Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

13.7.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 228/2


Beroep ingesteld op 19 januari 2015 — Europese Commissie tegen Koninkrijk der Nederlanden

(Zaak C-22/15)

(2015/C 228/02)

Procestaal: Nederlands

Partijen

Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Lozano Palacios en G. Wils, gemachtigden)

Verwerende partij: Koninkrijk der Nederlanden

Conclusies

De Commissie verzoekt het Hof:

vast te stellen dat door vrijstelling van de btw te verlenen voor de verhuur van lig- en bergplaatsen voor vaartuigen aan leden van watersportverenigingen die voor hun dienstverlening geen gebruik maken van één of meer personen die in dienstbetrekking bij hen werkzaam zijn, voor vaar- of ontspanningsactiviteiten die niet kunnen worden gelijkgesteld met de beoefening van sport of lichamelijke opvoeding, het Koninkrijk der Nederlanden de krachtens de artikelen 2, lid 1, 24, lid 1, en 133, van richtlijn 2006/112/EG (1) van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (de „btw-richtlijn”) in verbinding met artikel 132, lid 1, sub m, ervan op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

vast te stellen dat door, wanneer de verhuur van lig- en bergplaatsen voor vaartuigen gebeurt aan leden die sport beoefenen en de verhuur nauw samenhangt met en onontbeerlijk is voor de beoefening van die sport, de vrijstelling van deze verhuur te beperken tot watersportverenigingen die voor hun dienstverlening geen gebruik maken van één of meer personen die in dienstbetrekking bij hen werkzaam zijn, het Koninkrijk der Nederlanden de krachtens de artikelen 2, lid 1, 24, lid 1, en 133, van richtlijn 2006/112/EG in verbinding met artikel 132, lid 1, sub m, ervan op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

het Koninkrijk der Nederlanden in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Richtlijn 2006/112/EG verplicht de lidstaten ertoe een vrijstelling te verlenen voor sommige diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding en welke door instellingen zonder winstoogmerk worden verricht voor personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen.

2.

Artikel 11, lid 1, punt e, van de Nederlandse Wet Omzetbelasting 1968 stelt van btw vrij de diensten door sportverenigingen aan hun leden, met uitzondering van de diensten door watersportorganisaties die voor hun dienstverlening gebruik maken van één of meer personen die in dienstbetrekking werkzaam zijn ten behoeve van de organisatie, voor zover deze diensten bestaan in het met behulp van deze personen verrichten van werkzaamheden met betrekking tot vaartuigen dan wel in het ter beschikking stellen van lig- en bergplaatsen voor vaartuigen.

3.

Deze Nederlandse vrijstelling is volgens de Commissie tegelijk te ruim en te strikt.

4.

Op de eerste plaats is de Commissie het er niet mee eens dat de vrijstelling niet beperkt is tot verhuur aan leden van de vereniging zonder winstoogmerk die sport beoefenen, maar zich ook uitstrekt tot de verhuur aan leden van de vereniging die louter recreatief of wellicht zelfs residentieel, zonder de aanlegplaats te verlaten, gebruik maken van het in de gehuurde lig- of bergplaats geplaatste vaartuig. In die mate is de vrijstelling strijdig met artikelen 2, lid 1, 24, lid 1, en 133, van de btw-richtlijn.

5.

Op de tweede plaats is de Commissie het er niet mee eens dat om van de vrijstelling te genieten, de betrokken verenigingen geen personeel in dienst mogen hebben. Op die manier voegt Nederland een voorwaarde toe die verder gaat dan wat artikel 133 (in verbinding met artikel 132, lid 1, sub m) van de btw-richtlijn toelaat.


(1)  PB L 347, blz. 1.