Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

Avis juridique important

|

61995J0016

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 14 december 1995. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk Spanje. - Niet-betwiste niet-nakoming - Vertraging bij teruggaaf van BTW aan niet in binnenland gevestigde belastingplichtigen. - Zaak C-16/95.

Jurisprudentie 1995 bladzijde I-04883


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Handelingen van de instellingen ° Richtlijnen ° Uitvoering door Lid-Staten ° Noodzaak van volledige en nauwgezette toepassing

(EG-Verdrag, art. 189, derde alinea)

Samenvatting


De Lid-Staten zijn verplicht de volledige en nauwkeurige toepassing van de bepalingen van elke richtlijn te verzekeren.

Partijen


In zaak C-16/95,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Rodríguez Galindo en E. Traversa, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door A. Navarro González, directeur-generaal Cooerdinatie juridische en institutionele aangelegenheden van de Gemeenschap, en M. Bravo-Ferrer Delgado, abogado del Estado van de dienst communautaire geschillen, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Spaanse ambassade, Boulevard E. Servais 4-6,

verweerder,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door de termijn van zes maanden voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen, voorzien in artikel 7, lid 4, van de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen (PB 1979, L 331, blz. 11), niet in acht te nemen en de in artikel 5 EG-Verdrag voorziene samenwerkingsplicht van de Lid-Staten te verzuimen, de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: D. A. O. Edward, kamerpresident, J.-P. Puissochet, J. C. Moitinho de Almeida, P. Jann (rapporteur) en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: N. Fennelly

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 oktober 1995,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 18 januari 1995, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door de termijn van zes maanden voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen, voorzien in artikel 7, lid 4, van de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen (PB 1979, L 331, blz. 11; hierna: de "richtlijn"), niet in acht te nemen en de in artikel 5 EG-Verdrag voorziene samenwerkingsplicht van de Lid-Staten te verzuimen, de krachtens het EG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

2 Artikel 7, lid 4, van de richtlijn luidt als volgt:

"Van de beslissingen over verzoeken om teruggaaf moet mededeling worden gedaan binnen zes maanden nadat de betreffende verzoeken, vergezeld van alle documenten die volgens deze richtlijn voor het onderzoek van de verzoeken nodig zijn, bij de (...) bevoegde dienst zijn ingediend. De teruggaaf moet plaatsvinden vóór het verstrijken van voornoemde termijn, op verzoek van de aanvrager hetzij in de Lid-Staat waar de teruggaaf wordt verleend, hetzij in de staat waar hij is gevestigd. In het laatstgenoemde geval komen de bankkosten voor het overmaken ten laste van de aanvrager."

3 De Commissie, die van marktdeelnemers uit andere Lid-Staten tal van klachten over vertraging bij de teruggaaf van BTW door de Spaanse administratie had ontvangen, gaf deze klachten bij brief van 5 maart 1991 door aan de permanente vertegenwoordiging van Spanje en verzocht de bevoegde autoriteiten om uitleg. Toen de Commissie geen officieel antwoord ontving, besloot zij, na een herinneringstelex, een niet-nakomingsprocedure in te leiden en verzocht zij de Spaanse regering in het kader daarvan bij brief van 10 december 1992, binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen ter zake te maken. Op verzoek van de Spaanse autoriteiten werd de termijn verlengd tot 10 februari 1993. Daar het antwoord uitbleef, bracht de Commissie op 28 maart 1994 een met redenen omkleed advies uit, waarin zij de Lid-Staat verzocht, binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van de kennisgeving aan de richtlijn te voldoen. Toen ook hierop geen reactie kwam, heeft zij het onderhavige beroep ingesteld.

4 De Commissie merkt op, dat volgens de richtlijn de teruggaaf van de BTW moet plaatsvinden binnen zes maanden nadat het desbetreffende verzoek, vergezeld van alle documenten die voor het onderzoek ervan nodig zijn, is ingediend. Zij stelt evenwel vast, dat, niettegenstaande de omzetting van de richtlijn in het Spaanse recht, de termijn voor teruggaaf van de BTW aan niet in het Koninkrijk Spanje gevestigde belastingplichtigen die termijn ruimschoots overschrijdt en tot twaalf maanden kan oplopen.

5 Haars inziens is dit een duidelijke inbreuk op artikel 7, lid 4, van de richtlijn.

6 De Spaanse regering betwist de niet-nakoming niet. Zij verklaart, dat de vertraging bij de teruggaaf van de BTW aan niet-ingezeten belastingplichtigen te wijten is aan organisatorische problemen, en dat daarbij geen discriminatoire bedoelingen voorliggen. Zij wijst erop, dat de nationale administratie zoekt naar oplossingen om de in de richtlijn gestelde termijn van zes maanden te eerbiedigen.

7 Daar de Commissie van het onderdeel van haar verzoek betreffende de in artikel 5 van het Verdrag neergelegde samenwerkingsplicht heeft afgezien, behoeft daarover geen uitspraak te worden gedaan.

8 Met betrekking tot artikel 7, lid 4, van de richtlijn moet worden opgemerkt, dat volgens vaste rechtspraak de Lid-Staten hebben zorg te dragen voor een volledige en nauwkeurige toepassing van de bepalingen van iedere richtlijn (zie inzonderheid arrest van 3 juni 1992, zaak C-287/91, Commissie/Italië, Jurispr. 1992, blz. I-3515, r.o. 7).

9 Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje, door de termijn van zes maanden voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen niet in acht te nemen, de krachtens artikel 7, lid 4, van de richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

10 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door de termijn van zes maanden voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen niet in acht te nemen, is het Koninkrijk Spanje de verplichtingen niet nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 7, lid 4, van de Achtste richtlijn (79/1072/EEG) van de Raad van 6 december 1979 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting ° Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet in het binnenland gevestigde belastingplichtigen.

2) Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.