Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

8.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/14


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad (Bulgarije) op 11 mei 2022 –“Consortium Remi Group” AD / Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

(Zaak C-314/22)

(2022/C 303/20)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster tot cassatie:“Consortium Remi Group” AD

Verweerder in cassatie: Direktor na Direktsia “Obzhalvane i danachno-osiguritelna praktika” Varna pri Tsentralno upravlenie na Natsionalnata agentsia za prihodite

Prejudiciële vragen

1)

Verzetten het neutraliteitsbeginsel en artikel 90 van de btw-richtlijn (1) zich, ingeval krachtens artikel 90, lid 2, van deze richtlijn is afgeweken, zich tegen een nationale bepaling als artikel 129, lid 1, tweede volzin, van het Danachno-osiguritelen protsesualen kodeks (Bulgaars wetboek van rechtsvordering in belasting- en socialezekerheidszaken), die voorziet in een vervaltermijn voor de indiening van een verzoek om verrekening of teruggaaf van de door de belastingplichtige voor goederenleveringen of diensten in rekening gebrachte belasting, wanneer de afnemer de factuur niet of slechts gedeeltelijk heeft betaald?

2)

Ongeacht het antwoord op de eerste vraag, is in de omstandigheden van het hoofdgeding voor de erkenning van het recht op verlaging van de maatstaf van heffing krachtens artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn dwingend vereist dat de belastingplichtige, alvorens het verzoek om teruggaaf in te dienen, de btw op de door hem uitgereikte factuur corrigeert omdat de ontvanger van de factuur de geleverde goederen of verrichte dienst niet of slechts gedeeltelijk heeft betaald?

3)

Afhankelijk van de antwoorden op de eerste twee vragen: hoe moet artikel 90, lid 1, van de btw-richtlijn worden uitgelegd om het tijdstip te bepalen waarop de grond voor verlaging van de maatstaf van heffing ontstaat, wanneer de prijs geheel of gedeeltelijk niet is betaald en er geen nationale regeling bestaat doordat er is afgeweken van artikel 90, lid 1?

4)

Hoe moeten de overwegingen in de arresten van 27 november 2017, Enzo Di Maura (C-246/16 (2), EU:C:2017:887, punten 21 tot en met 27), en 3 juli 2019, UniCredit Leasing (C-242/18 (3), EU:C:2019:558, punten 62 en 65), worden toegepast wanneer het Bulgaarse recht geen specifieke voorwaarden bevat voor de toepassing van de afwijking overeenkomstig artikel 90, lid 2, van de btw-richtlijn?

5)

Verzetten het neutraliteitsbeginsel en artikel 90 van de btw-richtlijn zich tegen een praktijk in belasting- en socialezekerheidszaken waarbij in geval van niet-betaling geen herziening van de in rekening gebrachte belasting is toegestaan voordat de afnemer van de goederen of diensten, indien hij belastingplichtige is, in kennis is gesteld van de annulering van de belasting, zodat de door hem oorspronkelijk toegepaste aftrek wordt herzien?

6)

Kan uit de uitlegging van artikel 90, lid 1, van de richtlijn worden afgeleid dat een eventueel recht op verlaging van de maatstaf van heffing in geval van gehele of gedeeltelijke niet-betaling recht geeft op teruggaaf van de door de leverancier betaalde btw, plus vertragingsrente, en zo ja vanaf welke datum?


(1)  Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1).

(2)  PB 2018, C 22, blz. 9.

(3)  PB 2019, C 305, blz. 18.