Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

J. MAZÁK

van 8 mei 2007 1(1)

Zaak C-427/05

Porto Antico di Genova SpA

tegen

Agenzia delle Entrate – Ufficio Genova 1

[verzoek van de Commissione Tributaria Regionale di Genova (Italië) om een prejudiciële beslissing]

„Artikel 21, lid 3, verordening (EEG) nr. 4253/88, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2082/93 – Structuurfondsen – Verbod van inhouding – Verenigbaarheid van nationale bepaling, volgens welke communautaire bijstand wordt betrokken bij vaststelling van belastbaar inkomen”





I –    Inleiding

1.     Bij beschikking van 19 november 2005 heeft de Commissione Tributaria Regionale di Genova (regionale belastingrechter, Genua) het Hof twee prejudiciële vragen voorgelegd omtrent de uitlegging van artikel 21, lid 3, van verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds(2), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993(3) (hierna: „verordening nr. 4253/88” of „de verordening”).

2.     De vragen zijn gerezen in een geding tussen de Agenzia delle Entrate – Ufficio Genova 1 (ontvanger van de belastingen van het Italiaanse ministerie van Financiën – bureau Genua 1; hierna: „ontvanger”) en Porto Antico di Genova SpA (hierna: „Porto Antico”) met betrekking tot het verzoek van Porto Antico om terugbetaling van belasting, waarvan het bedrag was berekend op basis van, onder andere, door de Fondsen van de Gemeenschap en van de Regione Ligura betaalde bijstand. Tegen deze achtergrond wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 21, lid 3, van verordening nr. 4253/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale belastingregeling die de van Structuurfondsen van de Gemeenschap ontvangen bedragen betrekt bij de vaststelling van het belastbaar inkomen.

II – Rechtskader

A –    Gemeenschapsrecht

3.     Artikel 21 van verordening nr. 4253/88(4) staat in titel VI, „Financiële bepalingen”, van deze verordening en heeft zelf als kopje „Betalingen”. De tweede alinea van artikel 21, lid 3, bepaalt:

„Op de aan de eindbegunstigden uit te betalen bedragen mogen geen sommen worden ingehouden waardoor de financiële bijstand waarop zij recht hebben, wordt verlaagd.”

B –    Toepasselijk nationaal recht

4.     De relevante nationale bepalingen inzake de vaststelling van de inkomstenbelasting zijn opgenomen in het Decreto del Presidente della Republica nr. 917 van 22 december 1986 (hierna: „DPR nr. 917”).(5) Artikel 55, lid 3, DPR nr. 917 in de ten tijde van de feiten van kracht zijnde versie – dat wil zeggen, in 2000 – luidt als volgt:

„[De volgende voordelen] worden eveneens aangemerkt als buitengewone inkomsten:

[...]

(b)      voordelen in contanten of in natura die als bijdragen of giften zijn verkregen, met uitzondering van de in de punten (e) en (f) van artikel 53, lid 1, genoemde betalingen en de betalingen voor de aankoop van afschrijfbare activa, ongeacht de wijze van financiering. Deze voordelen komen in aanmerking bij het bepalen van het inkomen van het belastingjaar waarin zij zijn ontvangen, dan wel, op lineaire basis, van het belastingjaar waarin zij zijn ontvangen en de opvolgende belastingjaren, uiterlijk tot en met het vierde belastingjaar. [...]”

III – Feiten, procedure en prejudiciële vragen

5.     Uit de verwijzingsbeschikking blijkt dat Porto Antico in haar belastingaangifte voor het belastingjaar 2000 de financiële bijstand ontvangen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (hierna: „EFRO”) en van de Regione Ligura, als activa heeft opgenomen in de inkomensberekening voor de IRPEG (Imposta sul Reddito delle Persone Giuridiche – belasting over het inkomen van rechtspersonen) en IRAP (Imposta Regionale sulle Attivita Produttive – regionale belasting over productieactiviteiten) voor het jaar 2000. Porto Antico is dienovereenkomstig aangeslagen en heeft op deze basis belasting betaald.

6.     Van mening dat zij zich had vergist door deze bijstand als activa ten behoeve van de vaststelling van de belasting op te nemen, heeft Porto Antico de Amministrazione Finanziaria tevergeefs verzocht om terugbetaling van het te veel betaalde, ten belope van in totaal 336 989 000 LIT. Porto Antico heeft zich dienaangaande gebaseerd op artikel 21, lid 3, van de verordening.

7.     Porto Antico heeft beroep ingesteld bij de Commissione Tributaria Provinciale di Genova tegen de stilzwijgende afwijzing door de Amministrazione Finanziaria van het verzoek om terugbetaling. Bij uitspraak van 10 april 2003 heeft deze rechter het beroep toegewezen.

8.     De ontvanger heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter op grond dat volgens artikel 21 van de verordening de ontvangen bijstand niet van de belastingheffing kan worden uitgesloten.

9.     Tegen deze achtergrond heeft de Commissione Tributaria Regionale di Genova een beslissing over die vraag noodzakelijk geacht voor de afdoening van de zaak, daar het hoger beroep van de ontvanger zou moeten worden verworpen indien de nationale fiscale bepalingen onverenigbaar zijn met verordening nr. 4253/88; zij heeft derhalve de volgende vragen ter prejudiciële beslissing voorgelegd aan het Hof:

„1)      Is artikel 55 van DPR (presidentieel decreet) nr. 917 van 22 december 1986 (in de versie van 2000), volgens hetwelk de communautaire bijstand wordt betrokken bij de vaststelling van het belastbare inkomen, verenigbaar met artikel 21, lid 3, van verordening nr. 2082/93, bepalende dat ‚op de aan de eindbegunstigden uit te betalen bedragen geen sommen mogen worden ingehouden waardoor de financiële bijstand waarop zij recht hebben, wordt verlaagd’?

2)      Zo neen, heeft de onverenigbaarheid alleen betrekking op ten laste van communautaire organen verleende bijstand of ook op de bijstand die volgens het DOCUP (enig programmeringsdocument) ten laste is van de nationale organen?”

IV – Juridische beoordeling

A –    Eerste prejudiciële vraag

10.   Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 21, lid 3, van verordening nr. 4253/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale belastingregeling die de van communautaire Structuurfondsen ontvangen bedragen betrekt bij de vaststelling van het belastbaar inkomen.

1.      Belangrijkste ingediende opmerkingen

11.   In de onderhavige procedure zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door de Italiaanse, de Franse, de Ierse, de Nederlandse en de Zweedse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk, evenals door de Commissie en Porto Antico. Ierland, de Commissie en Porto Antico zijn ter terechtzitting van 15 februari 2007 verschenen.

12.   Allen, met uitzondering van Porto Antico, zijn het erover eens dat artikel 21, lid 3, van de verordening zich niet verzet tegen een nationale regeling als DPR nr. 917, die de van communautaire Structuurfondsen ontvangen bedragen betrekt bij de vaststelling van het belastbaar inkomen, en dat de eerste prejudiciële vraag ontkennend moet worden beantwoord.

13.   De regeringen en de Commissie stellen in wezen dat het inhoudingsverbod van artikel 21, lid 3, van de verordening – dat enkel een betalingswijze vaststelt – betrekking heeft op het tijdstip van de betaling en is bedoeld om te waarborgen dat de begunstigde het volledige bedrag van de financiële bijstand ontvangt zonder kosten van zaken als beheer, verdeling en administratie voor zijn rekening te moeten nemen. Het omvat echter niet belastingen als de litigieuze, die normaliter worden geheven in een later stadium, wanneer het totale bedrag aan financiële bijstand al is ontvangen door de eindbegunstigde.

14.   Huns inziens vloeit dat voort uit de bewoordingen van de verordening, alsook uit het voorwerp en de doelstelling ervan. Met een beroep op de rechtspraak van het Hof(6) stellen zij in wezen eveneens dat de verordening zich enkel verzet tegen de oplegging van lasten die rechtstreeks en intrinsiek verband houden met de uitbetaalde bedragen, wat in het onderhavige geval niet zo is. Sommige belanghebbenden baseren hun standpunt eveneens op de thans toepasselijke verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen(7), die in de plaats is gekomen van verordening nr. 4253/88 en onder andere preciseert dat „[e]r [...] geen sommen, heffingen of bijzondere kosten [mogen] worden ingehouden waardoor deze bedragen worden verlaagd” (cursivering van mij).

15.   Porto Antico benadrukt daarentegen dat het heffen van belastingen als de litigieuze tot gevolg heeft dat het bedrag van de bijstand wordt verlaagd, en dat het nuttig effect van de verordening wordt aangetast wanneer een lidstaat dergelijke belastingen kan heffen. Zij stelt dat door dergelijke belastingen te heffen, lidstaten de door de Gemeenschap met het betalen van de bedragen nagestreefde sociaal-economische doelstellingen kunnen dwarsbomen en zelfs een deel van de financiële bijstand naar hun eigen overheidsbegroting kunnen doorsluizen. Bovendien bestaat er volgens Porto Antico een risico dat het heffen van directe belastingen door de verschillende lidstaten zal leiden tot een schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien de belastingstelsels door de afwezigheid van een harmonisatie van de directe belastingen binnen de Gemeenschap van lidstaat tot lidstaat verschillen.

2.      Beoordeling

16.   Om te beginnen merk ik op dat de bewoordingen van de tweede alinea van artikel 21, lid 3, van de verordening op zich niet uitsluiten dat deze bepaling eveneens toepassing kan vinden op de heffing van belastingen als de onderhavige.

17.   Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, kan het begrip „ingehouden” in principe eveneens verlaging van de financiële bijstand door middel van belastingheffing omvatten. In het onderhavige geval is dit echter niet relevant aangezien het litigieuze belastingbedrag niet werd ingehouden op het moment van de betaling van de bijstand, maar later in de vorm van inkomstenbelasting is geheven bij Porto Antico.

18.   De overwegingen van de considerans van de verordening laten zich overigens niet uit over de vraag of eveneens verlagingen door de heffing van directe belastingen onder het inhoudingsverbod vallen.

19.   Evenmin kan worden verdedigd dat een nationale belastingbepaling als de litigieuze niet onder artikel 21, lid 3, van de verordening kan vallen op de enkele grond dat de directe belastingen tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren. Volgens vaste rechtspraak behoren de directe belastingen weliswaar tot de bevoegdheid van de lidstaten, maar zijn deze niettemin verplicht die bevoegdheid in overeenstemming met het gemeenschapsrecht uit te oefenen.(8) De betrokken bepaling mag met name de mechanismen niet belemmeren of verstoren die zijn voorzien in de verordening(9), welke moet worden uitgelegd met inachtneming van de bewoordingen, de context en de doelstellingen ervan.(10)

20.   Het Hof heeft in het arrest Commissie/Portugal, waarin het ging om door de afdeling Oriëntatie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (hierna: „EOGFL”) betaalde steunbedragen, reeds gelegenheid gehad te oordelen over de betekenis en draagwijdte van de tweede alinea van artikel 21, lid 3, van de verordening, dat iedere inhouding op de aan de begunstigden toegekende subsidies verbiedt.(11) Daarvóór had het Hof zich al uitgelaten over vergelijkbare bepalingen met betrekking tot de afdeling Garantie van het EOGFL, volgens welke steunbedragen volledig aan de begunstigden moesten worden uitbetaald.(12)

21.   In het arrest Commissie/Portugal heeft het Hof uitgemaakt dat de beginselen van zijn rechtspraak inzake de bepalingen betreffende de afdeling Garantie van het EOGFL eveneens in het kader van artikel 21 van verordening nr. 4253/88 kunnen worden toegepast op de door de afdeling Oriëntatie van het EOGFL uitbetaalde steunbedragen. Het Hof heeft daarbij verwezen naar het gemeenschappelijke kenmerk van de afdelingen Garantie en Oriëntatie, te weten hun financiering uit de gemeenschapsbegroting, op grond waarvan zij financiële bijstand kunnen verlenen in de vorm van subsidies voor de acties die binnen hun respectieve werkingssferen vallen. Het heeft uiteengezet dat „[v]oor dergelijke bijstand, uit dezelfde financiële bron, [...] dezelfde betalingsregels [gelden], zoals deze op grond waarvan het bedrag dat de begunstigde ontvangt gelijk moet zijn aan dat wat hem werd toegekend”.(13)

22.   Hoewel het onderhavige geval betrekking heeft op financiële bijstand uit weer een ander structuurfonds, namelijk het EFRO, bestaat er geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het in artikel 21, lid 3, van de verordening gestelde vereiste dat financiële bijstand volledig moet worden uitbetaald, in het onderhavige geval niet langs dezelfde lijnen als in de bovengenoemde rechtspraak zou moeten worden uitgelegd.

23.   Volgens deze rechtspraak kan het verbod van inhoudingen niet op zuiver formele wijze worden uitgelegd als zouden alleen inhoudingen op de betalingen zelf verboden zijn. Het moet integendeel worden geacht te gelden voor alle lasten die rechtstreeks en intrinsiek verband houden met de uitkeringen.(14)

24.   De belangrijkste vraag is derhalve niet in welk stadium of op welke wijze technisch gezien de inhouding op de betalingen plaatsvindt, maar veeleer of de inhouding specifiek verband houdt met de betaling van de financiële bijstand. Om dat vereiste te illustreren, wil ik nog eens herinneren aan de inhoudingen die het Hof niet met het gemeenschapsrecht verenigbaar heeft geacht.

25.   In het arrest Kellinghusen en Ketelsen heeft het Hof geoordeeld dat het vereiste dat financiële bijstand volledig wordt betaald, de lidstaten onder meer verbiedt, voor de behandeling van de bijstandsaanvragen administratiekosten in rekening brengen, waardoor het bedrag van de steun wordt verlaagd.(15)

26.   In het arrest Zweden/Commissie viel volgens het Hof de heffing van een vergoeding voor de afgifte van plattegronden, die rechtstreeks was verbonden aan de uitbetaling van steunbedragen, onder het betrokken verbod, omdat een steunaanvraag slechts kon worden ingediend indien een door de nationale autoriteiten afgegeven plattegrond bij het dossier was gevoegd.(16)

27.   In het arrest Commissie/Portugal ten slotte hielden de rechten die ter vergoeding van de diensten van het IFADAP – een nationaal instituut belast met het beheer van de financiële bijstand van de afdeling Oriëntatie van het EOGFL – werden geheven, rechtstreeks en intrinsiek verband met de uitbetaalde bedragen omdat zij verschuldigd werden door de indiening van de steunaanvragen en een percentage bedroegen van het bedrag van het project dat in het kader van de bijstand van de afdeling Oriëntatie van het EOGFL werd gefinancierd.(17)

28.   De situatie in het onderhavige geval verschilt aanzienlijk. Zoals ter terechtzitting door de vertegenwoordiger van Porto Antico is bevestigd, wordt de financiële bijstand, nadat deze is ontvangen door de betrokken onderneming en ter beschikking is gesteld voor haar zakelijke activiteiten, onderdeel van de activa van de onderneming en net als andere inkomsten en uitgaven betrokken in de berekening van het belastbare inkomen voor de vaststelling van de inkomstenbelasting. Bedragen die in de vorm van financiële bijstand worden ontvangen, worden derhalve belast overeenkomstig het algemene stelsel en de tarieven van de Italiaanse wetgeving inzake inkomstenbelasting.

29.   Bijgevolg kan niet worden volgehouden dat de heffing van de litigieuze belasting een inhouding vormt die rechtstreeks en intrinsiek verband houdt met de uitbetaalde bedragen, zoals verlangd in de hierboven genoemde rechtspraak, zelfs wanneer, zoals Porto Antico stelt, het mogelijk is om het bedrag van de belasting te bepalen dat aan de ontvangen financiële bijstand kan worden toegerekend. Met name dient te worden opgemerkt dat de betaling van de betrokken financiële bijstand niet afhankelijk was – en ook niet kon zijn – van de voorwaarde dat deze vervolgens werd betrokken bij de vaststelling van het belastbare inkomen.

30.   Porto Antico heeft natuurlijk niet helemaal ongelijk wanneer zij met betrekking tot het verbod van inhoudingen stelt dat ook directe belastingen als de litigieuze uiteindelijk leiden tot een verlaging van het ter beschikking van de begunstigde blijvende bijstandsbedrag. Het Hof heeft echter, en ik herhaal, het inhoudingsverbod van de tweede alinea van artikel 21, lid 3, van de verordening beperkt tot heffingen die rechtstreeks en intrinsiek verband houden met de uitbetaalde bedragen. Verlagingen die in een verder verwijderd verband staan met de betrokken communautaire bijstand, zoals die welke het gevolg zijn van de inkomstenbelasting, zoals in het onderhavige geval, doen derhalve geen afbreuk aan de doeltreffende toepassing van de verordening en worden bijgevolg niet uitgesloten door het gemeenschapsrecht.

31.   Zoals verschillende belanghebbenden hebben gesteld, lijkt het inderdaad onwaarschijnlijk dat de wetgever het inhoudingsverbod van artikel 21 van de verordening – dat per saldo van „uit te betalen bedragen” spreekt – een zo ruime strekking heeft toegedacht.

32.   Vervolgens dient te worden opgemerkt dat de begunstigde de financiële bijstand, die hij dus tot het volle bedrag heeft ontvangen conform het vereiste van de tweede alinea van artikel 21, lid 3, van de verordening, moet aanwenden onder de in de betrokken lidstaat gebruikelijke economische en juridische voorwaarden, waartoe niet enkel de belastingdruk behoort, maar eveneens andere relevante factoren, zoals de kosten van de beschikbare infrastructuur of het algemene prijsniveau.

33.   Het is juist dat dit inhoudt dat de bijstand in sommige lidstaten minder „waard” kan zijn dan in andere. Maar dat is het gevolg van de verschillen die nog immer tussen de lidstaten bestaan op deze gebieden, met name op dat van de directe belastingen, die naar de huidige stand van het gemeenschapsrecht nog niet zijn geharmoniseerd.

34.   Anders dan Porto Antico stelt, kunnen echter verschillen die enkel voortvloeien uit toelaatbare verschillen tussen de economische en juridische stelsels van de lidstaten, met inbegrip van de belastingstelsels, niet in strijd worden geacht met het gelijkheidsbeginsel. Bovendien is niet aangevoerd dat DPR nr. 917 discriminerend zou zijn met betrekking tot uit gemeenschapsfondsen ontvangen bijstand.

35.   In het licht van het bovenstaande zou het antwoord op de eerste prejudiciële vraag mijns inziens moeten luiden dat artikel 21, lid 3, van de verordening zich niet verzet tegen een nationale belastingregeling als artikel 55 van DPR nr. 917, volgens hetwelk de van communautaire Structuurfondsen ontvangen bedragen worden betrokken bij de vaststelling van het belastbare inkomen.

B –    Tweede prejudiciële vraag

36.   Aangezien de tweede vraag enkel rijst wanneer er sprake zou zijn van onverenigbaarheid, kan zij in het licht van het antwoord op de eerste vraag onbesproken blijven.

V –    Conclusie

37.   Ik geef het Hof derhalve in overweging als volgt te antwoorden op de prejudiciële vragen:

„Artikel 21, lid 3, van verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, dat bepaalt dat ‚[o]p de aan de eindbegunstigden uit te betalen bedragen [...] geen sommen [mogen] worden ingehouden waardoor de financiële bijstand waarop zij recht hebben, wordt verlaagd’, verzet zich niet tegen een nationale belastingregeling als artikel 55 van DPR (presidentieel decreet) nr. 917 van 22 december 1986 (in de versie van 2000), volgens hetwelk de van communautaire Structuurfondsen ontvangen bedragen worden betrokken bij de vaststelling van het belastbare inkomen.”


1 – Oorspronkelijke taal: Engels.


2 – PB L 374, blz. 1.


3 – Verordening van de Raad houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 193, blz. 20).


4 – De verwijzende rechter – evenals sommige belanghebbenden – verwijst in zijn vragen naar artikel 21, lid 3, van verordening nr. 2082/93. Omdat dat echter enkel de wijzigingsverordening is, komt het mij juister voor hierna te spreken van artikel 21, lid 3, van de gewijzigde verordening nr. 4253/88.


5 – Eveneens: Testo unico delle imposte sui redditi (Italiaanse wet op de inkomstenbelasting) GURI nr. 302 van 31 december 1986, gewoon supplement.


6 – Met name arresten van 19 mei 1998, Jensen en Korn- og Foderstofkompagniet (C-132/95, Jurispr. blz. I-2975); 22 oktober 1998, Kellinghusen en Ketelsen (C-36/97 en C-37/97, Jurispr. blz. I-6337); 7 oktober 2004, Zweden/Commissie (C-312/02, Jurispr. blz. I-9247), en 5 oktober 2006, Commissie/Portugal (C-84/04, Jurispr. blz. I-9843).


7 – PB L 161, blz. 1.


8 – Zie in die zin met name arrest van 7 september 2004, Manninen (C-319/02, Jurispr. blz. I-7477, punt 19, en aldaar aangehaalde rechtspraak).


9 – Zie in die zin arrest van 10 maart 1981, Irish Creamery Milk Suppliers Association e.a. (36/80 en 71/80, Jurispr. blz. 735, punt 15).


10 – Zie in die zin onder andere arrest van 17 november 1983, Merck (292/82, Jurispr. blz. 3781, punt 12).


11 – Aangehaald in voetnoot 6, punten 29 en 30.


12 – Zie arresten Jensen en Korn- og Foderstofkompagniet, Kellinghusen en Ketelsen, en Zweden/Commissie (aangehaald in voetnoot 6).


13 – Zie omtrent deze argumentatie arrest Commissie/Portugal (aangehaald in voetnoot 6, punten 31 en 32).


14 – Zie arresten Zweden/Commissie (aangehaald in voetnoot 6, punt 22) en Commissie/Portugal (aangehaald in voetnoot 6, punt 35).


15 – Zie arrest Kellinghusen en Ketelsen (aangehaald in voetnoot 6, punt 21).


16 – Zie arrest Zweden/Commissie (aangehaald in voetnoot 6, punten 24 en 25).


17 – Zie arrest Commissie/Portugal (aangehaald in voetnoot 6, punt 36).