Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Voorlopige editie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

J. KOKOTT

van 14 mei 2020 (1)

Zaak C-42/19

Sonaecom SGPS SA

tegen

Autoridade Tributária e Aduaneira

[verzoek van de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 77/388/EEG – Begrip ‚belastingplichtige’ – Holdingmaatschappij – Gemengde holding – Aftrek van voorbelasting – Uitgaven voor adviesdiensten en de uitgifte van bedrijfsobligaties met het oog op de verwerving van een andere vennootschap – Wijziging van de voorgenomen handelingen in een later stadium”






I.      Inleiding

1.        Het Hof heeft zich reeds herhaaldelijk gebogen over het recht van holdingmaatschappijen op aftrek van voorbelasting.(2) Niettemin levert het in de praktijk nog steeds problemen op. Dat is met name het geval wanneer een holding bepaalde kapitaaldeelnemingen louter beheert, terwijl zij aan andere door haar gehouden vennootschappen belastbare diensten levert (zogenaamde gemengde holding).

2.        In het onderhavige geval wenste Sonaecom SGPS, S.A. (hierna: „Sonaecom”) aandelen in een onderneming te verwerven en aan die onderneming vervolgens belastbare diensten te leveren. Ter voorbereiding van de transactie maakte zij gebruik van adviesdiensten en diensten voor de uitgifte van bedrijfsobligaties. Sonaecom heeft de bijbehorende voorbelasting in aftrek gebracht. De Portugese belastingdienst heeft die aftrek evenwel geweigerd. De reden daarvoor was met name dat Sonaecom de investeringen niet kon uitvoeren en in plaats daarvan het daarvoor opgehaalde kapitaal in de vorm van een belastingvrije lening ter beschikking heeft gesteld van de moeder van de groep.

3.        In casu zal het Hof met name dienen te verduidelijken welke gevolgen deze verschuiving van de voorgenomen naar de daadwerkelijk uitgeoefende activiteit heeft voor de aftrek van voorbelasting.

II.    Toepasselijke bepalingen

A.      Unierecht

4.        Het Unierechtelijke kader van het verzoek om een prejudiciële beslissing wordt gevormd door richtlinie 77/388/EEG (hierna: „Zesde richtlijn”)(3), die inmiddels bij richtlijn 2006/112/EG (hierna: „btw-richtlijn”)(4) is ingetrokken. De in casu toepasselijke bepalingen van beide richtlijnen zijn inhoudelijk in essentie identiek.

5.        Overeenkomstig artikel 2, punt 1, van de Zesde richtlijn (thans artikel 2, lid 1, onder a) tot en met c), van de btw-richtlijn) zijn de leveringen van goederen en diensten welke in het binnenland door een als zodanig handelende belastingplichtige onder bezwarende titel worden verricht, aan de belasting over de toegevoegde waarde onderworpen.

6.        Artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn (thans artikel 9, lid 1, eerste alinea van de btw-richtlijn) omschrijft het begrip „belastingplichtige”:

„Als belastingplichtige wordt beschouwd ieder die, ongeacht welke plaats, zelfstandig een van de in lid 2 omschreven economische activiteiten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.”

7.        Artikel 13 B, onder d), punt 1, van de Zesde richtlijn (thans artikel 135, lid 1, onder b), van de btw-richtlijn) bevat vrijstellingen in het binnenland:

„Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de lidstaten vrijstelling voor de onderstaande handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:

[…]

d)      de volgende handelingen:

1.      verlening van kredieten en bemiddeling inzake kredieten, alsmede het beheer van kredieten door degene die ze heeft verleend”.

8.        Artikel 17, lid 1 en lid 2, onder a), van de Zesde richtlijn (thans artikel 167 en artikel 168, onder a), van de btw-richtlijn) regelt het ontstaan en de omvang van het recht op aftrek:

„1.      Het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop de aftrekbare belasting verschuldigd wordt.

2.      Voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen mag de belastingplichtige van de door hem verschuldigde belasting aftrekken:

a)      de belasting over de toegevoegde waarde, welke verschuldigd of voldaan is voor de hem door een andere belastingplichtige geleverde of te leveren goederen en voor de te zijnen behoeve door een andere belastingplichtige verrichte of te verrichten diensten”.

B.      Portugees recht

9.        Artikel 9, punt 28, onder a), van de Código do Imposto sobre o Valor Acrescentado (btw-wetboek) bepaalde in de litigieuze periode:

„Zijn vrijgesteld van de belasting:

(28)      [d]e volgende handelingen:

a)      kredietverlening en kredietbemiddeling, ongeacht in welke vorm, waaronder disconterings- en herdisconteringshandelingen alsmede de administratie en het beheer ervan door degene die de kredieten heeft verleend”.

III. Feiten en hoofdgeding

10.      Sonaecom is een holdingmaatschappij die kapitaaldeelnemingen verwerft, houdt en beheert, en die de daaruit voortvloeiende inkomsten geniet. Daarnaast houdt zij zich bezig met het beheer en de strategische coördinatie van ondernemingen die actief zijn op de markten voor telecommunicatie, media, software en systeemintegratie. Sonaecom verklaart dat zij voor de diensten van beheer en strategische coördinatie, die vanuit btw-oogpunt volledig zijn belast, bijbehorende tegenprestaties heeft ontvangen.

11.      In 2005 wilde Sonaecom investeren in de nieuwe bedrijfsactiviteit „Triple Play”, waarin audiovisueel vermaak, telefonie en internet zijn gebundeld. Daartoe heeft zij ten eerste voor adviesdiensten een beroep gedaan op twee ondernemingen, die een marktonderzoek hebben uitgevoerd met het oog op de eventuele verwerving door Sonaecom van aandelen in de telecomaanbieder Cabovisão. De btw over deze dienstverrichtingen bedroeg 212 627,56 EUR.

12.      Ten tweede heeft Sonaecom aan een investeringsbank een belaste provisie betaald voor het regelen, tot stand brengen en waarborgen van de plaatsing van de uitgifte door private aanbieding van obligaties genaamd „Sonaecom-SGPS-2005-Obligaties” ten bedrage van 150 000 000 EUR. Daarover was btw ten belope van 769 500,00 EUR verschuldigd. Naar eigen zeggen was het Sonaecoms bedoeling met het aldus opgehaalde kapitaal aandelen in Cabovisão te verwerven en aan die laatste onderneming vervolgens belaste diensten op het vlak van technische ondersteuning en beheer te leveren.

13.      De verwerving van de deelneming in Cabovisão is echter niet doorgegaan. Sonaecom heeft daarop het door uitgifte van obligaties opgehaalde kapitaal in de vorm van een lening ter beschikking gesteld van Sonae SGPS SA, de moedermaatschappij van de groep.

14.      Voor het jaar 2005 heeft Sonaecom de met betrekking tot de adviesdiensten (in de aangifte van december 2005) en de provisie (in de aangifte van juni 2005) gedragen btw ten belope van in totaal 982 127,56 EUR in aftrek gebracht.

15.      Naar aanleiding van een controle heeft de Autoridade Tributária e Adunaeira (belasting- en douanedienst, Portugal) de belastingen in 2008 gecorrigeerd en de afgetrokken voorbelasting, vermeerderd met compenserende rente ten belope van 106 548,20 EUR, dus in totaal 1 088 675,77 EUR, nagevorderd. Als reden voor zijn besluit heeft die dienst aangegeven dat de verwerving van deelnemingen buiten de werkingssfeer van de btw viel en daarnaast dat kredietverlening overeenkomstig artikel 13 B, onder d), punt 1, van de Zesde richtlijn van belasting was vrijgesteld.

16.      De Tribunal Administrativo e Fiscal do Porto (bestuurs- en belastingrechter Porto, Portugal) heeft het beroep dat in oktober 2008 bij hem tegen deze navorderingsaanslagen was ingesteld, in 2016 verworpen. De btw over de adviesdiensten is niet aftrekbaar, omdat de daarmee beoogde verwerving en het beheer van kapitaaldeelnemingen geen economische activiteiten vormen. De btw over de provisie voor de uitgifte van obligaties is niet aftrekbaar, omdat het kapitaal integraal aan de moedermaatschappij van de groep is overgedragen en Sonaecom niet heeft aangetoond dat dit kapitaal ten goede is gekomen aan de vennootschappen waarin zij een deelneming bezit, noch dat dit in een later stadium is gebruikt in het kader van een handeling die recht op aftrek gaf.

17.      Sonaecom heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld. Sonaecom is van mening dat de in geding zijnde verwervingen wegens de aard ervan ten minste deel uitmaken van de kosten die zij heeft moeten maken om de diensten die zij gewoonlijk levert aan de vennootschappen waarin zij een deelneming bezit naar behoren te kunnen verrichten. Zij neemt herhaaldelijk en op betekenisvolle wijze deel aan het beheer van die vennootschappen, onder meer door samenwerking bij het bepalen van de strategie ervan en het verrichten van diensten onder bezwarende titel, en dient dan ook op regelmatige basis zelf leveringen en diensten van de meest uiteenlopende aard af te nemen.

IV.    Prejudiciële verwijzing en procedure bij het Hof

18.      Bij beslissing van 5 december 2018, die is ingekomen bij het Hof op 24 januari 2019, heeft de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) het Hof krachtens artikel 267 VWEU verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Is de aftrek van de door verzoekster Sonaecom SGPS gedragen btw over adviesdiensten die verband houden met marktonderzoek met het oog op de verwerving van kapitaaldeelnemingen, welke verwerving evenwel niet heeft plaatsgevonden, verenigbaar met de regels inzake btw-aftrek die zijn neergelegd in de Zesde btw-richtlijn, met name in artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5?

2)      Is de aftrek van de door verzoekster Sonaecom SGPS gedragen belasting bij de betaling aan BCP van een provisie voor het regelen en tot stand brengen van een obligatielening die zou zijn aangegaan met het oog op de integratie ervan in de financieringsstructuur van de vennootschappen waarin zij deelnemingen bezit en die, aangezien die investeringen niet hebben plaatsgevonden, uiteindelijk volledig ter beschikking is gesteld van Sonae SGPS S.A, de moedermaatschappij van de groep, verenigbaar met de regels inzake btw-aftrek die zijn neergelegd in de Zesde btw-richtlijn, met name in artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 17, leden 1, 2 en 5?”

19.      Sonaecom, de Portugese Republiek en de Europese Commissie hebben ten aanzien van het verzoek om een prejudiciële beslissing schriftelijke opmerkingen en ter terechtzitting van 12 februari 2020 mondelinge opmerkingen ingediend.

V.      Juridische beoordeling

A.      Aftrek van voorbelasting over de kosten van adviesdiensten (eerste prejudiciële vraag)

20.      Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de door Sonaecom toegepaste aftrek verenigbaar is met de Zesde richtlijn. Derhalve vraagt hij zich uiteindelijk af of de door Sonaecom afgetrokken voorbelasting in overeenstemming is met het Unierecht. Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing kan evenwel worden opgemaakt dat de verwijzende rechter in feite wenst te vernemen of de artikelen 17 en 4 van de Zesde richtlijn aldus dienen te worden uitgelegd dat een holdingmaatschappij in een situatie als die van Sonaecom de btw die ter zake van bepaalde diensten is voldaan, in aftrek mag brengen.

21.      Daarbij verliest de verwijzende rechter uit het oog dat het enkele verwerven door een holding van deelnemingen volgens vaste rechtspraak van het Hof geen economische activiteit in de zin van de btw-wetgeving vormt.(5) Dat ligt slechts anders wanneer een holding zich mengt in het beheer van de vennootschap die wordt verworven.(6) De verwijzende rechter heeft evenwel niet vastgesteld dat Sonaecom voornemens was aan Cabovisão, waarin zij een deelneming wenste te verwerven, belastbare diensten te leveren.

22.      Sonaecom heeft echter uiteengezet dat zij na de verwerving van de aandelen belastbare diensten aan Cabovisão wenst te leveren. Of er voor dat voornemen objectieve aanwijzingen waren, kan de verwijzende rechter nog vaststellen na deze procedure.

23.      De eerste prejudiciële vraag is derhalve te herformuleren als de vraag of een gemengde holding overeenkomstig de artikelen 17 en 4 van de Zesde richtlijn recht heeft op aftrek van voorbelasting over adviesdiensten die verband houden met marktonderzoek met het oog op de verwerving van kapitaaldeelnemingen. Die vraag is met name aan de orde aangezien de holding belastbare diensten aan de te verwerven vennootschap wenste te leveren, maar nooit heeft geleverd doordat de verwerving niet heeft plaatsgevonden.

24.      Het antwoord op deze vraag kan uit de rechtspraak van het Hof worden afgeleid. Naast de vraag of gemengde holdings belastingplichtige kunnen zijn (zie onder 1), heeft het Hof met name bevestigd dat kosten die ontstaan in het kader van de voorbereiding van activiteiten die de belastingplichtige nadien niet uitoefent aftrekbaar zijn, recentelijk nog in de zaak Ryanair(7) (zie onder 2). Daarbij heeft het Hof zich ook over het onmiddellijke en rechtstreekse verband tussen handelingen in een eerder stadium en handelingen in een later stadium uitgesproken (zie onder 3). Het feit dat er in die gevallen vanwege de voorgenomen managementdiensten vaak een wanverhouding ontstaat tussen de omvang van de belastingaftrek en die van de belastingschuld van de holding, is irrelevant (zie onder 4).

1.      Gemengde holding als belastingplichtige

25.      Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn heeft enkel een belastingplichtige in de zin van artikel 4 een recht op aftrek van voorbelasting. Over de vraag of, en in welke mate, een holdingmaatschappij belastingplichtige is, bestaat er veel rechtspraak van het Hof.

26.      Specifiek wat het recht op aftrek van een holdingmaatschappij betreft, heeft het Hof beslist dat zij niet de hoedanigheid van btw-plichtige in de zin van artikel 4 van de Zesde richtlijn (thans artikel 9 van de btw-richtlijn) heeft en derhalve geen recht op aftrek van voorbelasting geniet volgens artikel 17 van de Zesde richtlijn (thans artikelen 167 en 168 van de btw-richtlijn), wanneer haar enige doel erin bestaat deelnemingen te verwerven in andere ondernemingen, zonder dat zij zich direct of indirect mengt in het beheer van die ondernemingen, onverminderd de rechten van deze holdingmaatschappij als aandeelhouder of vennoot(8) (zogenaamde financiële holding).

27.      De loutere verwerving en het loutere houden van kapitaalaandelen vormen op zich geen economische activiteiten in de zin van de btw-richtlijn, die aan de koper respectievelijk de houder ervan de hoedanigheid van belastingplichtige verlenen. De loutere verwerving van financiële deelnemingen in andere ondernemingen is immers niet aan te merken als de exploitatie van een zaak om er duurzaam inkomsten uit te verkrijgen, omdat het eventuele dividend – de opbrengst van deze deelneming – voortspruit uit de eigendom zelf van de zaak.(9)

28.      Dit ligt evenwel anders voor zogeheten bestuurs-, of actieve holdings. Zoals het Hof in vaste rechtspraak benadrukt, hebben zij de hoedanigheid van belastingplichtige wanneer de holding zich rechtstreeks of indirect mengt in het beheer van de vennootschap waarin wordt deelgenomen. Dat is het geval voor zover de holding met een dergelijke inmenging handelingen verricht die aan btw zijn onderworpen.(10) Niet-limitatieve voorbeelden(11) daarvan zijn volgens vaste rechtspraak het verrichten van administratieve, boekhoudkundige, financiële, commerciële, IT- en technische diensten door de holding ten behoeve van haar dochtervennootschappen.(12)

29.      Hetzelfde geldt wanneer een holdingmaatschappij andere economische activiteiten verricht, zoals het verhuren van gronden en gebouwen aan derden of haar dochtervennootschappen.(13) Ook het rechtstreekse, duurzame en noodzakelijke verlengstuk van een reeds belastbare activiteit van een holding valt binnen de werkingssfeer van de btw.(14)

30.      Dat geldt ook voor een gemengde holding. Een gemengde holding is een holdingmaatschappij die naast haar niet-economische holdingactiviteit, die bestaat in het houden van deelnemingen in andere vennootschappen en niet aan btw is onderworpen, tevens een economische activiteit uitoefent.(15) Volgens de rechtspraak is derhalve ook een gemengde holding, die niet enkel kapitaaldeelnemingen houdt maar tevens aan een aantal van deze vennootschappen onder bezwarende titel belastbare diensten levert, belastingplichtige(16), die evenwel slechts recht heeft op een pro-rata-aftrek van voorbelasting.

31.      Sonaecom, die onder bezwarende titel technische en beheersdiensten zou leveren aan de vennootschap waarin zij aandelen wenste te verwerven, is een dergelijke gemengde holding en daarom dus in beginsel belastingplichtige in de zin van artikel 4 van de Zesde richtlijn (thans artikel 9 van de btw-richtlijn).

2.      Aftrek van voorbelasting op grond van de voorgenomen economische activiteiten

32.      Sonaecoms recht op aftrek van voorbelasting over de adviesdiensten is in beginsel ontstaan, ongeacht het feit dat zij uiteindelijk geen aandelen in Cabovisão heeft verworven.

33.      Volgens de rechtspraak van het Hof bestaat namelijk ook bij mislukte investeringen een recht op aftrek van voorbelasting. In het geval van kosten die zijn gemaakt met het oog op het opstarten van een economische activiteit, kan ook voorbelasting in aftrek worden gebracht wanneer die activiteit uiteindelijk niet van de grond is gekomen en de beoogde belastbare handelingen niet plaatsvinden.(17) Dat vloeit voort uit de neutraliteit van het btw-stelsel. Op grond daarvan dienen reeds de voorbereidende activiteiten van een onderneming van een eventuele btw-last te worden bevrijd.

34.      Om die reden heeft het Hof in de zaak Ryanair beslist dat een vennootschap die voornemens is de aandelen van een andere vennootschap te verwerven en voorbereidende handelingen verricht met de bedoeling zich te mengen in het beheer van die vennootschap door haar btw-plichtige managementdiensten te leveren, belastingplichtige in de zin van de Zesde richtlijn is.(18)

35.      In casu verschilt die situatie in beginsel niet met die van Sonaecom, die belastbare diensten wenste te leveren aan de te verwerven vennootschap Cabovisão.

3.      Onmiddellijk en rechtstreeks verband tussen de adviesdiensten en de voorgenomen dienstverrichtingen

36.      Hiermee rijst enkel nog de vraag of er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de kosten die in verband met de voorgenomen aandelenverwerving zijn gemaakt voor adviesdiensten, en de diensten die Sonaecom aan Cabovisão wenste te leveren.

37.      Volgens vaste rechtspraak van het Hof vertonen uitgaven een rechtstreeks en onmiddellijk verband met bepaalde handelingen in een later stadium wanneer zij in de prijs ervan zijn opgenomen.(19) Daarnaast kan een onderneming aanspraak maken op aftrek van voorbelasting voor de algemene kosten die in de prijs van al haar producten zijn opgenomen.(20)

38.      Derhalve kan een vennootschap die voornemens is alle aandelen van een andere vennootschap te verwerven met het oog op het leveren aan die vennootschap van btw-plichtige managementdiensten, de voorbelasting over de uitgaven voor adviesdiensten in het kader van een openbaar overnamebod integraal aftrekken.(21)

39.      Hetzelfde kan gezegd worden van gemengde holdings. Dat geldt althans voor kosten die een holding maakt in samenhang met de verwerving van deelnemingen in dochtervennootschappen aan wie zij belastbare diensten levert of wenst te leveren. Aldus oefent zij een economische activiteit uit(22) en heeft zij recht op aftrek van voorbelasting.

40.      In het onderhavige geval heeft Sonaecom gebruikgemaakt van adviesdiensten om aandelen in Cabovisão te verwerven en daarna aan die vennootschap belastbare diensten te leveren. Deze uitgaven vertonen een rechtstreeks en onmiddellijk verband met de voorgenomen belastbare dienstverrichtingen. Aldus heeft Sonaecom in beginsel recht op volledige aftrek van voorbelasting.

4.      Omvang van de aftrek van voorbelasting

41.      Hoewel de verwijzende rechter niet heeft aangegeven wat de omvang van de voorgenomen belastbare dienstverrichtingen zou zijn geweest, moet ervan worden uitgegaan dat de btw over die activiteiten beduidend lager zou hebben gelegen dan de vooraftrek waarop aanspraak is gemaakt.

42.      In het onderhavige geval is een vooraftrek ontstaan ten belope van circa 210 000 EUR, waarbij nog circa 770 000 EUR komt in verband met het regelen van de uitgifte van de obligaties. Die wanverhouding tussen de omvang van de vooraftrek en de eigen belastingschuld is inherent aan de situatie van de meeste holdingmaatschappijen. Op het eerste gezicht wekt dat een zeker gevoel van onbehagen op en doet het de vraag rijzen of de omvang van het recht op aftrek in dergelijke gevallen niet dient te worden beperkt.

43.      Bij nader inzien verdwijnt dat gevoel van onbehagen evenwel. Ten eerste speelt die wanverhouding enkel wanneer zij incidenteel wordt bekeken zonder ermee rekening te houden dat de belastbare diensten over meerdere jaren worden gespreid. Ten tweede voorziet het btw-recht niet in een noodzakelijke koppeling tussen de omvang van de vooraftrek en die van de belastingschuld.(23)

44.      Ook een forfaitaire verlaging van de vooraftrek vanwege een niet-belastbare holdingactiviteit is geen optie wanneer de kosten van diensten in een eerder stadium onmiddellijk aan bepaalde belastbare diensten in een later stadium kunnen worden gelinkt. Voor een pro-rataverlaging kan ook het arrest Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt(24) niet aangehaald worden. In dat arrest werd een pro-rata-aftrek van voorbelasting inderdaad in overweging genomen. Dat gold evenwel enkel wanneer de kosten waarop de voorbelasting betrekking had, eveneens zouden zijn toegewezen aan andere dochtervennootschappen waarvan het belastbare beheer niet mede door de holding was uitgevoerd. In casu is daarvan geen sprake.

45.      Bovendien vloeit een dergelijke wanverhouding uiteindelijk voort uit de rechtspraak van het Hof volgens welke holdingmaatschappijen enkel voorbelasting in aftrek kunnen brengen indien zij onder bezwarende titel diensten leveren aan de vennootschappen waarin zij deelnemingen bezitten (zie punten 26 e.v.). Indien controlerende holdings – die door middel van de door hen gecontroleerde deelnemingen economisch actief zijn – het principiële recht op aftrek van voorbelasting over hun holdingkosten zou worden toegekend, zouden zij niet hun toevlucht hoeven nemen tot artificiële constructies van de belastbare dienstverrichtingen(25) om een definitieve btw-last binnen de groep te voorkomen.

46.      Het beginsel van de neutraliteit van de rechtsvorm – waarop ook het Hof in de btw-wetgeving de nadruk legt(26) – pleit veeleer voor de volledige aftrek van voorbelasting door een controlerende holding. Dat een aandeelhouder door het houden van een enkel aandeel geen economisch actieve belastingplichtige wordt (zie punt 27 hierboven), is volkomen terecht. Of een 100 %-controlerende aandeelhouder niet door middel van de „door hem” gecontroleerde vennootschap in dezelfde mate als een individuele ondernemer economisch actief is en dus net als een dergelijke ondernemer van de op deze activiteit drukkende btw dient te worden bevrijd, is evenwel een andere vraag, die door het Hof niet uitdrukkelijk ontkennend is beantwoord.

47.      Het beginsel van de neutraliteit van de rechtsvorm is een grond om aan te nemen dat de kosten voor het besturen van de onderneming in beide gevallen van de btw dienen te worden bevrijd wanneer de onderneming zelf handelingen verricht die recht geven op aftrek van voorbelasting: de individuele ondernemer is rechtstreeks economisch actief, de controlerende vennoot indirect – via de gecontroleerde vennootschap. Geen van beiden (individuele ondernemer noch controlerende vennoot) zou er derhalve toe mogen worden gedwongen dienstverleningsovereenkomsten onder bezwarende titel met „zijn” onderneming te sluiten om als belastingplichtige beschouwd te worden.

5.      Conclusie

48.      Bijgevolg heeft een gemengde holding als Sonaecom overeenkomstig de artikelen 17 en 4 van de Zesde richtlijn recht op volledige aftrek van voorbelasting over de kosten voor de verwerving van deelnemingen in een vennootschap waaraan zij belastbare diensten wenste te leveren. Het staat aan de verwijzende rechter om dat vast te stellen. Het recht op aftrek van voorbelasting ontstaat eveneens wanneer die verwerving uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden en geldt ongeacht het bedrag van de verschuldigde btw over de voorgenomen dienstverrichtingen.

B.      Aftrek van voorbelasting over de kosten voor de uitgifte van obligaties (tweede prejudiciële vraag)

49.      Ook de tweede prejudiciële vraag dient te worden geherformuleerd.(27) De verwijzende rechter wenst in essentie te vernemen of een gemengde holding overeenkomstig de artikelen 17 en 4 van de Zesde richtlijn recht heeft op aftrek van voorbelasting over de kosten voor het regelen en tot stand brengen van een obligatielening, die werd uitgegeven voor de verwerving van aandelen in een onderneming waaraan de holding onder bezwarende titel diensten wenste te leveren. Hij wenst met name te vernemen wat de gevolgen zijn wanneer de verwerving van de aandelen in de onderneming uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden en de holding het opgehaalde kapitaal in plaats daarvan in de vorm van een lening belastingvrij ter beschikking heeft gesteld van de moedermaatschappij van de groep.

50.      Daartoe dient te worden onderzocht of voor Sonaecoms recht op aftrek het voorgenomen belastbare dan wel het daadwerkelijke belastingvrije gebruik van het opgehaalde kapitaal doorslaggevend is (zie onder 1). Vervolgens wordt er ingegaan op de door Sonaecom opgeworpen vraag of er enige gevolgen zijn wanneer het kapitaal nadien, in een ander belastingtijdvak, toch nog ten gunste van de operationele vennootschappen wordt „gebruikt” (zie onder 2).

1.      Vaststelling van de aftrek van voorbelasting volgens het daadwerkelijke gebruik

51.      De omvang van het recht op aftrek wordt geregeld in artikel 17, lid 2, onder a), van de Zesde richtlijn (thans artikel 168 van de btw-richtlijn). Op grond daarvan mag de belastingplichtige de voorbelasting aftrekken voor zover de goederen of diensten worden gebruikt voor belaste handelingen.

52.      In het onderhavige geval was Sonaecom voornemens, het met de uitgifte van de obligaties opgehaalde kapitaal aan te wenden voor de verwerving van aandelen in Cabovisão. Derhalve vertonen de kosten voor de uitgifte van obligaties een rechtstreeks en onmiddellijk verband met de verwerving van de aandelen. Het feit dat de voorgenomen handelingen uiteindelijk niet plaatsvonden, is – zoals hierboven reeds is uiteengezet(28) – irrelevant.

53.      Wanneer de belastingplichtige echter in hetzelfde belastingtijdvak in plaats van de oorspronkelijk voorgenomen belastbare activiteit in werkelijkheid belastingvrije activiteiten uitoefent, rijst de vraag of dat geen invloed heeft op de reeds ontstane aftrek van voorbelasting. Uiteindelijk betreft dat de vraag hoe een voorgenomen en een daadwerkelijk uitgeoefende activiteit zich tot elkaar verhouden met betrekking tot de aftrek. Mijns inziens dient het daadwerkelijke gebruik doorslaggevend te zijn, wanneer een handeling in een eerder stadium kan worden gelinkt aan een bepaalde daadwerkelijk verrichte handeling in een later stadium.

54.      Dat vloeit om te beginnen reeds voort uit artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn (thans artikel 168 van de btw-richtlijn). Op grond daarvan mag de belastingplichtige de voorbelasting slechts aftrekken voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor belaste handelingen. Aan het recht op aftrek ligt dus een transactiegebonden benadering ten grondslag, die essentieel op het daadwerkelijke gebruik is gericht.

55.      Daarnaast heeft het Hof voor de verdeling van voorbelasting bij goederen voor gemengd gebruik beslist dat de lidstaten kunnen voorzien in andere berekeningsmethoden dan de in de Zesde richtlijn respectievelijk de btw-richtlijn vastgestelde verdeelsleutel volgens de omzet, wanneer de gekozen methode een nauwkeuriger resultaat waarborgt.(29) De verdeling volgens het daadwerkelijke gebruik is de nauwkeurigste manier om de aftrek van voorbelasting op de werkelijkheid af te stemmen en prevaleert dan ook boven de loutere keuze voor het voorgenomen – en dus nog onzekere – gebruik door de belastingplichtige. Bovendien blijkt uit de regelingen inzake de herziening van de aftrek van voorbelasting (artikel 20 van de Zesde richtlijn en thans de artikelen 184 en 185 van de btw-richtlijn) dat de oorspronkelijke aftrek van voorbelasting uiteindelijk zo nauwkeurig mogelijk op het werkelijke gebruik wordt afgestemd om „ten onrechte voordelen [of] ten onrechte nadelen” te voorkomen (zie artikel 20, lid 6, van de Zesde richtlijn, respectievelijk artikel 192 van de btw-richtlijn).

56.      Ten slotte pleiten ook de beoordeling van artikel 17 van de Zesde richtlijn (thans artikelen 168 en 169 van de btw-richtlijn) en het neutraliteitsbeginsel ervoor om in eerste instantie uit te gaan van het daadwerkelijke gebruik, voor zover daarvan sprake is. Overeenkomstig artikel 17, leden 2 en 3, van de Zesde richtlijn, respectievelijk de artikelen 168 en 169 van de btw-richtlijn, dient de belastingplichtige door de aftrek van voorbelasting enkel te worden bevrijd van de btw die een verband vertoont met (over het algemeen(30)) belastbare handelingen in een later stadium. Daarentegen is een recht op aftrek van voorbelasting in beginsel niet aan de orde wanneer sprake is van een rechtstreeks en onmiddellijk verband met een vrijgestelde activiteit.(31)

57.      In het onderhavige geval heeft Sonaecom aan de moedermaatschappij van de groep een lening verstrekt. De verlening van kredieten is overeenkomstig artikel 13 B, onder d), punt 1, van de Zesde richtlijn vrijgesteld van btw. Derhalve is aftrek van voorbelasting in de zin van artikel 17 van de Zesde richtlijn (thans artikelen 167 e.v. van de btw-richtlijn) uitgesloten.

58.      Teneinde mededingingsverstoringen te voorkomen, verzet het beginsel van fiscale neutraliteit zich er bovendien tegen dat ondernemers die in werkelijkheid dezelfde handelingen verrichten, verschillend worden behandeld bij de btw-heffing.(32) Wanneer evenwel beide belastingplichtigen in hetzelfde belastingtijdvak uiteindelijk enkel belastingvrije handelingen verrichten, heeft geen van beiden recht op aftrek van voorbelasting. Een recht op aftrek van voorbelasting dat louter berust op een ooit eerder aanwezig voornemen van de ene onderneming om belastbare handelingen te verrichten, zou die onderneming een concurrentievoordeel opleveren. Behalve de moeilijkheid om dat voornemen naar behoren te toetsen, zou een dergelijke uitkomst evenmin stroken met de visie van het Hof volgens welke bij de beoordeling van de te belasten handeling op de objectieve aard van de betrokken handeling en niet op subjectieve voornemens dient te worden afgegaan.(33)

59.      Het feit dat het daadwerkelijke gebruik prevaleert boven het voorgenomen gebruik, is niet in tegenspraak met de arresten Sveda en Iberdrola(34). In die arresten werd de aftrek van voorbelasting op een erg ruime manier toegestaan, ofschoon de desbetreffende kosten nauw verbonden waren met niet onder bezwarende titel geleverde diensten ten behoeve van gemeentelijke infrastructuur (een recreatief ontdekkingspad ter bevordering van het toerisme respectievelijk het herstel van een pompstation waarop op te richten gebouwen zouden worden aangesloten).

60.      Het Hof heeft zich in die situaties immers niet uitgesproken over de voorrang van het daadwerkelijke belastingvrije gebruik boven het voorgenomen belastbare gebruik: de beslissingen hebben enkel betrekking op het verband tussen handelingen in een eerder stadium en de gehele economische activiteit van de belastingplichtige, die zonder de niet onder bezwarende titel verrichte dienst niet mogelijk zou zijn geweest.(35) In casu is van een dergelijke situatie evenwel geen sprake.

61.      Derhalve prevaleert binnen het belastingtijdvak waarin het recht op aftrek is ontstaan, het daadwerkelijke gebruik boven het oorspronkelijke voornemen.

62.      In het onderhavige geval staat het vast dat Sonaecom het met de uitgifte van de obligaties opgehaalde kapitaal niet heeft gebruikt voor de oorspronkelijk voorgenomen verwerving. Sonaecom heeft dat kapitaal daarentegen in het relevante jaar 2005 in de vorm van een lening belastingvrij overgedragen aan de moedermaatschappij van de groep. Dat wordt eveneens door Portugal beklemtoond.

63.      Sonaecoms standpunt dat de kosten voor de uitgifte van haar obligaties als algemene kosten van de onderneming aftrekbaar zijn, kan niet worden gedeeld. Sonaecom is dienaangaande van mening dat de uitgifte van de obligaties was bedoeld om de economische activiteiten van de groep voort te zetten. Zij zou het met de uitgifte van de obligaties opgehaalde kapitaal bij de moedermaatschappij van de groep louter „geparkeerd” hebben. Het kapitaal zou later naar Sonaecom zijn teruggevloeid om deelnemingen in andere ondernemingen te kunnen kopen.

64.      De algemene kosten van de belastingplichtige kunnen evenwel enkel in aanmerking worden genomen bij ontstentenis van een rechtstreeks en onmiddellijk verband tussen een bepaalde handeling in een eerder stadium en recht op aftrek van voorbelasting gevende handelingen in een later stadium.(36) Slechts voor het geval dat een handeling in een eerder stadium niet aan een handeling in een later stadium kan worden gelinkt, dient in tweede instantie te worden onderzocht of er een verband bestaat tussen een handeling in een eerder stadium en de algehele economische activiteit van een onderneming.(37) In casu bestaat er evenwel een rechtstreeks en onmiddellijk verband met de belastingvrije toekenning van de lening die geen recht op aftrek geeft.

65.      Hieruit volgt dan ook dat de daadwerkelijke belastingvrije overdracht van het door een gemengde holding opgehaalde kapitaal aan de moedermaatschappij van de groep de in artikel 17 van de Zesde richtlijn (thans artikelen 168 en 169 van de btw-richtlijn) bedoelde aftrek van voorbelasting over de financieringskosten uitsluit. Het onmiddellijke verband met deze daadwerkelijk verstrekte belastingvrije lening prevaleert boven het oorspronkelijke voornemen om aan een met dat kapitaal te verwerven dochtervennootschap belastbare diensten te leveren.

2.      Toekomstig daadwerkelijk gebruik van het kapitaal

66.      Sonaecom voert aan dat het kapitaal louter bij de moedermaatschappij van de groep werd „geparkeerd” en dat zij dit in een later belastingtijdvak overeenkomstig het oorspronkelijke voornemen heeft gebruikt voor kapitaaldeelnemingen. Indien Sonaecom het opgehaalde kapitaal later daadwerkelijk voor belastbare handelingen zou hebben gebruikt, zou eventueel naar een herziening van de aftrek van voorbelasting overeenkomstig artikel 20 van de Zesde richtlijn (thans artikelen 184 e.v. van de btw-richtlijn) moeten worden gekeken.

67.      Hoe dan ook heeft dat ten eerste geen weerslag op de aftrek van voorbelasting in het in casu relevante belastingtijdvak. Van eventuele gevolgen kan pas sprake zijn voor het belastingtijdvak waarin het gebruik is gewijzigd.

68.      Ten tweede is in artikel 20 van de Zesde richtlijn (thans artikelen 184 e.v. van de btw-richtlijn) opgenomen dat de oorspronkelijk toegepaste aftrek slechts wordt herzien mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Met name is dat het geval indien de aftrek van voorbelasting lager is dan die welke de belastingplichtige gerechtigd was toe te passen. In het licht van het neutraliteitsbeginsel is het de bedoeling dat de belastingplichtige volledig wordt bevrijd van de voorbelasting die op voor de lange termijn bruikbare goederen drukt.(38) De Zesde richtlijn respectievelijk de btw-richtlijn hanteren in dat verband het begrip „investeringsgoed”.

69.       Het valt mijns inziens evenwel te betwijfelen of diensten voor de uitgifte van een obligatielening als investeringsgoederen in de zin van artikel 20, lid 2, van de Zesde richtlijn (thans artikel 187 van de btw-richtlijn) dienen te worden beschouwd. Volgens de rechtspraak van het Hof ziet dat begrip op goederen die – gebruikt voor een economische activiteit – zich onderscheiden door de duurzame aard en de waarde ervan, en die met zich brengen dat de kosten voor de verkrijging normaliter niet als lopende uitgaven worden geboekt, doch over meerdere jaren worden afgeschreven.(39) Deze goederen zijn te onderscheiden van de onmiddellijk verbruikte prestaties waarvoor het niet mogelijk is de aftrek van voorbelasting in de loop van de tijd te herzien. Over het algemeen is dat het geval voor diensten.

70.      Voor de uitgifte van de obligaties heeft Sonaecom evenwel gebruikgemaakt van diensten. Die diensten zijn met het ophalen van het kapitaal volledig verbruikt, waardoor het anders gebruiken van het opgehaalde kapitaal in latere jaren niet van invloed is op de aftrek van voorbelasting over die diensten.

VI.    Conclusie

71.      In het licht van een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

„1)      De artikelen 17 en 4 van richtlijn 77/388/EEG dienen aldus te worden uitgelegd dat een zogenaamde gemengde holdingmaatschappij als Sonaecom recht heeft op volledige aftrek over de kosten voor de verwerving van deelnemingen in een vennootschap waaraan zij belastbare diensten wenste te leveren. Het is aan de verwijzende rechter om dat vast te stellen. Het recht op aftrek ontstaat eveneens wanneer die verwerving uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden en geldt ongeacht het bedrag van de verschuldigde belasting over de toegevoegde waarde (btw) over de voorgenomen dienstverrichtingen.

2)      De daadwerkelijke belastingvrije overdracht van het opgehaalde kapitaal van een gemengde holding aan de moedermaatschappij van de groep sluit de aftrek van voorbelasting uit. Het onmiddellijke verband met die daadwerkelijk geleverde belastingvrije dienst prevaleert boven het oorspronkelijke voornemen om aan een met die middelen te verwerven dochtervennootschap belastbare diensten te leveren.”


1      Oorspronkelijke taal: Duits.


2      Zie alleen al arresten van 8 november 2018, C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:888); 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834); 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537); 16. juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496); 13 maart 2008, Securenta (C-437/06, EU:C:2008:166), en 6 september 2012, Portugal Telecom (C-496/11, EU:C:2012:557).


3      Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (77/388/EEG) (PB 1977, L 145, blz. 1), in de bij richtlijn 2004/66/EG van de Raad van 26 april 2004 (PB 2004, L 168, blz. 35) gewijzigde versie.


4      Richtlijn van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB 2006, L 347, blz. 1), in de bij richtlijn (EU) 2019/475 van de Raad van 18 februari 2019 gewijzigde versie (PB 2019, L 83, blz. 42).


5      Arresten van 8 november 2018, C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:888, punt 30); 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 16), en 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 28).


6      Arresten van 8 november 2018, C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:888, punt 32); 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 17), en 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 29).


7      Arrest van 17 oktober 2018 (C-249/17, EU:C:2018:834), en mijn conclusie in die zaak (EU:C:2018:301).


8      Arresten van 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 27), en 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 18).


9      Arresten van 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 28), en 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 19).


10      Arresten van 8 november 2018, C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:888, punt 32); 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 17); 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 29), en 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 20).


11      Zie specifiek arrest van 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 31).


12      Arresten van 8 november 2018, C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:888, punt 32); 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punten 30 en 31), en 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 21).


13      Zie voor dat laatste geval arrest van 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:2018:537, punt 32). Of de verhuur van een gebouw evenwel daadwerkelijk als „inmenging van een holding in het beheer van haar dochteronderneming” kan en moet worden begrepen, is nogal twijfelachtig.


14      Arresten van 8 november 2018, C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:888, punt 33); 29 oktober 2009, AB SKF (C-29/08, EU:C:2009:665, punt 31), en 29 april 2004, EDM (C-77/01, EU:C:2004:243, punt 70).


15      Mijn conclusie in de zaak Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:301, punt 31 onder voetnoot 21); conclusie van advocaat-generaal Léger in de zaak EDM (C-77/01, EU:C:2002:483, punt 2 onder voetnoot 3), en conclusie van advocaat-generaal Stix-Hackl in de zaak Cibo Participations (C-16/00, EU:C:2001:131, punt 16).


16      Arresten van 13 maart 2008, Securenta (C-437/06, EU:C:2008:166, punt 31); 29 april 2004, EDM (C-77/01, EU:C:2004:243, punt 80), en 27 september 2001, Cibo Participations (C-16/00, EU:C:2001:495, punt 22).


17      Arresten van 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 18); 22 oktober 2015, Sveda (C-126/14, EU:C:2015:712, punt 20); 14 maart 2013, Ablessio (C-527/11, EU:C:2013:168, punt 25); 29 februari 1996, Inzo (C-110/94, EU:C:1996:67, punt 17), en 14 februari 1985, Rompelman (268/83, EU:C:1985:74, punten 23 en 24), alsook mijn conclusie in de zaak Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:301, punten 16 en 26).


18      Arrest van 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 19 en dictum).


19      Arresten van 3 juli 2019, The Chancellor, Masters and Scholars of the University of Cambridge (C-316/18, EU:C:2019:559, punt 25); 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 26); 14 september 2017, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:683, punt 28), en 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 23).


20      Arresten van 3 juli 2019, The Chancellor, Masters and Scholars of the University of Cambridge (C-316/18, EU:C:2019:559, punt 26); 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 27); 14 september 2017, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:683, punt 29), en 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 24).


21      Arrest van 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 32 en dictum).


22      Arresten van 5 juli 2018, Marle Participations (C-320/17, EU:C:201 8:537, punt 36); 16 juli 2015, Larentia + Minerva en Marenave Schiffahrt (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 25), en 13 maart 2008, Securenta (C-437/06, EU:C:2008:166, punt 28).


23      Zie arresten van 17 oktober 2018, Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:834, punt 23); 22 oktober 2015, Sveda (C-126/14, EU:C:2015:712, punt 17); 14 maart 2013, Ablessio (C-527/11, EU:C:2013:168, punt 23), en 14 februari 1985, Rompelman (268/83, EU:C:1985:74, punt 19): Het gemeenschappelijke btw-stelsel waarborgt een neutrale fiscale belasting van alle economische activiteiten, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteiten, mits deze in beginsel zelf aan btw zijn onderworpen.


24      Arrest van 16 juli 2015 (C-108/14 en C-109/14, EU:C:2015:496, punt 29).


25      Dat probleem heb ik reeds aangekaart in mijn conclusie in de zaak Ryanair (C-249/17, EU:C:2018:301, punt 28).


26      Zie alleen al op het vlak van belastingvrijstellingen: arresten van 28 juni 2007, JP Morgan Fleming Claverhouse Investment Trust en The Association of Investment Trust Companies (C-363/05, EU:C:2007:391, punt 26); 4 mei 2006, Abbey National (C-169/04, EU:C:2006:289, punt 53); 3 april 2003, Hoffmann (C-144/00, EU:C:2003:192, punt 24); 10 september 2002, Kügler (C-141/00, EU:C:2002:473, punt 30), en 7 september 1999, Gregg (C-216/97, EU:C:1999:390, punt 20).


27      Zie punten 20 e.v. van de onderhavige conclusie.


28      Punten 32 e.v. van de onderhavige conclusie.


29      Arresten van 9 juni 2016, Wolfgang en Dr. Wilfried Rey Grundstücksgemeinschaft (C-332/14, EU:C:2016:417, punt 33), en 8 november 2012, BLC Baumarkt (C-511/10, EU:C:2012:689, punten 23 e.v. en dictum), omtrent de verdeelsleutel volgens de oppervlakte naar Duits btw-recht.


30      In artikel 169 van de btw-richtlijn is bijvoorbeeld een aantal uitzonderingen opgenomen.


31      Arresten van 14 september 2017, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:683, punt 30); 29 oktober 2009, AB SKF (C-29/08, EU:C:2009:665, punt 59), en 13 maart 2008, Securenta (C-437/06, EU:C:2008:166, punt 30), alsook mijn conclusie in de zaak C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:676, punt 37).


32      Arresten van 3 april 2003, Hoffmann (C-144/00, EU:C:2003:192, punt 24); 10 september 2002, Kügler (C-141/00, EU:C:2002:473, punt 30), en 7 september 1999, Gregg (C-216/97, EU:C:1999:390, punt 20).


33      Arresten van 27 september 2007, Teleos e. a. (C-409/04, EU:C:2007:548, punt 39); 6 juli 2006, Kittel en Recolta Recycling (C-439/04 en C-440/04, EU:C:2006:446, punt 42); 12 januari 2006, Optigen e. a. (C-354/03, C-355/03 en C-484/03, EU:C:2006:16, punt 44), en 6 april 1995, BLP Group (C-4/94, EU:C:1995:107, punt 24).


34      Arresten van 14 september 2017, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:683, punten 33 en 34), en 22 oktober 2015, Sveda (C-126/14, EU:C:2015:712, punt 22).


35      Arresten van 14 september 2017, Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:683, punt 29), en 22 oktober 2015, Sveda (C-126/14, EU:C:2015:712, punt 28), alsook mijn conclusie in de zaak C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:676, punt 49).


36      Punt 37 van de onderhavige conclusie en mijn conclusie in de zaak Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:283, punt 35).


37      Mijn conclusies in de zaken C&D Foods Acquisition (C-502/17, EU:C:2018:676, punt 51) en Iberdrola Inmobiliaria Real Estate Investments (C-132/16, EU:C:2017:283, punten 36 en 37).


38      Arrest van 25 juli 2018, Gmina Ryjewo (C-140/17, EU:C:2018:595, punt 55), en mijn conclusie in die zaak (C-140/17, EU:C:2018:273, punt 40).


39      Arrest van 16 februari 2012, Eon Aset Menidjmunt (C-118/11, EU:C:2012:97, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).