Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

8.11.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 452/12


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Tribunal Prahova (Roemenië) op 27 juli 2021 — SC Cartrans Preda/Direcţia Generală Regională a Finanţelor Publice Ploieşti — Administraţia Judeţeană a Finanţelor Publice Prahova

(Zaak C-461/21)

(2021/C 452/12)

Procestaal: Roemeens

Verwijzende rechter

Tribunalul Prahova

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SC Cartrans Preda SRL

Verwerende partij: Direcţia Generală Regională a Finanţelor Publice Ploieşti — Administraţia Judeţeană a Finanţelor Publice Prahova

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 86, lid 1, onder b), en artikel 86, lid 2, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), met het oog op de btw-vrijstelling voor vervoersactiviteiten en -diensten die betrekking hebben op de invoer van goederen in de zin van die richtlijn aldus worden uitgelegd dat de registratie van een invoeractiviteit (bijvoorbeeld het opstellen van een summiere invoeraangifte door de douaneautoriteiten door middel van toewijzing van een MRN/Master Reference Number) altijd ook inhoudt dat het vrachttarief tot de eerste plaats van bestemming van de goederen binnen het grondgebied van de lidstaat van invoer wordt opgenomen in de berekeningsgrondslag van de douanewaarde? Bewijst het bestaan van een MRN waarvoor geen enkele gegronde aanwijzing van fraude is gevonden impliciet dat alle in artikel 86, lid 1, onder a) en b), genoemde kosten in de douanewaarde zijn opgenomen?

2)

Staan artikel 144, artikel 86, lid 1, onder b), en lid 2, van richtlijn [2006/112] in de weg aan een belastingpraktijk van een lidstaat waarbij btw-vrijstelling voor vervoerdiensten die betrekking hebben op invoer [in de Unie] wordt geweigerd omdat er geen strikt formeel bewijs is overgelegd dat de vervoertarieven zijn opgenomen in de douanewaarde, ook al zijn er, ten eerste, andere relevante begeleidende invoerdocumenten overgelegd, te weten de summiere aangifte en de CMR-vrachtbrief met vermelding van de levering bij de ontvanger, en is er, ten tweede, geen enkele aanwijzing die twijfel doet rijzen over de echtheid of betrouwbaarheid van de summiere aangifte en de CMR-vrachtbrief?

3)

Is de terugvordering van btw en accijnzen bij de belastingautoriteiten van meer dan één lidstaat, gelet op artikel 57 VWEU, een intracommunautaire dienstverrichting of een activiteit van een algemeen commissionair die als tussenpersoon optreedt bij een handelstransactie?

4)

Moet artikel 56 VWEU aldus worden uitgelegd dat er sprake is van een beperking van het vrije verkeer van diensten als de ontvanger van een dienst die wordt verricht door een in een andere lidstaat gevestigde dienstverrichter gehouden is op grond van de wetgeving van de lidstaat waar die dienstontvanger is gevestigd over de voor deze dienst verschuldigde vergoeding belasting in te houden, terwijl deze inhoudingsplicht niet geldt wanneer de dienstontvanger dezelfde dienst laat verrichten door een dienstverrichter die in dezelfde lidstaat als de dienstontvanger is gevestigd?

5)

Is de fiscale behandeling van de woonstaat van de persoon die de inkomsten betaalt, een factor die het vrij verrichten van diensten minder aantrekkelijk maakt en belemmert, aangezien de ingezetene voor de terugvordering van btw en accijnzen alleen met in zijn lidstaat gevestigde entiteiten en niet met in andere lidstaten gevestigde entiteiten kan samenwerken indien hij de betaling van 4 % bronheffing wil vermijden?

6)

Kan het feit dat over het brutobedrag van de door de niet-ingezetene verworven inkomsten 4 % (of, naargelang het geval, 16 %) belasting wordt geheven, terwijl de vennootschapsbelasting die de dienstverrichter in dezelfde lidstaat moet betalen (voor zover hij winst maakt) 16 % van het nettobedrag bedraagt, ook worden beschouwd als een inbreuk op artikel 56 VWEU, omdat dit nog een factor is die het vrij verrichten van deze diensten door niet-ingezetenen minder aantrekkelijk maakt en belemmert?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. l).