25.7.2016 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 270/34 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de First-tier Tribunal (Tax Chamber) (Verenigd Koninkrijk) op 30 mei 2016 — Avon Cosmetics Ltd/The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs
(Zaak C-305/16)
(2016/C 270/38)
Procestaal: Engels
Verwijzende rechter
First-tier Tribunal (Tax Chamber)
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Avon Cosmetics Ltd
Verwerende partij: The Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs
Prejudiciële vragen
1. |
Wanneer een directe verkoper goederen („hulpmateriaal voor de verkoop”) verkoopt aan niet-btw-plichtige wederverkopers of de niet-btw-plichtige wederverkoper goederen en diensten betrekt van derden („goederen en diensten van derden”), die in beide gevallen door de niet-btw-plichtige wederverkopers worden gebruikt als hulpmiddel bij de uitoefening van hun economische activiteit bestaande in de verkoop van andere goederen die ook van de directe verkoper worden aangekocht en waarvoor een administratieve regeling is uitgevaardigd krachtens een afwijking die laatstelijk is toegestaan bij beschikking 89/534/EEG (1) van de Raad van 24 mei 1989 („afwijking”), leveren de toepasselijke machtigingen, uitvoeringswetgeving en/of administratieve regelingen dan schending op van enig toepasselijk voorschrift en/of beginsel van het Unierecht, voor zover daarin wordt voorgeschreven dat de door de directe verkoper verschuldigde btw in een later stadium wordt berekend op basis van de verkoopprijs die de niet-btw-plichtige wederverkopers aanrekenen voor de andere goederen, zonder dat de door de niet-btw-plichtige wederverkoper gedragen btw over het hulpmateriaal voor de verkoop en/of de goederen en diensten van derden in mindering wordt gebracht? |
2. |
Was het Verenigd Koninkrijk, bij zijn verzoek om een machtiging van de Raad voor de afwijking, verplicht de Commissie ervan op de hoogte te brengen dat niet-btw-plichtige wederverkopers btw betaalden over aankopen van hulpmateriaal voor de verkoop en/of goederen en diensten van derden die werden gebruikt voor de uitoefening van hun economische activiteit, en dat bijgevolg in de afwijking een aanpassing moest worden gemaakt om rekening te houden met deze niet-recupereerbare voorbelasting, of te veel betaalde btw in een later stadium? |
3. |
Indien de eerste en/of de tweede vraag bevestigend moet (moeten) worden beantwoord:
|
4. |
Moet op grond van artikel 27 van [richtlijn 77/388] (artikel 395 van [richtlijn 2006/112]) het bedrag aan „belastingfraude of -ontwijking” worden vastgesteld aan de hand van het door de lidstaat geleden nettoverlies aan belasting (rekening houdend met zowel de belasting in een later stadium die is betaald als de voorbelasting die recupereerbaar is in de structuur die leidt tot belastingfraude of -ontwijking) of het door de lidstaat geleden brutoverlies aan belasting (rekening houdend met alleen de belasting in een later stadium die is betaald in de structuur die leidt tot belastingfraude of -ontwijking)? |
(1) Beschikking 89/534/EEG van de Raad van 24 mei 1989 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd om ten aanzien van bepaalde leveranties aan niet-belastingplichtige wederverkopers een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 11, punt A. 1, onder a), van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (PB 1989, L 280, blz. 54).