Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

Avis juridique important

|

61998J0012

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 3 februari 2000. - Miguel Amengual Far tegen Juan Amengual Far. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Audiencia Provincial de Palma de Mallorca - Spanje. - Zesde BTW-richtlijn - Verpachting en verhuur van onroerende goederen - Vrijstellingen. - Zaak C-12/98.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-00527


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Fiscale bepalingen - Harmonisatie van wetgevingen - Omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde - Vrijstellingen voorzien in Zesde richtlijn - Vrijstelling voor verhuur van onroerende goederen - Draagwijdte - Naast elkaar bestaan van algemene regel die alle verhuur van onroerende goederen aan belasting onderwerpt, en regel die alleen voor bewoning bestemde onroerende goederen daarvan vrijstelt - Toelaatbaarheid

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 13, B, sub b)

Samenvatting


$$Artikel 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting staat de lidstaten toe om bij wege van een algemene regel de verhuur van onroerende goederen aan belasting over de toegevoegde waarde te onderwerpen en bij wijze van uitzondering alleen vrijstelling van die belasting te verlenen voor de verhuur van onroerende goederen die voor bewoning zijn bestemd.

(cf. punt 15 en dictum)

Partijen


In zaak C-12/98,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van de Audiencia Provincial de Palma de Mallorca (Spanje), in het aldaar aanhangige geding tussen

M. Amengual Far

en

J. Amengual Far,

om een prejudiciële beslissing over artikel 13 B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: R. Schintgen, kamerpresident, G. Hirsch (rapporteur) en V. Skouris, rechters,

advocaat-generaal: A. La Pergola

griffier: R. Grass

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Ortiz Vaamonde, abogado del Estado, als gemachtigde,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en G. Mignot, secretaris buitenlandse zaken bij die directie, als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur M. Díaz-Llanos en door C. Gómez de la Cruz en E. Traversa, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 maart 1999,

gezien de door de Tweede kamer op 24 september 1999 gegeven beschikking tot heropening van de mondelinge behandeling,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 oktober 1999,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 12 januari 1998, ingekomen bij het Hof op 20 januari daaraanvolgend, heeft de Audiencia Provincial de Palma de Mallorca krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 13 B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1; hierna: Zesde richtlijn").

2 Die vragen zijn gerezen in het geding tussen M. Amengual Far, verhuurder, en zijn broer J. Amengual Far, huurder, met betrekking tot de uitzetting van laatstgenoemde wegens niet-tijdige betaling van het met de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: BTW") overeenkomende gedeelte van de huurprijs voor de door hem gehuurde bedrijfsruimte.

3 De verwijzende rechter vraagt zich af, of de BTW van toepassing is op verhuur van bedrijfsruimten.

4 Hij wijst erop, dat uit de artikelen 4, lid 2, sub b, en 11, lid 2, van wet nr. 37/1992 van 28 december 1992 voortvloeit, dat in Spanje elke verhuur van bedrijfsruimten aan BTW is onderworpen. Artikel 20, lid 23, van de wet verleent slechts vrijstelling voor huurcontracten die als diensten in de zin van artikel 11 van deze wet worden beschouwd (...) en de volgende goederen betreffen:

a) (...)

b) gebouwen of gedeelten van gebouwen die uitsluitend voor bewoning zijn bestemd, daaronder begrepen garages en daarbij behorende gebouwen, alsmede samen daarmee gehuurde meubels.

(...)".

5 De nationale rechter vraagt zich echter af, of wet nr. 37/1992 aldus elke verhuur van bedrijfsruimten aan BTW kan onderwerpen zonder inbreuk te maken op artikel 13 B, sub b, van de Zesde richtlijn.

6 In artikel 13 B, sub b, van de Zesde richtlijn wordt bepaald:

Onverminderd andere communautaire bepalingen verlenen de lidstaten vrijstelling voor de onderstaande handelingen, onder de voorwaarden die zij vaststellen om een juiste en eenvoudige toepassing van de betreffende vrijstellingen te verzekeren en alle fraude, ontwijking en misbruik te voorkomen:

a) (...)

b) verpachting en verhuur van onroerende goederen, met uitzondering van:

1. het verstrekken van accommodatie, als omschreven in de wetgeving der lidstaten, in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie, met inbegrip van de verhuuraccommodatie in vakantiekampen of op kampeerterreinen;

2. verhuur van parkeerruimte voor voertuigen;

3. verhuur van blijvend geïnstalleerde werktuigen en machines;

4. verhuur van safeloketten.

De lidstaten kunnen nog andere handelingen van de toepassing van deze vrijstelling uitsluiten."

7 Van mening dat voor de beslechting van het geschil uitlegging van het gemeenschapsrecht noodzakelijk was, heeft de Audiencia Provincial de Palma de Mallorca de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

1) Is artikel 13 B van richtlijn 77/388/EEG naar behoren in nationaal recht omgezet bij de Spaanse BTW-wet, voor zover daarin is bepaald dat alle verhuur van onroerend goed dat voor de uitoefening van een economische activiteit wordt gebruikt, aan die belasting is onderworpen?

2) Zo neen, is de in genoemde bepaling van gemeenschapsrecht geformuleerde algemene regel dat de verhuur van onroerende goederen van BTW is vrijgesteld, dan rechtstreeks toepasselijk?"

De eerste vraag

8 Met zijn eerste vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of artikel 13 B, sub b, van de Zesde richtlijn de lidstaten toestaat om bij wege van een algemene regel de verhuur van onroerende goederen aan BTW te onderwerpen en, bij wijze van uitzondering, enkel vrijstelling te verlenen voor de verhuur van onroerende goederen die voor bewoning zijn bestemd.

9 De Spaanse regering wijst er om te beginnen op, dat artikel 13 B, sub b, tweede alinea, van de Spaanse versie van de Zesde richtlijn onjuist is geredigeerd, omdat de indruk wordt gewekt dat de lidstaten het toepassingsgebied van de vrijstelling tot andere gevallen kunnen uitbreiden.

10 Dienaangaande moet worden vastgesteld dat, zoals de advocaat-generaal in punt 7 van zijn conclusie van 18 maart 1999 heeft opgemerkt en zoals ook uit de andere taalversies van artikel 13 B, sub b, van de Zesde richtlijn en uit de context van dat artikel blijkt, de tweede alinea van die bepaling de lidstaten toestaat, nog andere handelingen van de vrijstelling voor de verhuur van onroerende goederen uit te sluiten (zie in die zin arrest van 15 december 1993, Lubbock Fine, C-63/92, Jurispr. blz. I-6665, punt 13).

11 De verwijzende rechter vraagt zich echter evenwel af, of wet nr. 37/1992 de verhuur van onroerende goederen die voor andere dan woondoeleinden worden gebruikt, aan BTW kan onderwerpen, zodat de heffing van BTW op de verhuur van onroerende goederen die voor de uitoefening van een economische activiteit zijn bestemd, uit de toepassing van een algemene regel voortvloeit en niet uit een uitzondering op de algemene vrijstelling waarin artikel 13 B, sub b, van de Zesde richtlijn voorziet.

12 Dienaangaande moet eraan worden herinnerd, dat volgens artikel 189, derde alinea, EG-verdrag (thans artikel 249, derde alinea, EG) de richtlijn verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij is bestemd.

13 Bovendien blijkt uit de bewoordingen van artikel 13 B, sub b, en C van de Zesde richtlijn, dat de richtlijn de lidstaten ter zake van de vrijstelling of de belasting van de betrokken handelingen een ruime beoordelingsmarge heeft gelaten.

14 Het is dus van weinig belang, of een lidstaat die het passend acht BTW te heffen op elke verhuur van onroerende goederen die voor andere dan woondoeleinden zijn bestemd, dit doet bij wege van een algemene regel die elke verhuur van onroerende goederen aan BTW onderwerpt en enkel vrijstelling verleent voor de verhuur van onroerende goederen die voor bewoning zijn bestemd, dan wel bij wege van uitzonderingen op een algemene regel die de verhuur van onroerende goederen vrijstelt.

15 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat artikel 13 B, sub b, van de Zesde richtlijn de lidstaten toestaat om bij wege van een algemene regel de verhuur van onroerende goederen aan BTW te onderwerpen en bij wijze van uitzondering enkel vrijstelling van BTW te verlenen voor de verhuur van onroerende goederen die voor bewoning zijn bestemd.

De tweede vraag

16 Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

17 De kosten door de Spaanse en de Franse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

uitspraak doende op de door de Audiencia Provincial de Palma de Mallorca bij beschikking van 12 januari 1998 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 13 B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, staat de lidstaten toe om bij wege van een algemene regel de verhuur van onroerende goederen aan belasting over de toegevoegde waarde te onderwerpen en bij wijze van uitzondering enkel vrijstelling van die belasting te verlenen voor de verhuur van onroerende goederen die voor bewoning zijn bestemd.