Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

26 april 2018 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Regionale belasting op grote handelszaken – Vrijheid van vestiging – Bescherming van het milieu en ruimtelijke ordening – Staatssteun – Selectieve maatregel”

In de zaken C-236/16 en C-237/16,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) bij beslissingen van 10 en 11 maart 2016, ingekomen bij het Hof op 25 april 2016, in de procedures

Asociación Nacional de Grandes Empresas de Distribución (ANGED)

tegen

Diputación General de Aragón,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, C.G. Fernlund, J.-C. Bonichot (rapporteur), A. Arabadjiev en E. Regan, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 juli 2017,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Asociación Nacional de Grandes Empresas de Distribución (ANGED), vertegenwoordigd door J. Pérez-Bustamante Köster en F. Löwhagen, abogados, en J. M. Villasante García, procurador,

–        de Diputación General de Aragón, vertegenwoordigd door I. Susín Jiménez Ignacio, letrado, en J. A. Morales Hernández-San, procurador,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door N. Gossement, P. Němečková en G. Luengo als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 november 2017,

het navolgende

Arrest

1        De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van de artikelen 49 en 54 VWEU alsmede van artikel 107, lid 1, VWEU.

2        Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van gedingen tussen de Asociación Nacional de Grandes Empresas de Distribución (ANGED) en de Diputación General de Aragón (regionale regering van Aragon, Spanje) over de wettigheid van een belasting waaraan in de autonome regio Aragon gevestigde grote handelszaken zijn onderworpen.

 Spaans recht

3        Bij Ley de las Cortes de Aragón 13/2005, de medidas fiscales y administrativas en materia de tributos cedidos y tributos propios de la Comunidad Autónoma de Aragón (wet van het parlement van Aragon 13/2005 inzake fiscale en administratieve maatregelen met betrekking tot overgedragen belastingen en eigen belastingen van de autonome regio Aragon) van 30 december 2005 (BOA nr. 154 van 31 december 2005; hierna: „wet 13/2005”), is met ingang van 1 januari 2006 een belasting ingevoerd op de milieuschade die door grote verkoopoppervlakten wordt veroorzaakt (hierna: „IDMGAV”).

4        In artikel 28 van wet 13/2005 is verduidelijkt dat die belasting bedoeld is om de activiteiten van handelszaken te belasten, op grond dat die een groot aantal verkeersbewegingen teweegbrengen en daarom negatieve effecten voor het milieu en de openbare ruimte van de autonome regio Aragon hebben.

5        In artikel 29 van wet 13/2005 is bepaald dat een handelszaak wordt geacht een groot verkoopoppervlakte te hebben wanneer de voor het publiek toegankelijke verkoopoppervlakte meer dan 500 m2 bedraagt.

6        In artikel 32 van wet 13/2005 is gepreciseerd dat de IDMGAV is verschuldigd door „eigenaren van het bedrijf dat of de handel die de milieuschade veroorzaakt waarop de belasting drukt”.

7        Volgens artikel 33 van wet 13/2005 zijn handelszaken van genoemde belasting vrijgesteld wanneer het hoofdactiviteit bestaat in de verkoop van gereedschappen, voertuigen, industriële machines en componenten; bouwmaterialen, sanitair, deuren en ramen, wanneer die uitsluitend aan ondernemers worden verkocht; tuin- en landbouwproducten in kwekerijen; meubilair dat in afzonderlijke „traditionele” of speciaalzaken wordt verkocht; motorvoertuigen die in dealershowrooms en reparatiebedrijven worden verkocht; motorbrandstoffen.

8        In artikel 34 van die wet is nader uiteengezet hoe de heffingsgrondslag wordt berekend en in artikel 35 hoe die belasting wordt berekend, waarbij er onder meer in is voorzien dat afhankelijk van de locatie van de zaak een coëfficiënt wordt toegepast wanneer de heffingsgrondslag de 2 000 m2 overschrijdt. Dit betekent dat het bedrag van die belasting gelijk zal zijn aan nul wanneer die heffingsgrondslag lager is dan of gelijk is aan 2 000 m2.

9        De regeling voor die belasting is daarna in vergelijkbare bepalingen verder uitgewerkt in Decreto 1/2007, del Gobernio de Aragón, por el que se aprueba el Reglamento de desarrollo parcial de la Ley 13/2005 (besluit 1/2007 van de regionale regering van Aragon houdende goedkeuring van de verordening tot gedeeltelijke uitvoering van wet 13/2005) (BOA nr. 8 van 20 januari 2007; hierna: „besluit 1/2007”).

 Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

10      In de loop van 2007 heeft ANGED, een vereniging waarbij op nationale schaal grote detailhandelsondernemingen zijn aangesloten, bij de Tribunal Superior de Justicia deAragón (hoogste rechterlijke instantie van Aragon, Spanje) beroep tot vernietiging van besluit 1/2007 ingesteld. Dit beroep was een vervolg op het beroep dat zij in 2006 bij die rechterlijke instantie had ingesteld tegen de orden del Departamento de Economía, Hacienda y Empleo de la Diputación General de Aragón (besluit van het ministerie van Economische Zaken, Financiën en Werkgelegenheid van de regionale regering van Aragon) van 12 mei 2006 (BOA nr. 57 van 22 mei 2006), met daarin de noodzakelijke bepalingen voor de toepassing van de milieubelastingen die bij wet 13/2005 waren ingevoerd en de goedkeuring van de aangifteformulieren en de formulieren voor gespreide betaling en afdracht op aangifte.

11      Deze rechterlijke instantie heeft de twee zaken aangehouden in afwachting van de uitkomst van beroepen tegen de wet tot invoering van de IDMGAV die door een groep parlementsleden en de Spaanse regering waren ingesteld bij de Tribunal Constitucional (grondwettelijk hof, Spanje). Na de verwerping van die beroepen door de Tribunal Constitucional heeft de Tribunal Superior de Justicia de Aragón ook het door ANGED tegen besluit 1/2007 ingestelde beroep verworpen en haar beroep tegen het besluit van 12 mei 2006 gedeeltelijk toegewezen. ANGED heeft daarop hogere voorziening tegen deze twee arresten ingesteld bij de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje).

12      ANGED heeft zich ook tot de Commissie gewend met een klacht over de invoering van de IDMGAV, die staatssteun zou vormen.

13      Bij brief van 28 november 2014 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten erover ingelicht dat na een voorlopig onderzoek van de IDMGAV-regeling was gebleken dat de vrijstelling voor kleine handelszaken en voor bepaalde speciaalzaken als met de interne markt onverenigbare steun kon worden beschouwd en dat het Koninkrijk Spanje die belasting moest opheffen of wijzigen.

14      In deze omstandigheden heeft de Tribunal Supremo de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen, die identiek zijn verwoord in de zaken C-236/16 en C- 237/16:

„1)      Moeten de artikelen 49 en 54 VWEU aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een regionale heffing die uitdrukkelijk wordt opgelegd ter compensatie van de milieuschade als gevolg van het gebruik van voorzieningen en faciliteiten ten behoeve van de activiteiten en het verkeer waarvan sprake is bij detailhandelszaken met een grote verkoopoppervlakte en een groot parkeerterreinen voor hun klanten, wanneer het gaat om een openbare verkoopoppervlakte van meer dan 500 m², maar die is verschuldigd ongeacht of die detailhandelszaken binnen of buiten de geconsolideerde bebouwde kom zijn gelegen en in de meeste gevallen op ondernemingen van andere lidstaten drukt, gelet op het feit dat die heffing:

a)      niet wordt opgelegd aan exploitanten van verschillende detailhandelszaken, ongeacht de totale openbare verkoopoppervlakte van die detailhandelszaken, als geen ervan een openbare verkoopoppervlakte van meer dan 500 m² heeft en zelfs als een of meer ervan wel die drempel halen, maar een heffingsgrondslag van 2 000 m² niet wordt overschreden, terwijl de heffing wel geldt voor exploitanten met slechts één detailhandelszaak waarvan de openbare verkoopoppervlakte boven die drempels ligt, en

b)      voorts niet geldt voor detailhandelszaken die zich uitsluitend bezighouden met de verkoop van machines, voertuigen, gereedschappen en industriële componenten; bouwmaterialen, sanitair, en deuren en ramen (uitsluitend aan ondernemers); meubilair in individuele, traditionele en gespecialiseerde winkels; motorvoertuigen in [showrooms en garages; alsook tuinartikelen en tankstations], ongeacht de openbare verkoopoppervlakte van die winkelbedrijven?

2)      Moet artikel 107, lid 1, VWEU aldus worden uitgelegd dat als krachtens deze bepaling verboden staatssteun moet worden aangemerkt de niet-onderwerping aan de IDMGAV van detailhandelszaken die over een openbare verkoopoppervlakte van maximaal 500 m² beschikken, of een oppervlakte van meer dan 500 m2 maar waarvan de heffingsgrondslag de 2 000 m² niet overschrijdt, en van detailhandelszaken die zich uitsluitend bezighouden met de verkoop van machines, voertuigen, gereedschappen en industriële componenten; bouwmaterialen, sanitair [en] deuren en ramen (uitsluitend aan ondernemers); meubilair in individuele, traditionele en gespecialiseerde winkels; motorvoertuigen in [showrooms en garages; alsook tuinartikelen en tankstations]?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

15      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 49 en 54 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een belasting als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, die op grote handelszaken drukt.

16      Volgens vaste rechtspraak beoogt de vrijheid van vestiging het voordeel van de nationale behandeling van de onderdanen van andere lidstaten of van de in artikel 54 VWEU bedoelde vennootschappen in de lidstaat van ontvangst te garanderen en verbiedt zij, wat de vennootschappen betreft, elke discriminatie op grond van de plaats van de zetel (zie met name arresten van 12 december 2006, Test Claimants in Class IV of the ACT Group Litigation, C-374/04, EU:C:2006:773, punt 43, en 14 december 2006, Denkavit Internationaal en Denkavit France, C-170/05, EU:C:2006:783, punt 22).

17      In dat kader is niet alleen zichtbare discriminatie op grond van de zetel van de vennootschappen verboden, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie die door toepassing van andere onderscheidingscriteria in feite tot hetzelfde resultaat leiden (arrest van 5 februari 2014, Hervis Sport-és Divatkereskedelmi, C-385/12, EU:C:2014:47, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

18      Bovendien vormt een verplichte heffing die in een ogenschijnlijk objectief onderscheidingscriterium voorziet maar, gelet op de kenmerken ervan, de facto in de meeste gevallen ondernemingen met zetel in een andere lidstaat in een vergelijkbare situatie als die van ondernemingen met zetel in de lidstaat van heffing benadeelt, indirecte discriminatie op grond van de zetel van de vennootschappen die krachtens de artikelen 49 en 54 VWEU verboden is (zie in die zin arrest van 5 februari 2014, Hervis Sport-és Divatkereskedelmi, C-385/12, EU:C:2014:47, punten 37-41).

19      In de hoofdzaken berust de in geding zijnde wetgeving op een criterium dat betrekking heeft op de verkoopoppervlakte van de zaak, dat geen directe discriminatie met zich brengt.

20      Evenmin volgt uit de aan het Hof overgelegde gegevens dat dit criterium in de meeste gevallen onderdanen van andere lidstaten of vennootschappen met zetel in andere lidstaten benadeelt.

21      Voor die vaststelling kan immers geen steun worden gevonden in de gegevens die ANGED in het kader van haar schriftelijke opmerkingen heeft verstrekt, die overigens hoofdzakelijk betrekking hebben op de belasting op grote handelszaken die door de autonome regio Catalonië is ingevoerd.

22      De verwijzende rechterlijke instantie verduidelijkt voorts dat zij niet beschikt over „onweerlegbare” informatie die het eventuele bestaan van verkapte discriminatie kan aantonen.

23      Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de artikelen 49 en 54 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een belasting als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, die op grote handelszaken drukt.

 Tweede vraag

24      Met haar tweede vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in essentie te vernemen of een belasting als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, die hoofdzakelijk afhankelijk van hun verkoopoppervlakte op grote handelszaken drukt, staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt omdat zij voorziet in een vrijstelling voor zaken waarvan de verkoopoppervlakte niet groter is dan 500 m² alsook voor zaken waarvan de verkoopoppervlakte deze drempel overschrijdt maar waarvoor de heffingsgrondslag de 2 000 m² niet overschrijdt en voor zaken waarvan de activiteiten zijn gewijd aan de verkoop van machines, voertuigen, industriële machines en componenten, bouwmaterialen, sanitair en deuren en ramen voor ondernemers, meubilair in afzonderlijke traditionele en speciaalzaken en voertuigen alsook tuinartikelen en tankstations.

25      Een nationale maatregel kan slechts worden aangemerkt als een „steunmaatregel van de staat” in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU wanneer is voldaan aan alle hierna genoemde voorwaarden. Ten eerste moet het gaan om een maatregel van de staat of een maatregel die met staatsmiddelen is bekostigd. Ten tweede moet deze maatregel het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden. Ten derde moet de maatregel de begunstigde een selectief voordeel verschaffen. Ten vierde moet hij de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen (zie met name arrest van 21 december 2016, Commissie/World Duty Free Group SA e.a., C-20/15 P en C-21/15 P, EU:C:2016:981, punt 53).

26      Wat de voorwaarde inzake het selectieve karakter van het voordeel betreft, waarvan meermaals melding is gemaakt voor het Hof, volgt uit vaste rechtspraak dat bij de beoordeling van die voorwaarde moet worden uitgemaakt of de betrokken nationale maatregel binnen het kader van een bepaalde rechtsregeling „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” kan begunstigen ten opzichte van andere die zich, gelet op de doelstelling van die regeling, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden en dus een verschillende behandeling krijgen die in wezen als „discriminerend” kan worden aangemerkt (zie met name arrest van 21 december 2016, Commissie/World Duty Free Group SA e.a., C-20/15 P en C-21/15 P, EU:C:2016:981, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

27      Betreffende in het bijzonder een nationale maatregel tot toekenning van een belastingvoordeel moet in herinnering worden geroepen dat een dergelijke maatregel die, hoewel in dat kader geen staatsmiddelen worden overgedragen, de situatie van de begunstigden verbetert ten opzichte van de andere belastingplichtigen, de begunstigden een selectief voordeel kan verschaffen en bijgevolg een steunmaatregel van de staat is in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Een belastingvoordeel dat voortvloeit uit een algemene maatregel die zonder onderscheid van toepassing is op alle marktdeelnemers, vormt daarentegen geen steunmaatregel in de zin van die bepaling (arrest van 21 december 2016, Commissie/World Duty Free Group e.a., C 20/15 P en C-21/15 P, EU:C:2016:981, punt 56).

28      Om een belastingmaatregel als „selectief” te kunnen aanmerken, moet ten eerste worden bepaald welke algemene of „normale” belastingregeling in de betrokken lidstaat geldt, en ten tweede worden aangetoond dat de belastingmaatregel die voorwerp van het onderzoek is, afwijkt van de gewone regeling doordat hij differentiaties invoert tussen marktdeelnemers die zich, gelet op het doel van de gewone regeling, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden (zie met name arrest van 21 december 2016, Commissie/World Duty Free Group SA e.a., C-20/15 P en C-21/15 P, EU:C:2016:981, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

29      Ook moet eraan worden herinnerd dat het juridische referentiekader voor de beoordeling van de selectiviteit van een maatregel niet noodzakelijk samen dient te vallen met het grondgebied van de betrokken lidstaat, maar ook samen kan vallen met het gebied waarin een regionale of lokale autoriteit haar aan de grondwet of de wet ontleende bevoegdheid uitoefent. Dit is het geval wanneer die entiteit als gevolg van haar status, rechtens en feitelijk, ten opzichte van het centrale bestuur van een lidstaat dermate autonoom is dat zij, door de maatregelen die zij vaststelt, en niet het centrale bestuur, een fundamentele rol speelt in de vaststelling van de politieke en economische omgeving waarin de ondernemingen opereren [zie in die zin arrest van 11 september 2008, Union General de Trabajadores de La Rioja (UGT-Rioja) e.a., C-428/06C-434/06, EU:C:2008:488, punten 47-50 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

30      Van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU is echter geen sprake in het geval van maatregelen die differentiëren tussen ondernemingen welke zich, gelet op het doel van de betrokken rechtsregeling, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden, en die bijgevolg a priori selectief zijn, wanneer de lidstaat in kwestie kan aantonen dat die differentiatie gerechtvaardigd is aangezien zij voortvloeit uit de aard of de opzet van het stelsel waarvan de maatregelen een onderdeel vormen (arrest van 21 december 2016, Commissie/World Duty Free Group SA e.a., C-20/15 P en C-21/15 P, EU:C:2016:981, punt 58 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Een maatregel die een uitzondering op de toepassing van het algemene belastingstelsel maakt, kan door de aard en de opzet van het belastingstelsel worden gerechtvaardigd wanneer de betrokken lidstaat kan aantonen dat deze maatregel rechtstreeks uit de basis- of hoofdbeginselen van zijn belastingstelsel voortvloeit. In dit verband moet een onderscheid worden gemaakt tussen de doelstellingen van een specifiek belastingstelsel die buiten dat stelsel zijn gelegen, en de voor het bereiken van die doelstellingen noodzakelijke mechanismen die inherent zijn aan het belastingstelsel zelf (arrest van 6 september 2006, Portugal/Commissie, C-88/03, EU:C:2006:511, punt 81).

32      Ook moet eraan worden herinnerd dat, ofschoon een belastingmaatregel ook selectief kan zijn zonder dat hij afwijkt van een algemene belastingregeling, het feit dat die maatregel een dergelijk afwijkend karakter heeft, volstrekt relevant is ten bewijze van zijn selectiviteit wanneer hij ertoe leidt dat een onderscheid wordt gemaakt tussen twee groepen ondernemers die a priori een verschillende behandeling krijgen, namelijk de groep die onder de afwijkende maatregel valt en die waarop de algemene belastingregeling van toepassing blijft, hoewel beide groepen zich in een vergelijkbare situatie bevinden, gelet op het doel van die regeling (arrest van 21 december 2016, Commissie/World Duty Free Group SA e.a., C-20/15 P en C-21/15 P, EU:C:2016:981, punt 77).

33      Wat betreft de wetgeving die in de hoofdgedingen aan de orde is, moet er om te beginnen op worden gewezen dat het punt dat het territoriale referentiekader dat van de autonome regio Aragon zou moeten zijn, geen voorwerp van discussie voor het Hof is geweest.

34      Het heffingscriterium inzake de verkoopoppervlakte heeft weliswaar niet de vorm van een formele afwijking van een gegeven juridisch referentiekader, maar dat neemt niet weg dat het tot gevolg heeft dat handelszaken waarvan de oppervlakte kleiner is dan de vastgestelde drempel van de werkingssfeer van die belasting zijn uitgesloten. De IDMGAV kan dus niet worden onderscheiden van een regionale belasting waaraan handelszaken met een verkoopoppervlakte die groter is dan een bepaalde drempel zijn onderworpen.

35      Artikel 107, lid 1, VWEU definieert de maatregelen van de staten namelijk aan de hand van hun gevolgen, onafhankelijk van de gebruikte technieken (arrest van 22 december 2008, British Aggregates Association, C-487/06 P, EU:C:2008:757, punt 89).

36      Bijgevolg kan niet a priori worden uitgesloten dat een dergelijk criterium het in de praktijk mogelijk maakt „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” te begunstigen in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU.

37      In die context moet bijgevolg worden bepaald of handelszaken die op die wijze van de werkingssfeer van die belasting zijn uitgesloten, zich al of niet in een vergelijkbare situatie bevinden als de zaken die daaronder vallen.

38      In het kader van die analyse moet er rekening mee worden gehouden dat de vaststelling van de heffingsgrondslagen en de verdeling van de belastingdruk over de verschillende productiefactoren en economische sectoren, bij gebreke van regelgeving van de Unie op dit gebied, behoren tot de bevoegdheid van de lidstaten en van de lagere openbare lichamen die over voldoende fiscale autonomie beschikken (arrest van 15 november 2011, Commissie en Spanje/Government of Gibraltar en Verenigd Koninkrijk, C-106/09 P en C-107/09 P, EU:C:2011:732, punt 97).

39      Zoals de Commissie in herinnering heeft gebracht in punt 156 van haar mededeling betreffende het begrip „staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2016, C 262, blz. 1), „staat [het] de lidstaten [immers] vrij het economische beleid te kiezen dat zij het meest geschikt achten, en met name om de belastingdruk naar eigen inzicht over de verschillende productiefactoren te verdelen[,] [...] in overeenstemming met het Unierecht”.

40      Wat betreft de belasting die in de hoofdgedingen aan de orde is, volgt uit de aanwijzingen van de verwijzende rechterlijke instantie dat die tot doel heeft bij te dragen tot de bescherming van het milieu en tot de ruimtelijke ordening. Het gaat er namelijk om, de effecten voor het milieu en de openbare ruimte op het betrokken grondgebied als gevolg van de activiteiten van die grote handelszaken te corrigeren en te compenseren, met name die van de verkeersstromen die deze teweegbrengen, door deze te laten bijdragen aan de financiering van milieuactieplannen en de verbetering van de infrastructuur.

41      In dit verband kan niet worden betwist dat het milieueffect van handelszaken voor het grootste deel van hun omvang afhangt. Immers, hoe groter het verkoopoppervlak, hoe meer publiek zal toestromen, wat zich vertaalt in een aantasting van het milieu. Daaruit volgt dat een criterium op basis van de verkoopoppervlakte, zoals het criterium dat is gekozen in de wetgeving die in de hoofdgedingen aan de orde is, om tussen de ondernemingen te differentiëren naargelang zij grotere of minder grote effecten teweegbrengen, coherent is met de nagestreefde doelstellingen.

42      Ook is duidelijk dat de vestiging van dergelijke zaken in termen van ruimtelijke ordeningsbeleid een bijzondere uitdaging is, ongeacht de ligging daarvan (zie naar analogie arrest van 24 maart 2011, Commissie/Spanje, C-400/08, EU:C:2011:172, punt 80).

43      De vaststelling van de hoogte van deze drempel en de wijze van berekening van de heffingsgrondslag vallen binnen de beoordelingsmarge van de nationale wetgever en berusten op vakinhoudelijke en ingewikkelde beoordelingen waarop het Hof slechts beperkt rechterlijk toezicht kan houden.

44      Daaraan moet worden toegevoegd de omstandigheid dat de wetgeving die in de hoofdgedingen aan de orde is, er niet in voorziet dat de oppervlakten van de handelszaken die in handen zijn van een en dezelfde eigenaar bij elkaar moeten worden opgeteld voor de berekening van de belasting, niet incoherent lijkt te zijn met de doelstellingen die door de nationale wetgever worden nagestreefd.

45      In die omstandigheden heeft een criterium voor de onderwerping aan de belasting dat is gebaseerd op de verkoopoppervlakte van de onderneming, zoals het criterium dat aan de orde is in de hoofdgedingen, tot gevolg dat een onderscheid wordt gemaakt tussen categorieën van zaken die zich, gelet op die doelstellingen, niet in een vergelijkbare situatie bevinden.

46      Bijgevolg kan de belastingvrijstelling voor op het grondgebied van de autonome regio Aragon gevestigde handelszaken met een oppervlakte van minder dan 500 m2 en handelszaken die deze drempel overschrijden maar waarvoor de heffingsgrondslag niet de 2 000 m2 overschrijdt, niet worden geacht die zaken een selectief voordeel te verschaffen, zodat die geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU kan vormen.

47      Voor de verwijzende rechterlijke instantie rijzen ook vragen over de andere kenmerken van de belasting die in de hoofdgedingen aan de orde is. Meer bepaald rijst voor haar de vraag of de volledige vrijstelling voor zaken die actief zijn op het gebied van de verkoop van machines, voertuigen, industriële machines en componenten, sanitair en deuren en ramen voor ondernemers, meubilair in afzonderlijke traditionele en speciaalzaken en motorvoertuigen alsook tuinartikelen en tankstations, een voordeel ten gunste van die zaken vormt.

48      Om te beginnen moet erop worden gewezen dat die maatregel een afwijking is ten opzichte van het referentiekader dat door die specifieke belasting wordt gevormd.

49      De autonome regio Aragon voert in haar schriftelijke opmerkingen aan dat voor de activiteiten van de handelszaken in kwestie weliswaar grote verkoopoppervlakten noodzakelijk zijn, maar dat zij het milieu en de ruimtelijke ordening minder aantasten dan de activiteiten van de zaken die onder de belasting in kwestie vallen.

50      Een dergelijk gegeven kan een rechtvaardiging vormen voor het onderscheid dat is gekozen in de wetgeving die in de hoofdgedingen wordt bestreden, die bijgevolg niet gepaard gaat met de verschaffing van een selectief voordeel aan de handelszaken in kwestie. Het staat evenwel aan de verwijzende rechterlijke instantie om te verifiëren of dit in de bij haar aanhangige zaken ook het geval is.

51      Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat een belasting als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, die hoofzakelijk afhankelijk van hun verkoopoppervlakte op grote handelszaken drukt, geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU vormt omdat die voorziet in een vrijstelling voor zaken waarvan de verkoopoppervlakte niet groter is dan 500 m² en voor zaken waarvan de verkoopoppervlakte deze drempel overschrijdt maar waarvoor de heffingsgrondslag de 2 000 m² niet overschrijdt. Een dergelijke belasting vormt evenmin staatssteun in de zin van die bepaling omdat die voorziet in een vrijstelling voor zaken die actief zijn op het gebied van de verkoop van machines, voertuigen, industriële machines en componenten, bouwmaterialen, sanitair en deuren en ramen voor ondernemers, meubilair in afzonderlijke traditionele en speciaalzaken en motorvoertuigen alsook tuinartikelen en tankstations, aangezien die zaken het milieu en de ruimtelijke ordening minder aantasten dan de andere. Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie om te verifiëren of dit laatste ook het geval is.

 Kosten

52      Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1)      De artikelen 49 en 54 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een belasting als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, die op grote handelszaken drukt.

2)      Een belasting als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, die hoofzakelijk afhankelijk van hun verkoopoppervlakte op grote handelszaken drukt, vormt geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU omdat zij voorziet in een vrijstelling die zaken waarvan de verkoopoppervlakte niet groter is dan 500 m² en voor zaken waarvan de verkoopoppervlakte deze drempel overschrijdt maar waarvoor de heffingsgrondslag de 2 000 m² niet overschrijdt. Een dergelijke belasting vormt evenmin staatssteun in de zin van die bepaling omdat zij voorziet in een vrijstelling voor zaken die actief zijn op het gebied van de verkoop van machines, voertuigen, industriële machines en componenten, bouwmaterialen, sanitair en deuren en ramen voor ondernemers, meubilair in afzonderlijke traditionele en speciaalzaken en motorvoertuigen alsook tuinartikelen en tankstations, aangezien die zaken het milieu en de ruimtelijke ordening minder aantasten dan de andere. Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie om te verifiëren of dit laatste ook het geval is.

ondertekeningen


*      Procestaal: Spaans.