20.1.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 19/8 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curte de Apel Alba Iulia (Roemenië) op 30 augustus 2019 – LN/Administrația Județeană a Finanțelor Publice Sibiu, Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Brașov
(Zaak C-655/19)
(2020/C 19/10)
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Curtea de Apel Alba Iulia
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: LN
Verwerende partij: Administrația Județeană a Finanțelor Publice Sibiu, Direcția Generală Regională a Finanțelor Publice Brașov
Prejudiciële vragen
1) |
Staat artikel 2 van richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1) eraan in de weg dat de handeling van een belastingplichtige, waarbij hij in de hoedanigheid van schuldeiser een onroerend goed opkoopt dat in een executieprocedure gedwongen is verkocht, en dat goed later verkoopt teneinde het geleende bedrag terug te krijgen, wordt beschouwd als economische activiteit die bestaat in de exploitatie van een lichamelijke of onlichamelijke zaak om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen? |
2) |
Kan degene die een dergelijke rechtshandeling heeft verricht, worden aangemerkt als belastingplichtige in de zin van artikel 9 van richtlijn 2006/112/EG? |
(1) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006 L 347, blz. 1).