Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

4.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/23


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Supreme Court (Ierland) op 2 mei 2016 – Edward Cussens, John Jennings, Vincent Kingston/T. G. Brosnan

(Zaak C-251/16)

(2016/C 243/24)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

Supreme Court

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Edward Cussens, John Jennings, Vincent Kingston

Verwerende partij: T. G. Brosnan

Prejudiciële vragen

1)

Heeft het beginsel van misbruik van recht, dat in het arrest van het Hof in de zaak Halifax werd beschouwd van toepassing te zijn op het gebied van de btw, rechtstreekse werking jegens een particulier, wanneer een nationale – wettelijke dan wel gerechtelijke – maatregel, ter uitvoering van dat beginsel ontbreekt, in omstandigheden als de onderhavige, waarin een door de Commissioners voorgestelde herdefiniëring van de pre-sale transacties en de verkooptransacties aan de eindgebruiker (gezamenlijk „transacties van verzoekers” genoemd) ertoe zou leiden dat verzoekers ten aanzien van deze transacties btw-plichtig worden, terwijl ten aanzien van deze transacties geen btw-plicht bestond bij de correcte toepassing van de nationale regelgeving zoals van toepassing op het tijdstip waarop zij door verzoekers werden verricht?

2)

Indien vraag 1 aldus moet worden beantwoord dat het beginsel van misbruik van recht rechtstreekse werking heeft jegens een particulier, zelfs wanneer een nationale – wettelijke dan wel gerechtelijke – maatregel ter uitvoering van dat beginsel ontbreekt, was dat beginsel dan voldoende duidelijk en precies om op de transacties van verzoekers te worden toegepast, nu deze transacties zijn verricht vóór het arrest van het Hof in de zaak Halifax, in het bijzonder gelet op het beginsel van rechtszekerheid en het beginsel inzake de bescherming van het gewettigd vertrouwen van verzoekers?

3)

Indien het beginsel van misbruik van recht op de transacties van verzoekers van toepassing is, zodat deze transacties geherdefinieerd moeten worden:

a)

wat is dan het juridisch mechanisme voor de beoordeling en de inning van btw over de transacties van verzoekers, nu overeenkomstig het nationale recht de btw niet verschuldigd is en niet kan worden vastgesteld en geïnd; en

b)

hoe moet de nationale rechter een dergelijke btw-plicht opleggen?

4)

Dient de nationale rechter, bij de beoordeling van de vraag of de transacties door verzoekers werden verricht met de wezenlijke bedoeling een belastingvoordeel te verkrijgen, de pre-sale transacties (waarvan vaststaat dat deze uitsluitend om fiscale redenen werden verricht) afzonderlijk te beoordelen, of moet de doelstelling van de transacties van verzoekers als geheel worden beoordeeld?

5)

Dient section 4, lid 9, van de btw-wet te worden aangemerkt als nationale regelgeving ter omzetting van de Zesde richtlijn (1), ondanks het feit dat deze bepaling in strijd is met de wettelijke bepaling van artikel 4, lid 3, van de Zesde richtlijn, nu verzoekers bij de juiste toepassing daarvan ten aanzien van de levering van de gebouwen vóór eerste ingebruikneming ervan als belastingplichtigen zouden zijn aangemerkt, ook al heeft er al een eerdere overdracht plaatsgevonden die belastbaar was.

6)

Indien section 4, lid 9, [van de btw-wet] in strijd is met de Zesde richtlijn, plegen verzoekers dan, door zich op deze bepaling te beroepen, misbruik van recht in strijd met de beginselen zoals door het Hof erkend in het arrest Halifax?

7)

Subsidiair, indien section 4, lid 9, [van de btw-wet] niet in strijd is met de Zesde richtlijn, hebben verzoekers dan een belastingvoordeel verkregen in strijd met het doel van de richtlijn en/of section 4 [van de btw-wet]?

8)

Zelfs indien section 4, lid 9, [van de btw-wet] niet geacht moet worden de Zesde richtlijn om te zetten, is het beginsel van misbruik van recht zoals vastgesteld door het Hof in het arrest Halifax dan niettemin van toepassing op de aan de orde zijnde transacties, aan de hand van de door het Hof in het arrest Halifax neergelegde criteria?


(1)  Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB 1977, L 145, blz. 1).