Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

22.5.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 161/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Vilniaus apygardos administracinis teismas (Litouwen) op 3 maart 2017 — UAB „Enteco Baltic”/Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

(Zaak C-108/17)

(2017/C 161/15)

Procestaal: Litouws

Verwijzende rechter

Vilniaus apygardos administracinis teismas

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: UAB „Enteco Baltic”

Verwerende partij: Muitinės departamentas prie Lietuvos Respublikos finansų ministerijos

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 143, lid 2, van de btw-richtlijn (1) aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat de belastingdienst van een lidstaat weigert om de vrijstelling waarin artikel 143, lid 1, onder d), van die richtlijn voorziet, toe te passen om de enkele reden dat op het tijdstip van invoer de goederen bestemd waren om te worden geleverd aan een bepaalde btw-plichtige, wiens btw-nummer derhalve op de aangifte van invoer stond vermeld, terwijl de goederen later, na een wijziging van omstandigheden, werden vervoerd naar een andere belastingplichtige persoon (btw-plichtige) en de overheidsinstantie volledige informatie over de identiteit van de werkelijke koper ontving?

2)

Kan artikel 143, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn onder omstandigheden als in de onderhavige zaak aldus worden uitgelegd, dat documenten die niet zijn weerlegd [elektronische vervoerdocumenten (e AD), vrachtbrieven en elektronische verklaringen van ontvangst (e ROR)] en die het vervoer van de goederen van een belastingdepot op het grondgebied van een lidstaat naar een belastingdepot in een andere lidstaat bevestigen, worden aangemerkt als voldoende bewijs dat de goederen naar een andere lidstaat zijn vervoerd?

3)

Moet artikel 143, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet dat de belastingdienst van een lidstaat weigert om de vrijstelling waarin die bepaling voorziet, toe te passen wanneer de beschikkingsmacht niet rechtstreeks aan de koper van de goederen was overgedragen, maar via de door de koper aangewezen personen (vervoerondernemingen/belastingdepots)?

4)

Is een administratieve praktijk in strijd met de beginselen van de neutraliteit van de btw en de bescherming van gewettigd vertrouwen, wanneer in die praktijk verschillende uitleggingen worden gehanteerd van het begrip „overdracht van de macht om te beschikken” en van de aan het bewijs van een dergelijke overdracht te stellen eisen, al naar gelang artikel 167 of artikel 143, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn van toepassing is?

5)

Strekt het beginsel van de goede trouw in het kader van de btw-heffing zich tevens uit tot het recht van personen op vrijstelling van btw bij invoer (uit hoofde van artikel 143, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn) in een geval als aan de orde in het hoofdgeding, namelijk dat waarin het douanekantoor een belastingplichtige het recht op vrijstelling van btw bij invoer ontzegt op de grond dat niet is voldaan aan de voorwaarden dat de goederen verder zouden worden geleverd binnen de Europese Unie (artikel 138 van de btw-richtlijn)?

6)

Moet artikel 143, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen een administratieve praktijk van een lidstaat waarin het vermoeden dat i) de macht om te beschikken niet was overgedragen aan een specifieke contractspartner, en ii) de belastingplichtige wist of had kunnen weten dat die contractspartner mogelijk btw-fraude had gepleegd, wordt gebaseerd op de omstandigheid dat de communicatie tussen de onderneming en de contractuele partners langs elektronische weg verliep, terwijl na verrichting van een onderzoek door een belastingautoriteit was komen vast te staan, dat de contractspartners niet werkzaam waren op de opgegeven adressen en geen btw hadden aangegeven ter zake van de met de belastingplichtige verrichte transacties?

7)

Moet artikel 143, lid 1, onder d), van de btw-richtlijn aldus worden uitgelegd dat, ook al rust de verplichting om het recht op een belastingvrijstelling aan te tonen op de belastingplichtige, dit desondanks niet betekent dat de overheidsinstantie die bevoegd is om vast te stellen of de beschikkingsmacht is overgedragen, niet verplicht is om gegevens te achterhalen die alleen toegankelijk zijn voor overheidsinstanties?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).