wordt volgens de door het Instituut aan de Bulgaarse regering verstrekte en door deze regering tijdens de mondelinge behandeling van 1 mei 2015 aangehaalde gegevens ongeveer 53 % van het totale aantal pensioenen gestort via de bank. De postgiro’s door Balgarski poshti zijn dus effectief niet het enige middel tot betaling van de pensioenen.

43      Deze elementen kunnen erop wijzen dat de postgiro-activiteit waarbij de pensioenen worden betaald, kan worden gescheiden van het nationale pensioenstelsel. De relevantie van deze elementen staat ter beoordeling van de nationale rechter met name in het licht van de andere feitelijke en juridische elementen waarover hij beschikt.

44      In de tweede plaats rijst, ingeval de postgiro-activiteit tot betaling van de pensioenen in het hoofdgeding kan worden gescheiden van de openbare socialezekerheidsdienst en als een economische activiteit zou moeten worden beschouwd, de vraag of de maatregel waarmee een lidstaat een onderneming een exclusief recht verleent om de pensioenen per postgiro te betalen, een voordeel in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU kan vormen.

45      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat een overheidsmaatregel die wordt beschouwd als een compensatie die de tegenprestatie vormt voor de prestaties die de begunstigde ondernemingen hebben verricht om openbaredienstverplichtingen na te komen, zodat deze ondernemingen in werkelijkheid geen financieel voordeel ontvangen en voormelde maatregel dus niet tot gevolg heeft dat deze ondernemingen vergeleken met concurrerende ondernemingen in een gunstiger mededingingspositie worden geplaatst, niet onder artikel 107, lid 1, VWEU valt (zie arresten Libert e.a., C-197/11 en C-203/11, EU:C:2013:288, punt 84, en Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg, C-280/00, EU:C:2003:415, punt 87).

46      Opdat een dergelijke compensatie in een concreet geval evenwel niet als staatssteun kan worden aangemerkt, moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan (arrest Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg, C-280/00, EU:C:2003:415, punt 88).

47      Ten eerste moet de begunstigde onderneming blijkens punt 89 van het arrest Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415) daadwerkelijk zijn belast met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen en moeten die verplichtingen duidelijk omschreven zijn opdat een dergelijke compensatie in een concreet geval niet als staatssteun wordt aangemerkt.

48      In casu moet de verwijzende rechter nagaan of Balgarski poshti daadwerkelijk is belast met de uitvoering van openbaredienstverplichtingen en of die verplichtingen duidelijk blijken uit de nationale wetgeving in het hoofdgeding.

49      Ten tweede volgt uit punt 90 van het arrest Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415) dat het ter beoordeling van de verwijzende rechter staat of de parameters op basis waarvan de compensatie wordt berekend, vooraf op objectieve en doorzichtige wijze zijn vastgesteld.

50      Dienaangaande geeft artikel 92, lid 2, van het decreet het basisbedrag aan voor de berekening van de compensatie voor de openbaredienstverplichting.

51      Zo staat het ook ter boordeling van de verwijzende rechter of de compensatie krachtens de in punt 92 van het arrest Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415) gestelde derde voorwaarde hoger is dan nodig om de kosten van de betaling per postgiro van de pensioenen geheel of gedeeltelijk te dekken, rekening houdend met de desbetreffende opbrengsten alsmede met een redelijke winst voor de uitvoering van die verplichting.

52      Wanneer de met de uitvoering van diensten van algemeen economisch belang belaste onderneming als in het hoofdgeding zonder openbare aanbesteding is gekozen, moet de verwijzende rechter zich er overeenkomstig de in punt 93 van het arrest Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, EU:C:2003:415) gestelde vierde voorwaarde van vergewissen of het niveau van deze compensatie is gebaseerd op een analyse van de kosten, die een gemiddelde, goed beheerde en uitgeruste onderneming zou hebben gemaakt om haar openbaredienstverplichtingen uit te voeren, rekening houdend met de opbrengsten en een redelijke winst voor de uitvoering van deze verplichtingen.

53      In de derde plaats, aldus de verwijzende rechter, ontvangt Balgarski poshti weliswaar een vergoeding als compensatie die niet hoger is dan het bij artikel 2, lid 1, onder a), van het DAEB-besluit gedefinieerde bedrag, maar dat besluit betreft maatregelen die staatssteun vormen in de zin van artikel 107 VWEU (zie in die zin arrest Libert e.a., C-197/11 en C-203/11, EU:C:2013:288, punt 102). De verwijzende rechter kan namelijk slechts ingeval de in de punten 47 tot en met 52 van het onderhavige arrest vermelde criteria niet in acht zijn genomen en is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 107, lid 1, VWEU, dat besluit toepassen tot vaststelling of de maatregel in het hoofdgeding, die als staatssteun in de zin van artikel 107 VWEU kwalificeerbaar is, verenigbaar is met de interne markt overeenkomstig artikel 106, lid 2, VWEU en kan worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting in de zin van artikel 108, lid 3, VWEU.

54      Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat het DAEB-besluit blijkens de artikelen 11 en 12 ervan beschikking 2005/842 intrekt en op 31 januari 2012 in werking treedt. Zoals de Europese Commissie opmerkt, bepaalt artikel 10 van het DAEB-besluit dat vóór de inwerkingtreding van dit besluit van kracht geworden steunregelingen die overeenkomstig beschikking 2005/842 verenigbaar waren met de interne markt en waren vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting, gedurende een periode van nog eens twee jaar, namelijk tot 31 januari 2014, verenigbaar blijven met de interne markt en vrijgesteld blijven van de aanmeldingsverplichting. Vanaf die datum moet een staatssteunregeling de voorwaarden van het DAEB-besluit in acht nemen om van de aanmeldingsplicht te kunnen worden vrijgesteld.

55      Aangezien het decreet blijkens punt 23 van het onderhavige arrest in januari 2000 in werking is getreden, dient er bovendien op te worden gewezen dat het DAEB-besluit, ingeval een dienstverrichter een dienst van algemeen economisch belang sinds meer dan 10 jaar beheert, volgens artikel 2, lid 2, van dat besluit alleen van toepassing is voor zover van deze dienstverrichter een aanzienlijke investering wordt gevergd tot nakoming van zijn verplichting tot uitvoering van een dienst van algemeen economisch belang. Dat staat ter beoordeling van de nationale rechter.

56      Mitsdien dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 107, lid 1, VWEU aldus moet worden uitgelegd dat ingeval de postgiro-activiteit tot betaling van pensioenen een economische activiteit vormt, de verlening door een lidstaat van het exclusieve recht tot betaling van pensioenen per postgiro aan een onderneming als in het hoofdgeding niettemin niet onder deze bepaling valt, voor zover deze dienst een dienst van algemeen economisch belang vormt waarvan de compensatie de tegenprestatie vormt voor de door deze onderneming tot nakoming van haar openbaredienstverplichting verrichte dienst.

 Kosten

57      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1)      Richtlijn 97/67/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 1997 betreffende gemeenschappelijke regels voor de ontwikkeling van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap en de verbetering van de kwaliteit van de dienst, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008, moet aldus worden uitgelegd dat een postgirodienst, waarbij een opdrachtgever, in casu de staat, geld overmaakt aan een ontvanger via de met de universele postdienst belaste marktdeelnemer, buiten de werkingssfeer van deze richtlijn valt.

2)      Artikel 107, lid 1, VWEU moet aldus worden uitgelegd dat ingeval de postgiro-activiteit tot betaling van pensioenen een economische activiteit vormt, de verlening door een lidstaat van het exclusieve recht tot betaling van pensioenen per postgiro aan een onderneming als in het hoofdgeding niettemin niet onder deze bepaling valt, voor zover deze dienst een dienst van algemeen economisch belang vormt waarvan de compensatie de tegenprestatie vormt voor de door deze onderneming tot nakoming van haar openbaredienstverplichting verrichte dienst.

ondertekeningen


* Procestaal: Bulgaars.