Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

30 mei 2018 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Coördinatie van de socialezekerheidsstelsels – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Materiële werkingssfeer – Artikel 3 – Verklaring van de lidstaten overeenkomstig artikel 9 – Brugpensioen – Kwalificatie – Wettelijke stelsels voor vervroegde uittreding – Uitsluiting van de regel van samentelling van de tijdvakken uit hoofde van artikel 66”

In zaak C-517/16,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Apelacyjny w Gdańsku III Wydział Pracy i Ubezpieczeń Społecznych (rechter in tweede aanleg bevoegd voor arbeid en sociale zekerheid Gdańsk, Polen) bij beslissing van 20 september 2016, ingekomen bij het Hof op 4 oktober 2016, in de procedure

Stefan Czerwiński

tegen

Zakład Ubezpieczeń Społecznych Oddział w Gdańsku,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: A. Borg Barthet, waarnemend voor de kamerpresident, M. Berger en F. Biltgen (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Tanchev,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen ingediend door:

–        de Zakład Ubezpieczeń Społecznych Oddział w Gdańsku, vertegenwoordigd door A. Bołtruczyk, radca prawny,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

–        de Deense regering, vertegenwoordigd door J. Nymann-Lindegren, N. Lyshøj en C. Thorning als gemachtigden,

–        het Europees Parlement, vertegenwoordigd door A.-M. Dumbrăvan en A. Pospíšilová Padowska als gemachtigden,

–        de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door A. Norberg en K. Pleśniak als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Martin en A. Szmytkowska als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 1, 3 en 9 alsook de geldigheid van artikel 66 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, L 200, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 (PB 2012, L 149, blz. 4) (hierna: „verordening nr. 883/2004”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Stefan Czerwiński en de Zakład Ubezpieczeń Społecznych Oddział w Gdańsku (instelling voor sociale zekerheid, afdeling Gdańsk, Polen; hierna: „ZUS”) over de weigering door de ZUS om met het oog op de toekenning van een brugpensioen tijdvakken van bijdragebetaling in aanmerking te nemen voor werkzaamheden die de betrokkene heeft verricht in andere lidstaten van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte (EER).

 Toepasselijke bepalingen

 Overeenkomst betreffende de Europese Economisch Ruimte

3        Artikel 29 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 (PB 1994, L 1, blz. 3) bepaalt:

„Met het oog op de totstandkoming van het vrije verkeer van werknemers en zelfstandigen waarborgen de overeenkomstsluitende partijen voor werknemers en zelfstandigen en hun rechthebbenden op het gebied van de sociale zekerheid, overeenkomstig bijlage VI, met name:

a)      dat, met het oog op het verkrijgen en het behoud van het recht op uitkeringen alsmede voor de berekening daarvan, al die tijdvakken worden bijeengeteld welke door de verschillende nationale wetgevingen in aanmerking worden genomen;

b)      dat de uitkeringen aan personen die op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen verblijven, zullen worden betaald.”

4        Bijlage VI bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, zoals gewijzigd bij besluit van het Gemengd Comité van de EER nr. 76/2011 van 1 juli 2011 (PB 2011, L 262, blz. 33), noemt in punt 1, „Algemene coördinatie van de sociale zekerheid”, verordening nr. 883/2004 en de wijzigingen daarvan.

 Recht van de Unie

5        Overweging 33 van verordening nr. 883/2004 luidt:

„De wettelijke stelsels voor vervroegde uittreding moeten in het toepassingsgebied van deze verordening worden opgenomen, zodat de gelijke behandeling en de mogelijkheid tot export van de uitkeringen bij vervroegde uittreding, evenals de toekenning van gezinsbijslagen, en ziektekostenverstrekkingen aan de betrokkenen worden gewaarborgd overeenkomstig de bepalingen van deze verordening; aangezien de wettelijke stelsels voor vervroegde uittreding slechts in een zeer beperkt aantal lidstaten bestaan, is het evenwel raadzaam om de regel van de samentelling van de tijdvakken uit te sluiten voor het verkrijgen van het recht op deze uitkeringen.”

6        Artikel 1 van de verordening, met het opschrift „Definities”, is als volgt verwoord:

„Voor de toepassing van deze verordening:

[...]

x)      worden onder ‚uitkeringen bij vervroegde uittreding’ verstaan: alle uitkeringen, met uitzondering van een werkloosheidsuitkering en een vervroegde ouderdomsuitkering, die vanaf een bepaalde leeftijd worden verstrekt aan de werknemer die zijn beroepsactiviteiten heeft verminderd, beëindigd of opgeschort, tot de leeftijd waarop hij recht heeft op een ouderdomspensioen of een vervroegd ouderdomspensioen en waaraan niet de voorwaarde is verbonden dat de rechthebbende zich ter beschikking stelt van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de bevoegde lidstaat; onder een ‚vervroegde ouderdomsprestatie’ wordt verstaan een prestatie die wordt verstrekt voordat de leeftijd is bereikt die normaliter geldt voor het recht op pensioen en die bij het bereiken van die leeftijd wordt doorbetaald of door een andere ouderdomsprestatie wordt vervangen;

[...]”

7        Artikel 3 van deze verordening, „Materiële werkingssfeer”, bepaalt in lid 1:

„Deze verordening is van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:

[...]

d)      uitkeringen bij ouderdom;

[...]

i)      uitkeringen bij vervroegde uittreding;

[...]”

8        Artikel 6 van deze verordening bepaalt:

„Tenzij in deze verordening anders is bepaald, houdt het bevoegde orgaan van een lidstaat waarvan de wetgeving:

–        het verkrijgen, het behoud, de duur of het herstel van het recht op prestaties,

–        de toepassing van een wetgeving, of

–        de toegang tot of de ontheffing van de verplichte, vrijwillig voortgezette of vrijwillige verzekering,

afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, voor zover nodig, rekening met de overeenkomstig de wetgeving van een andere lidstaat vervulde tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen, alsof die tijdvakken overeenkomstig de door dat orgaan toegepaste wetgeving zijn vervuld.”

9        Artikel 9 van verordening nr. 883/2004 bepaalt:

„1.      De lidstaten stellen de Europese Commissie schriftelijk in kennis van verklaringen die worden afgelegd in overeenstemming met artikel 1, onder l), van wetgeving en regelingen als bedoeld in artikel 3, van verdragen als bedoeld in artikel 8, lid 2, van minimumuitkeringen als bedoeld in artikel 58, en van het ontbreken van een verzekeringsstelsel zoals bedoeld in artikel 65 bis, lid 1, alsmede van inhoudelijke wijzigingen. Dergelijke kennisgevingen zullen de datum waarop deze verordening van toepassing zal zijn op de in de verklaringen van de lidstaten genoemde regelingen, vermelden.

2.      Deze kennisgevingen worden jaarlijks aan de Europese Commissie verstrekt en er zal de nodige publiciteit aan worden gegeven.”

10      Artikel 66 van deze verordening bepaalt: „Indien de toepasselijke wetgeving het recht op uitkeringen bij vervroegde uittreding afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst of van werkzaamheden anders dan in loondienst, is artikel 6 niet van toepassing.”

 Pools recht

11      Volgens artikel 3, lid 1, van de ustawa o emeryturach pomostowych (wet betreffende brugpensioenen) van 19 december 2008, in de geconsolideerde versie (Dz. U. 2015, volgnr. 965) (hierna: „wet betreffende brugpensioenen”) worden onder werkzaamheden verricht onder bijzondere omstandigheden verstaan werkzaamheden verbonden met risicofactoren die bij voortschrijdende leeftijd met een hoge mate van waarschijnlijkheid kunnen leiden tot chronische gezondheidsklachten, verricht onder bijzondere arbeidsomstandigheden, bepaald door natuurkrachten of technologische processen, die ondanks de toepassing van technische, organisatorische en medische preventiemaatregelen vereisten aan werknemers stellen die hun mogelijkheden (die als gevolg van het proces van veroudering vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd beperkt zijn) in die mate te boven gaan dat hun werk in de tot dan toe door hen vervulde functie bemoeilijkt wordt. Een lijst van werkzaamheden verricht onder bijzondere omstandigheden is opgenomen in bijlage 1 bij die wet.

12      Artikel 3, lid 3, van deze wet definieert de werkzaamheden van bijzondere aard als werkzaamheden die een bijzondere verantwoordelijkheid en bijzondere lichamelijke en geestelijke vaardigheden vergen en die vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd als gevolg van een door veroudering verslechterende lichamelijke en geestelijke gesteldheid minder goed kunnen worden uitgevoerd op een wijze die de openbare veiligheid (waaronder begrepen de gezondheid en het leven van derden) niet in gevaar brengt. Een lijst van werkzaamheden van bijzondere aard is opgenomen in bijlage 2 bij deze wet.

13      In artikel 4 van de wet betreffende brugpensioenen worden de voorwaarden opgesomd waaraan moet worden voldaan voor het recht op een brugpensioen. Deze behelzen:

„1)      de werknemer is geboren na 31 december 1948;

2)      de werknemer heeft gedurende ten minste 15 jaar werkzaamheden onder bijzondere omstandigheden of van bijzondere aard verricht;

3)      de werknemer heeft een leeftijd bereikt van ten minste 55 jaar voor vrouwen en ten minste 60 jaar voor mannen;

4)      het bijdragetijdvak en bijdragevrije tijdvak van de werknemer [...] bedraagt ten minste 20 jaar voor vrouwen en ten minste 25 jaar voor mannen;

5)      de werknemer heeft vóór 1 januari 1999 werkzaamheden onder bijzondere omstandigheden of werkzaamheden van bijzondere aard in de zin van artikel 3, leden 1 en 3, [van de wet betreffende brugpensioenen] of de artikelen 32 en 33 van de [ustawa o emeryturach i rentach z Funduszu Ubezpieczeń Społecznych (wet inzake pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen uit het fonds voor sociale zekerheid) van 17 december 1998 (Dz. U. 2016, volgnr. 887)] verricht;

6)      de werknemer heeft na 31 december 2008 werkzaamheden onder bijzondere omstandigheden of werkzaamheden van bijzondere aard in de zin van artikel 3, leden 1 en 3, [van de wet betreffende brugpensioenen] verricht;

7)      de arbeidsverhouding van de werknemer is ontbonden.”

14      Volgens artikel 8 van de wet betreffende brugpensioenen kan een werknemer die werkzaamheden verricht onder bijzondere omstandigheden als genoemd in de punten 20, 22 en 32 van bijlage 1 bij deze wet en voldoet aan de voorwaarden in artikel 4, punten 1 en 4 tot en met 7, aanspraak maken op een brugpensioen indien hij de leeftijd van ten minste 50 jaar voor vrouwen en ten minste 55 jaar voor mannen heeft bereikt en gedurende ten minste 10 jaar werkzaamheden onder bijzondere omstandigheden heeft verricht.

15      Volgens artikel 16 van deze wet gaat het recht op een brugpensioen teniet met ingang van de dag voorafgaand aan de dag waarop de rechthebbende een recht op een ouderdomspensioen verwerft dat is vastgesteld bij besluit van de dienst sociale voorzieningen of een andere dienst voor pensioenen en sociale voorzieningen die in bijzondere bepalingen is aangewezen, de dag waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, of de dag van overlijden van de rechthebbende.

16      Artikel 6, leden 1 en 2, van de ustawa o emeryturach i rentach z Funduszu Ubezpieczeń Społecznych (wet inzake pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen uit het fonds voor sociale zekerheid; hierna: „pensioenwet”) bepaalt:

„1.      Bijdragetijdvakken zijn:

1)      tijdvakken van verzekering;

[...]

2.      Als bijdragetijdvakken worden tevens beschouwd de volgende tijdvakken voorafgaand aan 15 november 1991 waarvoor een socialezekerheidsbijdrage is betaald of waarvoor geen verplichting bestond socialezekerheidsbijdragen te betalen:

1)      tijdvakken van werkzaamheden in loondienst na het bereiken van de leeftijd van 15 jaar:

[...]

d)      van Poolse staatsburgers in het buitenland – bij andere buitenlandse werknemers, indien tijdens het tijdvak van werkzaamheden in het buitenland socialezekerheidsbijdragen zijn betaald in Polen [...].”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

17      Czerwiński, geboren op 1 januari 1951, heeft 23 jaar en 6 maanden bijdragetijdvakken en bijdragevrije tijdvakken geaccumuleerd in Polen.

18      Bovendien heeft hij gedurende de jaren 2005 tot en met 2011 gewerkt als tweede monteur op een schip in Duitsland en als senior monteur op een schip in Noorwegen. In de loop van die tijdvakken van werkzaamheden heeft hij bijdragen gestort aan het Duitse respectievelijk het Noorse socialezekerheidsstelsel.

19      Op 12 juni 2013 heeft Czerwiński bij de ZUS een brugpensioen aangevraagd.

20      Bij besluit van 31 juli 2013 heeft de ZUS deze aanvraag afgewezen op grond dat Czerwiński niet had aangetoond dat hij op 1 januari 2009 15 jaar werkzaamheden onder bijzondere omstandigheden of van bijzondere aard had verricht in de zin van artikel 3, leden 1 en 3, van de wet betreffende brugpensioenen, en evenmin dat hij de wettelijk voorgeschreven 25 jaar aan bijdragetijdvakken en bijdragevrije tijdvakken had vervuld.

21      Tegen dit besluit heeft Czerwiński beroep ingesteld.

22      Bij vonnis van 28 januari 2015 heeft de Sąd Okręgowy w Gdańsku VII Wydział Pracy i Ubezpieczeń Społecznych (rechter in eerste aanleg bevoegd voor arbeid en sociale zekerheid Gdańsk, Polen) dit beroep verworpen. Volgens deze rechter heeft Czerwiński wel aangetoond dat hij gedurende het wettelijk vereiste tijdvak van 15 jaar werkzaamheden onder bijzondere omstandigheden heeft verricht, maar had hij geen 25 bijdragejaren, omdat bijdragetijdvakken in het buitenland daarvoor niet in aanmerking kunnen worden genomen.

23      Czerwiński is tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen bij de Sąd Apelacyjny w Gdańsku III Wydział Pracy i Ubezpieczeń Społecznych (rechter in tweede aanleg bevoegd voor arbeid en sociale zekerheid Gdańsk, Polen). Deze rechter twijfelt over de kwalificatie van het brugpensioen.

24      Hoewel uit de verklaring krachtens artikel 9 van verordening nr. 883/2004 door de Poolse autoriteiten volgt dat brugpensioenen onder de categorie uitkeringen bij vervroegde uittreding vallen, vraagt de verwijzende rechter zich af of deze pensioenen niet als uitkeringen bij ouderdom moeten worden opgevat. Hij meent dat in deze context moet worden bepaald of de classificatie van een uitkering onder een van de in artikel 3 van verordening nr. 883/2004 genoemde takken van sociale zekerheid door de bevoegde nationale autoriteit in de verklaring die de betrokken lidstaat uit hoofde van artikel 9 van deze verordening aflegt, definitief is dan wel door de nationale rechterlijke instanties kan worden getoetst.

25      De verwijzende rechter merkt op dat de regel van samentelling van tijdvakken in artikel 6 van verordening nr. 883/2004 van toepassing zou zijn als het brugpensioen gekwalificeerd was als een uitkering bij ouderdom.

26      Als het brugpensioen daarentegen onder de categorie uitkeringen bij vervroegde uittreding valt, rijst de vraag of de uitsluiting van de regel van samentelling van tijdvakken die in artikel 66 van verordening nr. 883/2004 is neergelegd, verenigbaar is met de doelstelling van bescherming op het gebied van de sociale zekerheid die voortvloeit uit artikel 48, eerste alinea, onder a), VWEU.

27      Daarop heeft de Sąd Apelacyjny w Gdańsku de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Kan de kwalificatie van een bepaalde prestatie als behorende tot een concrete, in artikel 3 van verordening [nr. 883/2004] genoemde tak van sociale zekerheid in de verklaring van een lidstaat krachtens artikel 9 van deze verordening worden getoetst door een nationale overheidsdienst of rechterlijke instantie?

2)      Is een brugpensioen als bedoeld in de wet betreffende brugpensioenen [...] een uitkering bij ouderdom in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 883/2004?

3)      Wordt bij uitsluiting van de regel van de samentelling van tijdvakken van verzekering (artikel 66 en overweging 33 van verordening nr. 883/2004) voor uitkeringen bij vervroegde uittreding de beschermingsfunctie op het gebied van de sociale zekerheid die volgt uit artikel 48, [aanhef en] onder a), [VWEU] verwezenlijkt?”

 Eerste prejudiciële vraag

28      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de classificatie van een uitkering onder een van de in artikel 3 van verordening nr. 883/2004 genoemde takken van sociale zekerheid door de bevoegde nationale autoriteit in de verklaring die de betrokken lidstaat uit hoofde van artikel 9, lid 1, van deze verordening aflegt, definitief is dan wel door de nationale rechterlijke instanties kan worden getoetst.

29      Met betrekking tot de verklaring krachtens artikel 9, lid 1, van verordening nr. 883/2004 heeft het Hof geoordeeld dat de lidstaten verplicht zijn wettelijke en andere regelingen betreffende socialezekerheidsuitkeringen te melden die vallen binnen de materiële werkingssfeer van deze verordening en waaraan deze lidstaten zich dienen te houden, met inachtneming van de vereisten die voortvloeien uit artikel 4, lid 3, VEU (zie in die zin arrest van 3 maart 2016, Commissie/Malta, C-12/14, EU:C:2016:135, punt 36).

30      Uit het beginsel van loyale samenwerking, uitgedrukt in artikel 4, lid 3, VEU, vloeit immers voort dat iedere lidstaat, met het oog op de verklaring bedoeld in artikel 9, lid 1, van verordening nr. 883/2004 zijn eigen sociale zekerheidsregelingen zorgvuldig dient te onderzoeken en deze zo nodig, na het einde van dit onderzoek, dient aan te geven als vallend binnen de werkingssfeer van deze verordening (zie in die zin arrest van 3 maart 2016, Commissie/Malta, C-12/14, EU:C:2016:135, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      Deze verklaring roept aldus een vermoeden in het leven dat de nationale wettelijke regelingen die overeenkomstig artikel 9 van verordening nr. 883/2004 zijn aangegeven, binnen de materiële werkingssfeer van deze verordening vallen en in beginsel de andere lidstaten binden (arrest van 3 maart 2016, Commissie/Malta, C-12/14, EU:C:2016:135, punt 38).

32      Omgekeerd toont de omstandigheid dat een nationale wet of regeling niet is vermeld in de in artikel 9 van verordening nr. 883/2004 bedoelde verklaring nog niet aan dat deze wet of regeling niet onder de werkingssfeer van de verordening valt (zie in die zin arresten van 11 juli 1996, Otte, C-25/95, EU:C:1996:295, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 19 september 2013, Hliddal en Bornand, C-216/12 en C-217/12, EU:C:2013:568, punt 46).

33      Het Hof heeft namelijk meermaals geoordeeld dat het onderscheid tussen prestaties die buiten de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 vallen en prestaties die daarbinnen vallen voornamelijk berust op de constitutieve elementen van elke prestatie, met name het doel waarop zij is gericht en de voorwaarden waaronder zij wordt toegekend; het doet niet ter zake of een prestatie door een nationale wettelijke regeling als een socialezekerheidsuitkering wordt gekwalificeerd (arresten van 27 maart 1985, Scrivner en Cole, 122/84, EU:C:1985:145, punt 18, 11 juli 1996, Otte, C-25/95, EU:C:1996:295, punt 21, en 5 maart 1998, Molenaar, C-160/96, EU:C:1998:84, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34      Om binnen de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 te vallen moet een wettelijke regeling in elk geval verband houden met één van de in artikel 3, lid 1, van die verordening uitdrukkelijk opgesomde risico’s (zie in die zin arresten van 27 maart 1985, Scrivner en Cole, 122/84, EU:C:1985:145, punt 19, en 11 juli 1996, Otte, C-25/95, EU:C:1996:295, punt 22).

35      Voor zover de verwijzende rechter zich afvraagt of de uitkering die in het hoofdgeding aan de orde is, moet worden gekwalificeerd als een uitkering bij vervroegde uittreding of als een uitkering bij ouderdom, staat in deze zaak vast dat deze uitkering samenhangt met een van de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 883/2004 genoemde risico’s.

36      In geval van twijfel over de kwalificatie van een uitkering door de bevoegde nationale autoriteit in de verklaring uit hoofde van artikel 9 van verordening nr. 883/2004 is het aan de lidstaat die deze verklaring heeft afgelegd om te heroverwegen of zij gegrond is en de verklaring in voorkomend geval aan te passen (zie naar analogie arrest van 3 maart 2016, Commissie/Malta, C-12/14, EU:C:2016:135, punt 39).

37      In die context heeft het Hof geoordeeld dat een nationale rechter bij wie een geschil betreffende een nationale wettelijke regeling aanhangig wordt gemaakt, steeds ertoe kan worden genoopt zich te buigen over de kwalificatie van de betrokken uitkering in de zaak die hem wordt voorgelegd, en in voorkomend geval het Hof een prejudiciële vraag dienaangaande te stellen om te bepalen of deze wettelijke regeling binnen de materiële werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 valt (zie in die zin arrest van 3 maart 2016, Commissie/Malta, C-12/14, EU:C:2016:135, punt 43).

38      Aangezien een uitkering in de zin van verordening nr. 883/2004 door de betrokken nationale rechter autonoom moet worden gekwalificeerd op basis van de constitutieve elementen van de betrokken uitkering, waarbij in voorkomend geval een prejudiciële vraag kan worden gesteld aan het Hof, kan de classificatie van uitkeringen in de verklaring afgelegd door de bevoegde nationale autoriteit uit hoofde van artikel 9 van deze verordening niet definitief zijn.

39      De voornaamste doelstelling van verordening nr. 883/2004 – de coördinatie van socialezekerheidsstelsels in het kader van het vrij verkeer van werknemers, met de garantie van gelijke behandeling in het licht van de verschillende nationale rechtsorden – zou namelijk ernstig worden aangetast als elke lidstaat de discretionaire bevoegdheid had de werkingssfeer van deze verordening te bepalen door bepaalde uitkeringen niet of juist wel in de verklaring op te nemen.

40      Op de eerste vraag moet dus worden geantwoord dat de classificatie van een uitkering onder een van de in artikel 3 van verordening nr. 883/2004 genoemde takken van sociale zekerheid door de bevoegde nationale autoriteit in de verklaring die de betrokken lidstaat uit hoofde van artikel 9, lid 1, van deze verordening aflegt, niet definitief is. Een uitkering kan door de betrokken nationale rechterlijke instantie autonoom en op basis van de constitutieve elementen ervan worden gekwalificeerd. In voorkomend geval kan aan het Hof een prejudiciële vraag worden gesteld.

 Tweede prejudiciële vraag

41      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of een brugpensioen moet worden beschouwd als een „uitkering bij ouderdom” in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 883/2004 of als een „uitkering bij vervroegde uittreding” in de zin van artikel 3, lid 1, onder i), van die verordening.

42      Vooraf moet duidelijk zijn dat het antwoord op deze vraag doorslaggevend is voor de behandeling van de aanvraag van een brugpensioen. Als dit pensioen namelijk moet worden beschouwd als een „uitkering bij ouderdom”, moet het bevoegde orgaan van een lidstaat overeenkomstig artikel 6 van verordening nr. 883/2004 rekening houden met alle tijdvakken die zijn vervuld onder de wettelijke regelingen van alle andere lidstaten of EER-lidstaten, op gelijke voet als tijdvakken vervuld in de lidstaat van dit orgaan, aangezien voor de aanspraak op een dergelijke uitkering geldt dat tijdvakken van verzekering, van werkzaamheden in loondienst, van werkzaamheden anders dan in loondienst of van wonen vervuld moeten zijn. Als dit pensioen daarentegen wordt gekwalificeerd als „uitkering bij vervroegde uittreding”, wordt de regel van de samentelling van tijdvakken in artikel 6 van verordening nr. 883/2004 door artikel 66 ervan buiten toepassing gesteld.

43      Met betrekking tot de vaststelling van de aard van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde uitkering volgt uit vaste rechtspraak dat socialezekerheidsuitkeringen – los van de kenmerken die aan de onderscheiden nationale wettelijke regelingen eigen zijn – als gelijksoortig moeten worden aangemerkt wanneer het voorwerp en het doel alsook de berekeningsgrondslag en de toekenningsvoorwaarden ervan identiek zijn. Zuiver formele kenmerken daarentegen zijn niet te beschouwen als constitutieve elementen voor de classificatie van uitkeringen (zie in die zin arresten van 5 juli 1983, Valentini, 171/82, EU:C:1983:189, punt 13; 18 juli 2006, De Cuyper, C-406/04, EU:C:2014:491, punt 25, en 11 september 2008, Petersen, C-228/07, EU:C:2014:494, punt 21).

44      Als onderscheid moet worden gemaakt tussen de verschillende categorieën socialezekerheidsuitkeringen, moet volgens het Hof rekening worden gehouden met het risico dat door iedere uitkering wordt gedekt (arresten van 18 juli 2006, De Cuyper, C-406/04, EU:C:2006:491, punt 27, en 19 september 2013, Hliddal en Bornand, C-216/12 en C-217/12, EU:C:2013:568, punt 52).

45      De in artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 883/2004 bedoelde uitkeringen bij ouderdom hebben als voornaamste kenmerk dat zij ertoe strekken het levensonderhoud te waarborgen van personen die bij het bereiken van een bepaalde leeftijd hun betrekking opgeven en niet meer verplicht zijn zich ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling te houden (arrest van 5 juli 1983, Valentini, 171/82, EU:C:1983:189, punt 14).

46      Hoewel uitkeringen bij vervroegde uittreding enige gelijkenis vertonen met uitkeringen bij ouderdom wat hun doel en strekking betreft, namelijk, onder meer, het waarborgen van het levensonderhoud van personen die een bepaalde leeftijd hebben bereikt, treedt het verschil tussen deze beide duidelijk aan het licht in zoverre zij zijn gericht op een doelstelling die met het tewerkstellingsbeleid samenhangt door ertoe bij te dragen dat werknemers die de pensioengerechtigde leeftijd naderen, hun arbeidsplaats vrijmaken ten gunste van jongere personen zonder werk, een doelstelling die is opgekomen in de context van de economische crisis waardoor Europa is getroffen (zie in die zin arrest van 5 juli 1983, Valentini, 171/82, EU:C:1983:189, punten 16 en 17). Ook in geval van staken van de economische activiteit van een onderneming draagt de toekenning van een dergelijke uitkering bij tot vermindering van het aantal ontslagen werknemers die onder het stelsel van de werkloosheidsverzekering vallen (zie naar analogie arrest van 11 juli 1996, Otte, C-25/95, EU:C:1996:295, punt 31).

47      Daaruit volgt dat uitkeringen bij vervroegde uittreding meer samenhangen met de context van economische crisis, herstructurering, ontslagen en rationalisering.

48      Bovendien moet worden benadrukt dat wettelijke regelingen voor vervroegde uittreding vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004 weliswaar niet binnen de werkingssfeer van de op migrerende werknemers toepasselijke socialezekerheidsregelingen vielen, maar het begrip uitkering bij vervroegde uittreding inmiddels in artikel 1, onder x), van deze verordening wordt gedefinieerd als alle uitkeringen, met uitzondering van een werkloosheidsuitkering en een vervroegde ouderdomsuitkering, die vanaf een bepaalde leeftijd worden verstrekt aan de werknemer die zijn beroepsactiviteiten heeft verminderd, beëindigd of opgeschort, tot de leeftijd waarop hij recht heeft op een ouderdomspensioen of een vervroegd ouderdomspensioen en waaraan niet de voorwaarde verbonden is dat de rechthebbende zich ter beschikking stelt van de arbeidsvoorzieningsdiensten van de bevoegde lidstaat.

49      Volgens deze bepaling onderscheidt de „uitkering bij vervroegde uittreding” zich van een „vervroegde ouderdomsuitkering” doordat de vervroegde ouderdomsuitkering wordt verstrekt voordat de leeftijd is bereikt die normaliter geldt voor het recht op een ouderdomspensioen en bij het bereiken van die leeftijd wordt doorbetaald of door een andere ouderdomsprestatie wordt vervangen.

50      In het licht van deze overwegingen moet worden onderzocht of een uitkering als in het hoofdgeding aan de orde moet worden beschouwd als een „uitkering bij ouderdom” in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 883/2004 of als een „uitkering bij vervroegde uittreding” in de zin van artikel 3, lid 1, onder i), van die verordening.

51      Met betrekking tot in de eerste plaats het voorwerp en het doel van de uitkering die in het hoofdgeding aan de orde is, blijkt uit artikel 3 van de wet betreffende brugpensioenen, inzonderheid uit de leden 1 en 3 ervan, dat het brugpensioen is bedoeld voor werknemers die werkzaamheden verbonden met risicofactoren hebben verricht onder bijzondere arbeidsomstandigheden die kunnen leiden tot chronische gezondheidsklachten of die, ondanks de technische vooruitgang, bijzondere geestelijke en lichamelijke vaardigheden vergen die als gevolg van veroudering vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd in die mate worden beperkt of minder worden dat hun tot dan toe verrichte werkzaamheden bemoeilijkt worden, en voor werknemers die werkzaamheden van bijzondere aard, zoals werkzaamheden die een bijzondere verantwoordelijkheid en bijzondere vaardigheden vergen, als gevolg van een door veroudering verslechterende lichamelijke en geestelijke gesteldheid niet meer kunnen uitvoeren zonder de gezondheid en het leven van derden in gevaar te brengen.

52      Hoewel de ontvanger van een brugpensioen, net als een werkende die een uitkering bij vervroegde uittreding in de zin van artikel 1, onder x), van verordening nr. 883/2004 geniet, a priori zijn beroepswerkzaamheden heeft beëindigd of opgeschort tot de leeftijd waarop hij recht heeft op een ouderdomspensioen, hangt het brugpensioen niettemin niet samen met de situatie van de arbeidsmarkt in een context van economische crisis noch met de economische capaciteit van de onderneming in het kader van een herstructurering, maar enkel met de aard van de werkzaamheden, die van bijzondere aard zijn of onder bijzondere omstandigheden worden verricht.

53      Aangezien de betrokken nationale wettelijke regeling uitdrukkelijk verwijst naar het proces van veroudering van werkenden en geen melding maakt van een doelstelling om arbeidsplaatsen vrij te maken ten gunste van jongeren, vertoont de uitkering die in het hoofdgeding aan de orde is bovendien een nauwere band met uitkeringen bij ouderdom.

54      Met betrekking tot de grondslag voor de berekening van de uitkering die in het hoofdgeding aan de orde is, blijkt voorts uit de verwijzingsbeslissing in wezen dat de hoogte van het brugpensioen wordt bepaald aan de hand van de hoogte van het ouderdomspensioen. Artikel 14, lid 3, van de wet betreffende brugpensioenen bepaalt namelijk dat het brugpensioen niet lager kan zijn dan het minimumouderdomspensioen zoals vastgesteld bij de pensioenwet. Bovendien voorzien de artikelen 18, 19 en 20 van de wet betreffende brugpensioenen in een recht op een hulpbehoevendheidstoeslag, een nabestaandenpensioen en een begrafenistoeslag volgens dezelfde voorschriften als de pensioenwet.

55      Wat ten slotte de voorwaarden betreft voor de toekenning van de uitkering die in het hoofdgeding aan de orde is, moet worden opgemerkt dat in artikel 4 van de wet betreffende brugpensioenen de algemene voorwaarden zijn omschreven voor leeftijd, duur van de werkzaamheden en aantonen van bijdragetijdvakken en bijdragevrije tijdvakken van toereikende duur, die in beginsel vereisten vormen voor de toekenning van uitkeringen bij ouderdom en afwijken van de algemeen erkende voorwaarden voor de toekenning van een uitkering bij vervroegde uittreding.

56      Met betrekking tot, meer in het bijzonder, het verlies van het recht op een brugpensioen moet worden onderstreept dat uit artikel 16 van de wet betreffende brugpensioenen weliswaar blijkt dat het recht op die uitkering tenietgaat met ingang van de dag voorafgaand aan de dag waarop de rechthebbende een recht op een ouderdomspensioen verwerft, maar dat het aan het Hof overgelegde dossier geen enkel gegeven bevat op grond waarvan kan worden uitgesloten dat het gaat om een vervroegde ouderdomsuitkering in de zin van artikel 1, onder x), van verordening nr. 883/2004, in die zin dat de uitkering bij het bereiken van de leeftijd die normaliter geldt voor het recht op een ouderdomspensioen wordt doorbetaald of door een andere ouderdomsprestatie wordt vervangen.

57      Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat zowel uit het voorwerp en het doel van de uitkering die in het hoofdgeding aan de orde is als uit de berekeningsgrondslag en de toekenningsvoorwaarden ervan volgt dat een dergelijke uitkering verband houdt met het ouderdomsrisico als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 883/2004 en de regel van samentelling van tijdvakken daarop derhalve van toepassing is.

58      Derhalve moet op de tweede vraag worden geantwoord dat een uitkering als aan de orde in het hoofdgeding moet worden beschouwd als een uitkering bij ouderdom in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 883/2004.

 Derde prejudiciële vraag

59      Gezien het antwoord op de eerste twee vragen hoeft de derde vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

60      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

1)      De classificatie van een uitkering onder een van de in artikel 3 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels genoemde takken van sociale zekerheid door de bevoegde nationale autoriteit in de verklaring van een lidstaat krachtens artikel 9, lid 1, van deze verordening is niet definitief. Een uitkering kan door de betrokken nationale rechterlijke instantie autonoom en op basis van de constitutieve elementen ervan worden gekwalificeerd. In voorkomend geval kan aan het Hof een prejudiciële vraag worden gesteld.

2)      Een uitkering als aan de orde in het hoofdgeding moet worden beschouwd als een uitkering bij ouderdom in de zin van artikel 3, lid 1, onder d), van verordening nr. 883/2004.

ondertekeningen


*      Procestaal: Pools.