4.8.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 253/18 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Conseil d’État (Frankrijk) op 26 mei 2014 — Air France — KLM/Ministère des finances et des comptes publics
(Zaak C-250/14)
2014/C 253/24
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Conseil d’État
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Air France — KLM
Verwerende partij: Ministère des finances et des comptes publics
Prejudiciële vragen
1) |
Moeten de artikelen 2, lid 1, en 10, lid 2, van richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 (1) aldus worden uitgelegd dat de afgifte van een ticket kan worden gelijkgesteld met de daadwerkelijke verrichting van de vervoersdienst en belasting over de toegevoegde waarde verschuldigd is op de bedragen die een luchtvaartmaatschappij voor zich houdt wanneer de houder van een vliegtuigticket zijn ticket niet heeft gebruikt en dit is vervallen? |
2) |
Zo ja, moet de geïnde belasting dan aan de staatskas worden doorgestort vanaf de ontvangst van de prijs, ook al vindt de reis mogelijk niet plaats door toedoen van de klant? |
(1) Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1).