Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

M. WATHELET

van 26 maart 2015 (1)

Zaak C-89/14

A2A SpA

tegen

Agenzia delle Entrate

[verzoek van de Corte suprema di cassazione (Italië) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Staatssteun – Beschikking tot terugvordering van onrechtmatige staatssteun – Methode van renteberekening bij deze terugvordering –Verordening (EG) nr. 794/2004 – Artikel 11 – Samengestelde rente – Artikel 13 – Datum van inwerkingtreding – Nationale wetgeving die verwijst naar bepalingen van verordening (EG) nr. 794/2004 die de toepassing van samengestelde rente voorschrijven – Bepalingen die ratione temporis niet van toepassing zijn op de terugvorderingsbeschikking – Algemene beginselen van Unierecht”





I –    Inleiding

1.        Het verzoek om een prejudiciële beslissing, neergelegd ter griffie van het Hof op 21 februari 2014, is ingediend in het kader van een geding tussen A2A SpA (hierna: „A2A”) en de Agenzia delle Entrate (belastingdienst) naar aanleiding van de terugvordering bij A2A van de steun die onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard bij beschikking 2003/193/EG van de Commissie van 5 juni 2002 inzake de steunmaatregel betreffende belastingvrijstellingen en leningen tegen gunstige voorwaarden die Italië heeft verstrekt ten gunste van nutsbedrijven waarin de overheid een meerderheidsdeelneming heeft.(2)

2.        Het prejudiciële verzoek betreft de uitlegging van artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU](3), en de artikelen 9, 11 en 13 van verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van verordening nr. 659/1999.(4)

3.        De verwijzende rechter wil meer in het bijzonder weten of deze bepalingen zich verzetten tegen een nationale regeling die, onder verwijzing naar de artikelen 9 en 11 van verordening nr. 794/2004, voor de berekening van de rente op terug te vorderen steun de samengestelde rente-methode voorschrijft. Ik wil echter direct opmerken dat volgens artikel 13 van deze verordening, waarnaar de nationale regeling niet verwijst, deze methode ratione temporis niet van toepassing was op de betrokken steunmaatregel.

II – Toepasselijke bepalingen

A –    Unierecht

1.      Beschikking 2003/193

4.        Op 5 juni 2002 heeft de Commissie beschikking 2003/193 vastgesteld, waarvan de artikelen 2 en 3 luiden als volgt:

Artikel 2

De door artikel 3, lid 70, van wet nr. 549 van 28 december 1995 en door artikel 66, lid 14, van decreto legge (wetsdecreet) nr. 331 van 30 augustus 1993, omgezet bij wet nr. 427 van 29 oktober 1993, ingestelde vrijstelling van inkomstenbelasting gedurende drie jaar en de voordelen die voortvloeiden uit leningen die in de zin van artikel 9 bis van decreto legge nr. 318 van 1 juli 1986, omgezet met wijzigingen bij wet nr. 488 van 9 augustus 1986, werden verstrekt ten gunste van overeenkomstig wet nr. 142 van 8 juni 1990 ingestelde vennootschappen op aandelen waarin de overheid een meerderheidsdeelneming heeft, vormen staatssteun in de zin van artikel [107, lid 1, VWEU].

Genoemde steunregelingen zijn niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 3

Italië neemt alle nodige maatregelen om de krachtens de in artikel 2 genoemde regelingen reeds [onrechtmatig] ter beschikking gestelde steun van de begunstigden terug te vorderen.

De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures voor zover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking toelaten.

De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigden ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op grond van de referentievoet welke wordt gehanteerd voor de berekening van het subsidie-equivalent in het kader van regionale steunregelingen.”

5.        Beschikking 2003/193 is op 7 juni 2002 aan de Italiaanse Republiek betekend.

2.      Verordening nr. 659/1999

6.        Artikel 14 van deze verordening, „Terugvordering van steun”, bepaalt:

„1.      Indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun beschikt de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen (,terugvorderingsbeschikking’). De Commissie verlangt geen terugvordering van de steun indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het Gemeenschapsrecht.

2.      De op grond van een terugvorderingsbeschikking terug te vorderen steun omvat rente tegen een door de Commissie vastgesteld passend percentage. De rente is betaalbaar vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigde beschikbaar was tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling van de steun.

3.      Onverminderd een beschikking van het Hof van Justitie van de [Europese Unie] overeenkomstig artikel [278 VWEU], dient terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat te geschieden, voor zover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten. Daartoe nemen de betrokken lidstaten in geval van een procedure voor een nationale rechtbank alle nodige maatregelen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, waarover zij binnen hun nationale rechtsstelsel beschikken om dit doel te bereiken, onverminderd [het Unierecht].”

3.      Verordening nr. 794/2004

7.        De artikelen 9 en 11 van verordening nr. 794/2004 staan in hoofdstuk V, „Bij terugvordering van onrechtmatige steun toe te passen rentepercentage”.

8.        Artikel 9 van deze verordening, met als opschrift „Methode voor de vaststelling van het rentepercentage”, bepaalt:

„1. Tenzij in een bijzonder besluit anders is bepaald, is het bij terugvordering van in strijd met artikel [108, lid 3, VWEU] verleende staatssteun toe te passen rentepercentage, een voor elk kalenderjaar vastgesteld jaarlijks rentepercentage.

[...]”

9.        Artikel 11 van verordening nr. 794/2004, „Methode voor de toepassing van het rentepercentage”, luidt:

„1.      Het toepasselijke rentepercentage is het percentage dat van toepassing was op de datum waarop de onrechtmatig verleende steun ter beschikking van de begunstigde is gesteld.

2.      Het rentepercentage wordt op samengestelde grondslag toegepast tot de datum waarop de steun is terugbetaald. Over de rente die betrekking heeft op het voorgaande jaar is in elk volgende jaar rente verschuldigd.

3.      Het in lid 1 bedoelde rentepercentage is gedurende de gehele periode, tot het tijdstip van volledige terugbetaling, van toepassing. [...]”

10.      Artikel 13 van verordening nr. 794/2004, dat staat in hoofdstuk VI met als opschrift „Slotbepalingen”, heeft betrekking op de inwerkingtreding van deze verordening. De eerste alinea van dit artikel luidt: „Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.” Op grond van de vijfde alinea van dit artikel zijn de „artikelen 9 en 11 [...] van toepassing op alle terugvorderingsbeschikkingen waarvan na de datum van inwerkingtreding van deze verordening kennis wordt gegeven”, (namelijk 20 mei 2004), hetgeen niet het geval is bij de beschikking van de Commissie die in casu aan de orde is, die op 7 juni 2002 is betekend.

B –    Italiaans recht

11.      Artikel 1283 van de Codice civile (burgerlijk wetboek) bepaalt:

„Bij gebreke van andersluidende gewoonte kan rente die opeisbaar is geworden, pas rente dragen vanaf de dag van de vordering in rechte of krachtens een na de vervaldatum gesloten overeenkomst, mits deze rente sinds ten minste zes maanden verschuldigd is.”

12.      Artikel 24, lid 4, van decreto legge nr. 185 van 29 november 2008(5) houdende vaststelling van spoedmaatregelen ter ondersteuning van gezinnen, ondernemingen en de werkgelegenheid en tot wijziging van het nationaal strategisch kader door middel van maatregelen ter bestrijding van de crisis, zoals gewijzigd en omgezet in wet nr. 2 van 28 januari 2009(6) (hierna: „wetsdecreet nr. 185/2008”(7)), bepaalt:

„De rente wordt berekend volgens de bepalingen van hoofdstuk V van verordening (EG) nr. 794/2004 [...]”.

13.      Volgens de Corte suprema di cassazione (cassatierechter) impliceert het feit dat artikel 24, lid 4, van wetsdecreet nr. 185/2008 alleen naar hoofdstuk V verwijst en niet tevens naar hoofdstuk VI van verordening nr. 794/2004, waarin de overgangsbepaling van artikel 13, vijfde alinea, is opgenomen, dat samengestelde rente in rekening moet worden gebracht bij de onderhavige terugvordering, ook al is betrokken Commissiebeschikking gegeven vóór de inwerkingtreding van deze verordening.(8)

III – Hoofdgeding en prejudiciële vraag

14.      A2A is ontstaan uit de fusie tussen ASM Brescia SpA en AEM SpA.

15.      Gedurende de periode 1996-1999 waren ASM Brescia SpA en AEM SpA vrijgesteld van vennootschaps- en plaatselijke inkomstenbelasting uit hoofde van een gunstiger belastingregime in de nationale wetgeving voor vennootschappen op aandelen, waarin de overheid een meerderheidsdeelneming heeft.

16.      Deze vrijstelling is bij beschikking 2003/193 van 5 juni 2002 aangemerkt als onrechtmatige en met de gemeenschappelijke markt onverenigbare „staatssteun”, welke beschikking op 7 juni 2002 is betekend.

17.      In het arrest Commissie/Italië (C-207/05, EU:C:2006:366) was het Hof van oordeel: „[d]oor niet binnen de gestelde termijnen de maatregelen te nemen die nodig zijn om de bij beschikking [2003/193] on[rechtmatig] en met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde steun van de begunstigden terug te vorderen, is de Italiaanse Republiek de krachtens de artikelen 3 en 4 van deze beschikking op haar rustende verplichtingen niet nagekomen”.

18.      Naar aanleiding van dit arrest heeft de Italiaanse wetgever de terugvordering van de betrokken steunmaatregelen geregeld door met name artikel 24, lid 4, van wetsdecreet nr. 185/2008 vast te stellen, dat bepaalt dat de rente wordt berekend volgens de bepalingen van hoofdstuk V van verordening nr. 794/2004, dus met toepassing van samengestelde rente.

19.      A2A heeft beroep ingesteld bij de Commissione tributaria regionale della Lombardia (regionale fiscale commissie van Lombardije) tegen de aan haar betekende(9) belastingaanslagen(10) waarmee de belastingen werden geïnd die door ASM Brescia SpA en AEM SpA niet waren betaald wegens deze als „onrechtmatige staatssteun” aangemerkte belastingvrijstelling.

20.      Uit het prejudiciële verzoek blijkt dat de Commissione tributaria regionale della Lombardia bij vonnis nr. 99/19/10 met name heeft vastgesteld dat „de berekening van rente op rente correct [is], want in overeenstemming met artikel 24, lid 4, van wetsdecreet nr. 185/2008 [...], dat bepaalt dat de rente wordt berekend volgens de bepalingen van hoofdstuk V van verordening (EG) nr. 794/04 [...]. Deze regeling vormt enkel de neerslag van een praktijk die al minstens sinds 1997 gangbaar is bij de Europese Commissie.”

21.      A2A heeft tegen dit vonnis beroep ingesteld bij de Corte suprema di cassazione, waarin zij met name betoogt dat deze vaststelling van de Commissione tributaria regionale della Lombardia „artikel 3 van beschikking nr. 2003/193 juncto artikel 13 van verordening (EG) nr. 794/2004” schendt.

22.      Volgens A2A is de nationale regeling voor de berekening van rente, namelijk artikel 24 van wetsdecreet nr. 185/2008, in strijd met het Unierecht voor zover deze verwijst naar verordening nr. 794/2004, waarvan de artikelen 9 en 11 voorzien in een regeling voor de renteberekening die strenger is dan de voorheen toegepaste regeling, terwijl artikel 13, vijfde alinea, van deze verordening bepaalt dat deze regeling van toepassing is op terugvorderingsbeschikkingen waarvan kennis is gegeven na de datum van inwerkingtreding van deze verordening (namelijk 20 mei 2004), en dus niet geldt voor beschikking 2003/193.

23.      De Corte suprema di cassazione merkt op dat geen bepaling van het Unierecht de lidstaten uitdrukkelijk lijkt te verbieden een dergelijke regeling vast te stellen, maar wijst er wel op dat:

–        verordening nr. 794/2004 duidelijk is in zoverre het bepaalt dat de daarin voorgeschreven methode van renteberekening van toepassing is op terugvorderingsbeschikkingen die na de datum van inwerkingtreding van deze verordening worden betekend;

–        op de datum van vaststelling van beschikking 2003/193 in juni 2002, noch het Unierecht noch de rechtspraak van het Hof preciseerde dat bij de terugvordering van steun samengestelde rente in rekening moest worden gebracht, en de praktijk van de Commissie op dit punt juist naar de bepalingen van nationaal recht verwees, en

–        de berekening van rente op rente (kapitalisatie) naar Italiaans recht is toegestaan voor alle verbintenissen tot betaling van een geldsom, en dus ook voor vorderingen van de staat, maar enkel binnen de grenzen van artikel 1283 van de Codice civile.

24.      De Corte suprema di cassazione heeft dan ook de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moeten artikel 14 van [verordening nr. 659/1999] en de artikelen 9, 11 en 13 van [verordening nr. 794/2004] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die met betrekking tot de terugvordering van staatssteun naar aanleiding van een beschikking van de Commissie die op 7 juni 2002 is betekend, bepaalt dat de rente wordt berekend op basis van de bepalingen van hoofdstuk V van verordening nr. 794/2004 (met name de artikelen 9 en 11), en dus met toepassing van samengestelde rente?”

IV – Procesverloop voor het Hof

25.      De Italiaanse regering, A2A en de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Aangezien geen van de belanghebbenden had verzocht te worden gehoord, heeft het Hof beslist uitspraak te doen zonder terechtzitting.

V –    Analyse

A –    Verwijzing naar het nationale recht voor de renteberekening in de periode vóór verordening nr. 794/2004

26.      De Corte suprema di cassazione vraagt zich af of het Unierecht zich verzet tegen een nationale regeling – wetsdecreet nr. 185/2008 – die bepaalt dat bij de terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun samengestelde rente wordt berekend, en daarbij verwijst naar artikel 11 van verordening nr. 794/2004 waarin deze berekeningsmethode is voorgeschreven, hoewel de beschikking tot terugvordering van de betrokken steun aan de Italiaanse Republiek is betekend voordat deze verordening in werking trad.(11)

27.      Vaststaat dat overeenkomstig artikel 13, vijfde alinea, van verordening nr. 794/2004 de artikelen 9 en 11 van deze verordening ratione temporis niet van toepassing zijn op beschikking 2003/193, omdat deze aan de Italiaanse Republiek is betekend voordat deze verordening in werking trad.(12) Ingevolge verordening nr. 794/2004 moet bij de terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun dus alleen samengestelde rente worden berekend, wanneer de terugvorderingsbeschikking na de datum van inwerkingtreding van deze verordening is betekend.

28.      De Italiaanse wetgever heeft echter met de vaststelling van artikel 24, lid 4, van wetsdecreet nr. 185/2008 opzettelijk ervoor gekozen om de methode van samengestelde rente toe te passen op de krachtens beschikking 2003/193 terug te vorderen staatssteun, ook al gaat deze beschikking vooraf aan de datum van inwerkingtreding van artikel 11 van verordening nr. 794/2004. Bovendien blijkt uit het dossier voor het Hof dat artikel 24, lid 4, van wetsdecreet nr. 185/2008 afwijkt van artikel 1283 van de Codice Civile, dat de berekening van rente op rente slechts in nauwkeurig aangegeven gevallen en onder zeer strikte voorwaarden toestaat.

29.      A2A meent dat artikel 13, vijfde alinea, van verordening nr. 794/2004 „een ondubbelzinnige barrière in de tijd invoert” en dat, nu beschikking 2003/193 „van 5 juni 2002 dateert en aan de Italiaanse Republiek op 7 juni 2002 is betekend, dus vóór de inwerkintreding van verordening nr. 794/2004 op 20 mei 2004, de verwijzing naar de betrokken verordening (die dateert van 2004) in het kader van de enkele uitvoering van deze beschikking duidelijk niet kan rechtvaardigen dat samengestelde rente (zoals voorzien in die verordening) in rekening wordt gebracht”.

1.      Het Unierecht van vóór verordening nr. 794/2004 verplichtte niet om samengestelde rente te berekenen

30.      Vastgesteld moet worden dat, bij gebreke van andere gegevens en ieder aanknopingspunt in de tekst van verordening nr. 794/2004, uit het enkele feit dat artikel 11 van deze verordening ratione temporis niet van toepassing is op beschikking 2003/193, niet kan worden afgeleid dat het Unierecht zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke samengestelde rente wordt berekend bij de terugvordering van onrechtmatige staatssteun als die welke in het hoofdgeding aan de orde is. Weliswaar verplicht artikel 13, vijfde alinea, van verordening nr. 794/2004 de lidstaten duidelijk om vanaf een in dit artikel aangegeven datum samengestelde rente te berekenen bij de terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun, maar dat neemt niet weg dat de bewoordingen van deze bepaling niet de toepassing ervan vóór die datum zouden verbieden.

31.      Bovendien merk ik op dat op de datum van vaststelling en betekening van beschikking 2003/193 in juni 2002 geen enkele bepaling van het Unierecht noch de rechtspraak van het Hof een specifieke methode voor de berekening van de rente bij de terugvordering van onrechtmatig verleende staatssteun voorschreef dan wel uitsloot.(13)

32.      Immers, weliswaar luidt artikel 14, lid 2, van verordening nr. 659/1999 „[d]e op grond van een terugvorderingsbeschikking terug te vorderen steun omvat rente tegen een door de Commissie vastgesteld passend percentage”, maar deze bepaling zegt niets over de vraag of deze rente op enkelvoudige of op samengestelde basis moet worden berekend.

33.      Bovendien bepaalt artikel 3 van beschikking 2003/193: „De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures voor zover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking toelaten” en „De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigden ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan”, „berekend op grond van de referentievoet welke wordt gehanteerd voor de berekening van het subsidie-equivalent in het kader van regionale steunregelingen”. Ondanks de voor de berekening van de rente verstrekte verduidelijkingen over de periode en de referentievoet(14), geeft beschikking 2003/193 niet aan of de rente(15) volgens de enkelvoudige of de samengestelde methode moet worden berekend.

2.      Het Unierecht van vóór verordening nr. 794/2004 verwijst voor de renteberekening naar het nationale recht

34.      Hoewel het Hof in het arrest Commissie/Département du Loiret (C-295/07 P, EU:C:2008:707, punt 83) heeft beslist dat „de methode van actualisering van onrechtmatige steun een materiële en geen procedurele kwestie” is, blijkt uit dit arrest ook dat, voordat verordening nr. 794/2004 was vastgesteld en ingeval de terugvorderingsbeschikking niets bepaalde over de vraag of de terug te vorderen steun al dan niet op samengestelde basis moest worden geactualiseerd, de terugvordering van het bedrag aan onrechtmatig ontvangen steun plaatsvond overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht, met inbegrip van de bepalingen inzake vertragingsrente op schuldvorderingen van de staat.(16) Het Hof was dus van oordeel dat de praktijk van de Commissie de kwestie van de oplegging en de berekening van rente koppelde aan de procedurevoorschriften voor terugvordering en dienaangaande verwees naar het nationale recht.(17) In dit arrest heeft het Hof zich ervan rekenschap gegeven dat naar Frans recht een enkelvoudige rentevoet moest worden toegepast en heeft derhalve geoordeeld dat de betrokken terugvorderingsbeschikking in die zin moest worden uitgelegd dat de rente over de periode vanaf de vaststelling van deze beschikking tot de terugbetaling van de steun op enkelvoudige basis diende te worden berekend.

35.      Daarom ben ik van mening dat artikel 3 van beschikking 2003/193 door te bepalen dat de terugvordering van de betrokken steun diende te geschieden in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat, de vraag naar de methode van renteberekening heeft opengelaten. Bijgevolg had de Italiaanse Republiek de vrijheid om te kiezen tussen toepassing van een enkelvoudige dan wel een samengestelde rente.(18) Ik voeg daaraan toe dat de Italiaanse wetgever bij zijn keuze weliswaar heeft verwezen naar een bepaalde in verordening nr. 794/2004 genoemde methode, maar niet te kennen heeft gegeven dat hij daarmee uitvoering wilde geven aan een hem door het Unierecht opgelegde verplichting.

B –    Stelt het Unierecht grenzen aan de uitoefening van deze vrijheid?

36.      Artikel 3 van beschikking 2003/193 geeft in zoverre duidelijk toepassing aan artikel 14 van verordening nr. 659/1999, dat de procedure van terugvordering van onrechtmatige steun door de lidstaten regelt.

37.      Immers, volgens artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 beschikt de Commissie in het geval van een negatieve beschikking inzake onrechtmatige steun, dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen moet nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen. Deze bepaling vermeldt daar nog bij dat de Commissie geen terugvordering van de steun verlangt indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het Unierecht.

38.      Overeenkomstig artikel 14, lid 3, eerste zin, van deze verordening dient terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat te geschieden, voor zover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten. Daartoe nemen de betrokken lidstaten, aldus artikel 14, lid 3, laatste zin, van deze verordening, alle nodige maatregelen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, waarover zij binnen hun nationale rechtsstelsel beschikken om dit doel te bereiken, onverminderd het Unierecht.

39.      De voorwaarden van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 geven slechts uitdrukking aan de eisen van het in de rechtspraak van het Hof neergelegde beginsel van doeltreffendheid.(19) Volgens dit doeltreffendheidsbeginsel, zoals dit op het gebied van staatssteun in vaste rechtspraak is geconcretiseerd, is een lidstaat die krachtens een beschikking van de Commissie onrechtmatige steun moet terugvorderen, overeenkomstig het beginsel van procedurele autonomie vrij om de middelen kiezen waarmee hij die verplichting zal uitvoeren, mits de gekozen maatregelen geen afbreuk doen aan de strekking en de doeltreffendheid van het Unierecht(20) en de algemene beginselen van Unierecht en de grondrechten in acht nemen.(21)

40.      Bijgevolg moet worden nagegaan of de toepassing van samengestelde rente ingevolge een nationale regeling als die in het hoofdgeding, geen afbreuk doet aan de strekking en de doeltreffendheid van het Unierecht en niet indruist tegen de grondrechten of een algemeen beginsel van Unierecht. De vereisten die voortvloeien uit de bescherming van in de rechtsorde van de Unie erkende algemene beginselen binden de lidstaten immers ook wanneer zij Unieregelingen(22), zoals in dit geval artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 en artikel 3 van beschikking 2003/193, uitvoeren.

1.      De betrokken maatregel bezien in het licht van de doeltreffendheid van het Unierecht op het gebied van staatssteun

41.      Volgens vaste rechtspraak is de intrekking van onrechtmatige steun door middel van terugvordering het logische gevolg van de vaststelling dat de steun onrechtmatig is. Door de terugbetaling van het ontvangen steunbedrag verliest de begunstigde immers het voordeel dat hij op de markt ten opzichte van zijn concurrenten heeft genoten, en wordt de situatie hersteld zoals die bestond voordat de steun werd verleend.(23)

42.      Zoals overigens in mededeling 2003/C 110/08 wordt aangegeven, is het effect van onrechtmatige steun die moet worden terugbetaald, „dat aan de begunstigde financiële middelen worden verstrekt op soortgelijke voorwaarden als die welke gelden voor een renteloze lening op middellange termijn. Het lijkt dan ook aangewezen dat samengestelde interest in rekening wordt gebracht om ervoor te zorgen dat de financiële voordelen die uit een dergelijke situatie voortvloeien, volledig worden geneutraliseerd.”(24) Toepassing van samengestelde rente zorgt er dus alleen maar voor dat de financiële waarde van de onrechtmatige steun die de begunstigde heeft genoten, wordt geactualiseerd.

43.      Een regeling als die in het hoofdgeding, die voorschrijft dat over de onrechtmatig verleende steun rente op samengestelde basis wordt gevorderd en derhalve beoogt om alle door de steun verschafte financiële voordelen, ook de bijkomende(25), weg te nemen, kan derhalve de normale mededingingsvoorwaarden die door de toekenning van de betrokken onrechtmatige steun zijn vervalst(26), herstellen en dus de strekking en de doeltreffendheid van het Unierecht op het gebied van staatssteun waarborgen.

2.      De betrokken maatregel bezien in het licht van de inertie van de Italiaanse Republiek en de bescherming van de algemene beginselen van gerechtvaardigd vertrouwen en rechtszekerheid

44.      A2A merkt op dat de trage terugvordering van de betrokken steun in het hoofdgeding en het feit dat deze pas heeft plaatsgevonden nadat het Hof in het arrest Commissie/Italië (C-207/05, EU:C:2006:366) had vastgesteld dat de Italiaanse Republiek haar verplichtingen niet was nagekomen, uitsluitend moeten worden toegeschreven aan de „inertie” van deze staat. Daarom zou volgens A2A de toepassing van samengestelde rente een „onverschuldigde belastingheffing” zijn.

45.      Dit betoog kan niet worden aanvaard.

46.      De toepassing van samengestelde rente vanaf de datum van ontvangst van de onrechtmatige steun tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan brengt enkel mee dat deze terugbetaling in overeenstemming is met de werkelijke waarde van de steun gedurende de tijd dat A2A deze heeft genoten.(27) Van belasting of „onverschuldigde belastingheffing” kan derhalve geen sprake zijn.

47.      A2A meent ook dat „de bescherming van gerechtvaardigd vertrouwen zich ertegen verzet dat een nationale regeling met terugwerkende kracht iemand een juridisch beschermde verwachting ontneemt, dat over zijn verplichting tot terugbetaling enkelvoudige rente zou worden geheven”. Zij merkt nog op dat de handelingen van instellingen en de nationale maatregelen ter uitvoering daarvan bepaald en voorzienbaar moeten zijn om belanghebbenden in staat te stellen de gevolgen ervan tijdig in te schatten en een precies beeld te hebben van de omvang van de verplichtingen die zij hun opleggen. Volgens A2A geldt dit rechtszekerheidsvereiste bijzonder strikt bij regelingen met eventuele financiële gevolgen voor particulieren.

48.      Weliswaar verzet het rechtszekerheidsbeginsel, dat een van de in de rechtsorde van de Unie algemeen erkende beginselen is en ook de lidstaten bindt wanneer zij Unieregelingen uitvoeren(28), zich in het algemeen „ertegen [...] dat een handeling reeds vóór de datum van haar bekendmaking van kracht is”(29), maar, anders dan A2A opmerkt, denk ik niet dat de betrokken nationale regeling in de zaak in het hoofdgeding met terugwerkende kracht van toepassing is.

49.      Immers, het aan het Hof overgelegde dossier lijkt, onder voorbehoud van een door de verwijzende rechter te verrichten verificatie, geen aanwijzingen te bevatten dat wetsdecreet nr. 185/2008 de methode van samengestelde rente met terugwerkende kracht toepast op steun die reeds was teruggevorderd of dat dit wetsdecreet eerder in werking is getreden dan de datum waarop dit decreet bekend is gemaakt. Ik merk op dat op de datum dat de betrokken belastingaanslagen in het hoofdgeding zijn verzonden(30), wetsdecreet nr. 185/2008 reeds van toepassing was: volgens artikel 36 van het decreet is het in werking getreden op de dag van bekendmaking in de Gazzetta ufficiale della Repubblica italiana, op 29 november 2008.(31)

50.      Daarbij is het weliswaar juist dat vóór de vaststelling van wetsdecreet nr. 185/2008 en dus bij de vaststelling en betekening van beschikking 2003/193, noch in het Unierecht noch in het Italiaanse recht de samengestelde rente-methode van toepassing was op de berekening van de rente, verschuldigd over de overeenkomstig beschikking 2003/193 terug te vorderen steun, maar volgens vaste rechtspraak is een nieuwe regeling onmiddellijk van toepassing op de toekomstige gevolgen van een onder de oude regeling ontstane situatie.(32)

51.      Aangezien vóór de bekendmaking van wetsdecreet nr. 185/2008 de in het hoofdgeding betrokken steun niet was teruggevorderd en evenmin de hierboven vermelde desbetreffende belastingaanslagen waren uitgebracht, kan artikel 24, lid 4, van dit wetsdecreet niet worden geacht gevolgen te hebben ten aanzien van een vóór de inwerkingtreding ervan verworven rechtspositie.

52.      Bijgevolg kunnen de opmerkingen van A2A over de toepassing van de samengestelde-rente-methode met terugwerkende kracht en de daaruit voortvloeiende schending van de beginselen van gerechtvaardigd vertrouwen en rechtszekerheid niet slagen.

53.      Ook merk ik op dat het door de bekendmaking van wetsdecreet nr. 185/2008 voor de justitiabelen vaststond en voorzienbaar was dat de samengestelde rente-methode werd toegepast bij de berekening van de rente die verschuldigd is over de overeenkomstig beschikking 2003/193 terug te vorderen onrechtmatige steun.

C –    De maatregel bezien in het licht van de grondrechten

54.      In de eerste plaats merk ik in navolging van de Commissie op dat, aangezien de terugvordering van steun vermeerderd met rente op samengestelde basis, enkel strikt de vroegere rechtmatige toestand beoogt te herstellen, een regeling als die in het hoofdgeding geen sanctie is(33) en niet kan worden geacht onevenredig te zijn aan de doelstellingen van de artikelen 107 VWEU en 108 VWEU.(34) Voorts is het duidelijk dat, nu er geen sanctie is, artikel 49 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie volgens hetwelk geen „zwaardere straf [mag] worden opgelegd dan die welke ten tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was” niet van toepassing is.

55.      In de tweede plaats moet ik het argument van A2A over discriminatie onderzoeken.

56.      Volgens A2A bevinden de begunstigde ondernemingen die adressaat zijn van op artikel 24 van wetsdecreet nr. 185/2008 gebaseerde invorderingen, zich in een andere en minder gunstige situatie dan de ondernemingen die betrokken waren bij terugvorderingsbeschikkingen van dezelfde datum als beschikking 2003/193 of ouder(35), en waaraan geen samengestelde rente in rekening is gebracht bij de terugvordering van de steun.

57.      Hoewel het beginsel van gelijke behandeling een algemeen beginsel van Unierecht is dat in de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie(36) is vastgelegd, volgt uit vaste rechtspraak dat dit beginsel vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is. De kenmerken van verschillende situaties en daarmee hun vergelijkbaarheid moeten met name worden bepaald en beoordeeld tegen de achtergrond van het voorwerp en het doel van de handeling van de Unie die het betrokken verschil invoert. Bovendien moet rekening worden gehouden met de beginselen en doelstellingen van het gebied waaronder de betrokken handeling valt. Deze aanpak is van overeenkomstige toepassing in het kader van een onderzoek waarbij nationale maatregelen ter uitvoering van het Unierecht aan het gelijkheidsbeginsel worden getoetst.(37)

58.      Weliswaar is artikel 24, lid 4, van wetsdecreet nr. 185/2008 in abstracte en algemene zin geformuleerd, maar dat neemt niet weg dat uit bepaalde gegevens van het aan het Hof overgelegde dossier blijkt dat deze bepaling juist was vastgesteld om de terugvordering te regelen van de bij beschikking 2003/193 onrechtmatig verklaarde steun.(38) Bovendien worden in het prejudiciële verzoek en in de opmerkingen van A2A en van de Italiaanse regering de verschillen benadrukt tussen de methode van renteberekening van artikel 24, lid 4, van wetsdecreet nr. 185/2008 (samengestelde rente) en die bepaald in artikel 1283 van de Codice civile (enkelvoudige rente).(39) Overigens blijkt uit de door de verwijzende rechter uiteengezette nationale bepalingen niet duidelijk dat de methode van samengestelde rente enkel en alleen van toepassing is of van toepassing is verklaard op de overeenkomstig beschikking 2003/193 terug te vorderen steun, en niet op andere onrechtmatige steun.(40)

59.      Ik merk nog op dat de Italiaanse regering in haar opmerkingen niet uitlegt waarom de nationale wetgever zou hebben besloten om de in verordening nr. 794/2004 vastgestelde berekeningsmethode alleen op terugvorderingshandelingen gebaseerd op beschikking 2003/193 toe te passen. Zij stelt enkel dat de nationale regeling de situatie vóór de onrechtmatige steun beoogt te herstellen en dat, „hoewel de algemene interne rechtsregel (namelijk artikel 1283 van de Codice civile) het beginsel neerlegt dat de rente in het algemeen enkelvoudig is, de bijzondere regels voor de terugvordering van staatssteun ter uitvoering van beschikking 2003/193 het tegenovergestelde beginsel toepassen, te weten een samengestelde rente”.

60.      Zoals ik hierboven reeds heb uitgelegd, is het juist dat een regeling als die in het hoofdgeding die de methode van samengestelde rente voorschrijft voor de berekening van de rente verschuldigd over de terug te vorderen steun, slechts beoogt om de situatie van vóór de ontvangst van de onrechtmatige steun te herstellen en alle uit de steun voortvloeiende financiële voordelen die mededingingsverstorende gevolgen hebben, weg te nemen. Door deze methode voor te schrijven, voorkomt de regeling namelijk dat de onderneming voordelen behoudt die overeenkomen met een renteloze lening.(41)

61.      De doeltreffende toepassing van de artikelen 107 VWEU en 108 VWEU vereist derhalve dat een lidstaat de methode voor de berekening van de rente op onrechtmatige steun kan aanpassen om alle uit de steun voortvloeiende financiële voordelen weg te kunnen nemen en dat een regeling in die zin die de eerdere regeling aanpast, geen schending van het beginsel van gelijke behandeling oplevert.

62.      De omstandigheid dat de begunstigde ondernemingen en adressaten van op artikel 24 van wetsdecreet nr. 185/2008 gebaseerde invorderingen zich in een andere en minder gunstige situatie bevinden dan de ondernemingen die betrokken waren bij terugvorderingsbeschikkingen die aan de Italiaanse Republiek zijn gericht vóór beschikking 2003/193, is geen schending van het beginsel van gelijke behandeling.(42)

63.      Dit kan wellicht anders zijn met betrekking tot terugvorderingsbeschikkingen van steun daterend van dezelfde of latere datum als beschikking 2003/193 en waarop verordening nr. 794/2004 nog niet van toepassing was, maar het prejudiciële verzoek bevat niet voldoende gegevens om te kunnen beoordelen of op dit punt wellicht daadwerkelijk sprake van discriminatie is.

64.      Aangezien het Hof geen concrete informatie heeft over andere terugvorderingsbeschikkingen van dezelfde of latere datum, en evenmin over de criteria die ten grondslag hebben kunnen liggen aan dat eventuele onderscheid en in voorkomend geval over de rechtvaardiging ervan, staat het derhalve aan de verwijzende rechter om deze vraag te onderzoeken op basis van de beginselen die in deze conclusie zijn ontwikkeld.

65.      Mocht de verwijzende rechter vaststellen dat A2A inderdaad het slachtoffer is geweest van niet-gerechtvaardigde discriminatie, zal hij de noodzakelijke corrigerende maatregelen dienen te treffen om deze discriminatie weg te nemen, en wel overeenkomstig de toepasselijke nationale procedure. Met andere woorden, om een nuttig effect te geven aan het algemene gelijkheidsbeginsel, dient de verwijzende rechter in dat geval de verplichting tot rentebetaling over de door A2A terug te betalen steun in stand te laten, maar zonder daarop de methode van samengestelde rente toe te passen.

VI – Conclusie

66.      Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging, de door de Corte suprema di cassazione (Italië) gestelde prejudiciële vraag als volgt te beantwoorden:

„Artikel 14 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU], de artikelen 9, 11 en 13 van verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van verordening nr. 659/1999, en de algemene beginselen van Unierecht moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die met betrekking tot de terugvordering van staatssteun naar aanleiding van een beschikking van de Commissie [betekend op 7 juni 2002] bepaalt dat de rente wordt berekend met toepassing van samengestelde rente.”


1 – Oorspronkelijke taal: Frans.


2 –      PB 2003, L 77, blz. 21.


3 –      PB L 83, blz. 1.


4 –      PB L 140, blz. 1.


5 – Supplemento ordinario (gewoon supplement) bij GURI nr. 280 van 29 november 2008.


6 – Supplemento ordinario bij GURI nr. 22 van 28 januari 2009.


7 – Het prejudiciële verzoek verwijst echter ook naar artikel 1 van decreto legge nr. 10 van 15 februari 2007 houdende bepalingen tot uitvoering van communautaire en internationale verplichtingen, zoals gewijzigd en omgezet bij wet nr. 46 van 6 april 2007 (hierna: „wetsdecreet nr. 10/2007”), welk artikel als opschrift heeft „Uitvoering van het arrest gewezen door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op 1 juni 2006 in de zaak C-207/05. Tenuitvoerlegging van beschikking 2003/193/EG van de Commissie van 5 juni 2002 [...]”. Volgens de verwijzende rechter is artikel 1 van wetsdecreet nr. 10/2007 gesteld in dezelfde bewoordingen als artikel 24, lid 4, van wetsdecreet nr. 185/2008 en artikel 19 van decreto legge nr. 135 van 25 september 2009 houdende spoedmaatregelen voor de tenuitvoerlegging van communautaire verplichtingen en de uitvoering van arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, zoals gewijzigd en omgezet bij wet nr. 166 van 20 november 2009 (supplemento ordinario bij GURI nr. 274 van 24 november 2009). De verwijzende rechter legt echter niet uit hoe deze drie bepalingen zich onderling verhouden. In elk geval blijkt uit het prejudiciële verzoek dat het relevante deel van het vonnis van de Commissione tributaria regionale della Lombardia nr. 99/19/10 (waartegen beroep is ingesteld bij de verwijzende rechter) verwijst naar artikel 24, lid 4, van wetsdecreet nr. 185/2008. Ik zal mijn analyse dus hoofdzakelijk tot die laatste bepaling beperken.


8 – Hoewel het buiten kijf staat dat artikel 24, lid 4, van wetsdecreet nr. 185/2008 van toepassing is op de overeenkomstig beschikking 2003/193 terug te vorderen staatssteun, blijkt uit het door de verwijzende rechter uiteengezette nationale rechtskader mijns inziens niet duidelijk dat de methode van samengestelde rente enkel en alleen van toepassing is of van toepassing is verklaard op de overeenkomstig die beschikking terug te vorderen steun, en niet op andere onrechtmatige steun.


9 – Uit het nationale dossier, neergelegd bij de griffie van het Hof, blijkt dat het in het hoofdgeding gaat om de volgende belastingaanslagen: avviso di accertamento nr. R1P3101304/2009 IRPEG (aanslag vennootschapsbelasting) + ILOR (aanslag plaatselijke inkomstenbelasting) 1996, avviso di accertamento nr. TMB030200374/2009 IRPEG 1998, avviso di accertamento nr. TMB030200379/2009 IRPEG 1999, avviso di accertamento nr. TMB030200381/2009 IRPEG 1998, avviso di accertamento nr. TMB030200382/2009 IRPEG 1999 en avviso di accertamento nº R1P3100012/2009 IRPEG + ILOR 1997.


10 – Volgens het nationale dossier, neergelegd ter griffie van het Hof, en het prejudiciële verzoek is de rente in deze aanslagen berekend overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk V van verordening nr. 794/2004 waarnaar artikel 24, lid 4, van wetsdecreet nr. 185/2008 verwijst.


11 – Opgemerkt moet worden dat deze vraag uitsluitend gaat over de berekeningsmethode van de rente bij de terugvordering van de onderhavige onrechtmatig verleende staatssteun en niet over het beginsel als zodanig van terugvordering van deze steun met rente overeenkomstig artikel 14, lid 2, van verordening nr. 659/1999. Bij arrest van 11 juni 2009 heeft het Gerecht de door AEM SpA en ASM Brescia SpA ingestelde beroepen tot nietigverklaring van de artikelen 2 en 3 van beschikking 2003/193 verworpen. Zie de arresten ASM Brescia/Commissie (T-189/03, EU:T:2009:193) en AEM/Commissie (T-301/02, EU:T:2009:191), die in hogere voorziening zijn bevestigd door respectievelijk de arresten A2A/Commissie (C-318/09 P, EU:C:2011:856) en A2A/Commissie (C-320/09 P, EU:C:2011:858).


12 – Zie de punten 5 en 10 van deze conclusie.


13 – Zie in die zin arrest Commissie/Département du Loiret (C-295/07 P, EU:C:2008:707, punten 46 en 82). Het Hof stelt in punt 46 van dit arrest vast dat de Commissie in haar mededeling 2003/C 110/08 van 8 mei 2003 betreffende de toe te passen rentepercentages bij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun (PB C 110, blz. 21) „uitdrukkelijk [heeft] toegegeven dat de vraag is gerezen of deze rente enkelvoudig dan wel samengesteld dient te zijn, en het dringend [heeft] geacht haar standpunt ter zake te verduidelijken. Derhalve heeft zij de lidstaten en de belanghebbenden ervan in kennis gesteld dat zij in al haar toekomstige beschikkingen waarbij de terugvordering van onrechtmatig verleende steun wordt gelast, een samengestelde rente zou toepassen.”


14 – Zie naar analogie artikel 9 van verordening nr. 794/2004.


15 –      Zie naar analogie artikel 11 van verordening nr. 794/2004.


16 – De Commissie heeft „in haar brief aan de lidstaten SG(91) D/4577 van 4 maart 1991 te kennen [gegeven] dat de eindbeschikking waarin zij de onverenigbaarheid van steun met de gemeenschappelijke markt vaststelt, terugwinning van de onwettig reeds betaalde hoeveelheid [steun met zich brengt], [...] overeenkomstig [de] nationale wet [...], met inbegrip van de bepalingen betreffende rente [verschuldigd wegens te late betaling van aan de regering verschuldigde bedragen], rente die normaal van de datum van de toekenning van de onwettige [steun] in kwestie zou moeten lopen”. In haar mededeling van 30 april 2004 betreffende de achterhaaldheid van bepaalde beleidsdocumenten inzake staatssteun (PB C 115, blz. 1) heeft de Commissie de lidstaten en belanghebbende partijen ervan in kennis gesteld dat zij deze brief in geen enkele aangelegenheid meer zou toepassen. Uit deze mededeling blijkt dat „[i]ngevolge de goedkeuring door de Commissie van verordening (EG) nr. 794/2004 [...] een aantal van deze teksten overbodig [is] geworden. Deze teksten hebben betrekking op de kennisgevingsverplichting, de aanmeldingsprocedures met inbegrip van de versnelde procedure, de jaarlijkse verslagen, de termijnen en de terugbetaling van onwettige steun.” Arrest Commissie/Département du Loiret (C-295/07 P, EU:C:2008:707, punten 83 en 84).


17 – Zie in die zin arrest Commissie/Département du Loiret (C-295/07 P, EU:C:2008:707, punten 80-86).


18 – Artikel 3 van beschikking 2003/193, dat vrijwel identiek geformuleerd is als de betrokken bepaling in het arrest Commissie/Département du Loiret (C-295/07 P, EU:C:2008:707) koppelt mijns inziens de kwestie van de oplegging van rente uitdrukkelijk aan de procedurevoorschriften voor terugvordering en verwijst dienaangaande naar het nationale recht.


19 –      Zie arrest Scott en Kimberly Clark (C-210/09, EU:C:2010:294, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


20 –      Arrest Scott en Kimberly Clark (C-210/09, EU:C:2010:294, punt 21).


21 – Arrest Commissie/Duitsland (C-527/12, EU:C:2014:2193, punt 39).


22 – Arrest Gerekens en Procola (C-459/02, EU:C:2004:454, punt 21).


23 – Arrest Unicredito Italiano (C-148/04, EU:C:2005:774, punt 113 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


24 – Zie ook overweging 13 van verordening nr.794/2004 dat luidt: „Staatssteun kan worden geacht de financieringsbehoeften van een begunstigde onderneming op middellange termijn te verminderen. [...]”.


25 – Zie naar analogie arrest Falck en Acciaierie di Bolzano/Commissie (C-74/00 P en C-75/00 P, EU:C:2002:524, punt 159) waarin het Hof heeft beslist: „Het herstel van de vroegere toestand kan [...] noodzakelijkerwijs slechts worden benaderd indien over de terugbetaalde steun rente wordt betaald met ingang van de datum van betaling van de steun, en indien de toegepaste rentevoeten representatief zijn voor de op de markt gehanteerde rentevoeten. Indien dit niet het geval is, zou de ontvanger van de steun op zijn minst een voordeel behouden dat overeenstemt met een renteloos kasvoorschot of een gesubsidieerde lening.”


26 – Zie arrest Scott en Kimberly Clark (C-210/09, EU:C:2010:294, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


27 – Zie de punten 42 en 43 van deze conclusie.


28 – Zie in die zin arrest Gerekens en Procola (C-459/02, EU:C:2004:454, punten 21-24).


29 – Zie arrest Nederland/Raad (C-110/97, EU:C:2001:620, punt 151 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bovendien moeten volgens vaste rechtspraak materiële rechtsregels ter verzekering van de eerbiediging van de beginselen van rechtszekerheid en gerechtvaardigd vertrouwen aldus worden uitgelegd dat zij alleen gelden ten aanzien van vóór de inwerkingtreding ervan verworven rechtsposities voor zover er blijkens hun bewoordingen, doelstelling of opzet zulke gevolgen aan dienen te worden toegekend [zie ook in die zin arrest Pokrzeptowicz-Meyer (C-162/00, EU:C:2002:57, punt 49)].


30 – Deze aanslagen lijken, onder voorbehoud van een door de verwijzende rechter te verrichten verificatie, te zijn uitgereikt in 2009. Zie voetnoot 9 van deze conclusie.


31 – Aangezien wetsdecreet nr. 10/2007 in werking is getreden op 16 februari 2007, geldt mijn analyse mutatis mutandis voor artikel 1 van dat decreet. Zie voetnoot 7 van deze conclusie.


32 – Arrest Pokrzeptowicz-Meyer (C-162/00, EU:C:2002:57, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


33 – Zie naar analogie arrest België/Commissie (C-75/97, EU:C:1999:311, punt 65).


34 – Zie arrest Diputación Foral de Vizcaya e.a./Commissie (C-471/09 P–C-473/09 P, EU:C:2011:521, punt 100).


35 – Volgens A2A heeft de Italiaanse Republiek geen samengestelde rente geheven bij de terugvorderingen ter uitvoering van beschikking 2000/668/EG van de Commissie van 12 juli 2000 betreffende de overheidssteun die Italië in de vorm van de bij Italiaanse wet nr. 549/95 bepaalde belastingverminderingen heeft toegekend ten behoeve van de scheepsbouwsector (PB L 279, blz. 46).


36 – Arrest Guardian Industries en Guardian Europe/Commissie (C-580/12 P, EU:C:2014:2363, punt 51).


37 – Arrest IBV & Cie (C-195/12, EU:C:2013:598, punten 50, 52 en 53).


38 – Artikel 1 van wetsdecreet nr.10/2007 heeft als opschrift: „Uitvoering van het arrest gewezen door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op 1 juni 2006 in de zaak C-207/05. Tenuitvoerlegging van beschikking 2003/193/EG van de Commissie van 5 juni 2002”. Zie ook voetnoot 7 van deze conclusie.


39 –      Zie de punten 22 en 23 van deze conclusie.


40 – Zie voetnoot 8 van deze conclusie.


41 – Zie de punten 41-43 van deze conclusie.


42 – Het feit dat de Italiaanse Republiek overeenkomstig het beginsel van procedurele autonomie samengestelde rente berekent, terwijl andere lidstaten enkelvoudige rente berekenen, is, anders dan A2A opmerkt, evenmin een schending van het beginsel van gelijke behandeling. Het beginsel van procedurele autonomie veronderstelt namelijk dat er sprake is van een verschillende behandeling van begunstigden van onrechtmatig verleende steun in de diverse lidstaten, die zich dus niet in een vergelijkbare situatie bevinden, onder voorbehoud uiteraard dat deze verschillen geen afbreuk doen aan de doeltreffendheid van het Unierecht.