18.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 260/35 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākā tiesa (Letland) op 23 mei 2016 – IK „L.Č.”
(Zaak C-288/16)
(2016/C 260/42)
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Augstākā tiesa
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekster in cassatie: IK „L.Č.”
Verweerder tot cassatie: Valsts ieņēmumu dienests
Prejudiciële vragen
1) |
Moet artikel 146, lid 1, onder e), van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) aldus worden uitgelegd dat slechts vrijstelling wordt verleend wanneer er tussen de dienstverrichter en de ontvanger of afzender van de goederen sprake is van een rechtstreeks juridisch verband of een onderlinge contractuele relatie? |
2) |
Aan welke criteria moet het in die bepaling genoemde rechtstreeks verband voldoen zodat een met de invoer of uitvoer van goederen verband houdende dienst wordt vrijgesteld? |
(1) PB L 347, blz. 1.