Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

Zaak C-442/05

Finanzamt Oschatz

tegen

Zweckverband zur Trinkwasserversorgung und Abwasserbeseitigung Torgau-Westelbien, in tegenwoordigheid van: Bundesministerium der Finanzen

(verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing)

„Zesde btw-richtlijn – Artikelen 4, lid 5, en 12, lid 3, sub a – Bijlagen D en H – Begrippen ,levering van water’ respectievelijk ,waterdistributie’ – Verlaagd btw-tarief”

Samenvatting van het arrest

1.        Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Belastingplichtigen

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 4, lid 5, en bijlage D, punt 2)

2.        Fiscale bepalingen – Harmonisatie van wetgevingen – Omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over toegevoegde waarde – Mogelijkheid voor lidstaten om verlaagd tarief toe te passen op bepaalde leveringen van goederen en dienstverrichtingen

(Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 12, lid 3, sub a, en bijlage H)

1.        Artikel 4, lid 5, van en bijlage D, punt 2, bij de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moeten aldus worden uitgelegd dat de aanleg van een individuele aansluiting die bestaat uit het leggen van een leiding waardoor de waterinstallatie van een gebouw wordt aangesloten op de vaste waterdistributienetten, onder het begrip „levering van water” in de zin van deze bijlage valt, aangezien artikel 4, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn tot doel heeft te voorkomen dat de in bijlage D genoemde categorieën economische activiteiten van enige betekenis, waaronder de levering van water, aan de heffing van de belasting over de toegevoegde waarde worden onttrokken op grond dat zij door een overheid worden verricht, en de levering van water bovendien wordt gekenmerkt door de terbeschikkingstelling van water aan het publiek en de individuele aansluiting absoluut noodzakelijk is voor deze terbeschikkingstelling van water. Bijgevolg is een publiekrechtelijk lichaam dat als overheid handelt, voor deze handeling belastingplichtig.

(cf. punten 35, 37, dictum 1)

2.        Artikel 12, lid 3, sub a, van en bijlage H, categorie 2, bij de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting moeten aldus worden uitgelegd dat de aanleg van een individuele aansluiting die bestaat uit het leggen van een leiding waardoor de waterinstallatie van een gebouw wordt aangesloten op de vaste waterdistributienetten, onder het begrip „waterdistributie” valt.

Hoewel de Zesde richtlijn geen definitie van het begrip „waterdistributie” bevat, blijkt uit de bepalingen ervan immers evenmin dat deze uitdrukking anders moet worden uitgelegd naargelang van de bijlage waarin zij voorkomt. Aangezien de individuele aansluiting absoluut noodzakelijk is voor de terbeschikkingstelling van water aan het publiek, valt zij ook onder het begrip „waterdistributie” van bijlage H, categorie 2, bij de Zesde richtlijn.

Bovendien kunnen de lidstaten een verlaagd tarief van de belasting over de toegevoegde waarde toepassen op concrete en specifieke aspecten van de waterdistributie, zoals de aanleg van een individuele aansluiting, op voorwaarde dat zij het aan het gemeenschappelijke stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde inherente beginsel van fiscale neutraliteit eerbiedigen.

(cf. punten 40, 44, dictum 2)







ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

3 april 2008 (*)

„Zesde btw-richtlijn – Artikelen 4, lid 5, en 12, lid 3, sub a – Bijlagen D en H – Begrippen ,levering van water’ respectievelijk ,waterdistributie’ – Verlaagd btw-tarief”

In zaak C-442/05,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Bundesfinanzhof (Duitsland) bij beslissing van 3 november 2005, ingekomen bij het Hof op 14 december 2005, in de procedure

Finanzamt Oschatz

tegen

Zweckverband zur Trinkwasserversorgung und Abwasserbeseitigung Torgau-Westelbien,

in tegenwoordigheid van:

Bundesministerium der Finanzen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, L. Bay Larsen, J. Makarczyk (rapporteur), P. Kūris en J.-C. Bonichot, rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: B. Fülöp, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 mei 2007,

gelet op de opmerkingen van:

–        Finanzamt Oschatz, vertegenwoordigd door T. Martin als gemachtigde,

–        Zweckverband zur Trinkwasserversorgung und Abwasserbeseitigung Torgau-Westelbien, vertegenwoordigd door F. Schmidt, Steuerberater,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Lumma en U. Forsthoff als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door G. Fiengo, avvocato dello Stato,

–        de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Triantafyllou als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 juli 2007,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft in wezen de uitlegging van het begrip „levering van water” in bijlage D, punt 2, en van het begrip „waterdistributie” in bijlage H, categorie 2, bij de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/4/EG van de Raad van 19 januari 2001 (PB L 22, blz. 17; hierna: „Zesde richtlijn”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen het Finanzamt Oschatz (hierna: „Finanzamt”) en de Zweckverband zur Trinkwasserversorgung und Abwasserbeseitigung Torgau-Westelbien (intercommunale voor de distributie van drinkwater en de afvoer van afvalwater van het administratieve gebied Torgau-Westelbien; hierna: „Zweckverband”) over de toepassing van een verlaagd tarief van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw”) op de individuele aansluiting van de waterinstallatie van een gebouw op het waterdistributienet.

 Rechtskader

 Communautaire regeling

3        Artikel 4, lid 5, van de Zesde richtlijn bepaalt:

„De Staat, de regio’s, de gewesten, de provincies, de gemeenten en de andere publiekrechtelijke lichamen worden niet als belastingplichtigen aangemerkt voor de werkzaamheden of handelingen die zij als overheid verrichten, ook niet indien zij voor die werkzaamheden of handelingen rechten, heffingen, bijdragen of retributies innen.

Wanneer deze lichamen evenwel zodanige werkzaamheden of handelingen verrichten, moeten zij daarvoor als belastingplichtige worden aangemerkt, indien een behandeling als niet-belastingplichtige tot concurrentievervalsing van enige betekenis zou leiden.

Genoemde lichamen worden in elk geval beschouwd als belastingplichtig met name voor de in bijlage D genoemde werkzaamheden, voor zover deze niet van onbeduidende omvang zijn.

[...]”

4        In bijlage D, punt 2, bij deze richtlijn wordt met name „levering van water” genoemd.

5        Artikel 12, lid 3, sub a, van deze richtlijn bepaalt:

„Het normale tarief van de belasting over de toegevoegde waarde wordt door elke lidstaat vastgesteld op een percentage van de maatstaf van heffing, dat voor leveringen van goederen en voor diensten gelijk is. [...]

[...]

De lidstaten kunnen bovendien een of twee verlaagde tarieven toepassen. Deze tarieven worden vastgesteld op een percentage van de maatstaf van heffing dat niet lager mag zijn dan 5 % en zijn uitsluitend van toepassing op de in bijlage H genoemde categorieën goederen en diensten.

[...]”

6        Bijlage H bij de Zesde richtlijn, met als titel „Lijst van de leveringen van goederen en de diensten waarop verlaagde btw-tarieven mogen worden toegepast”, vermeldt, onder categorie 2, waterdistributie.

 Nationale regeling

7        Volgens § 1, lid 1, punt 1, van de wet van 1999 betreffende de omzetbelasting (Umsatzsteuergesetz 1999; hierna: „UStG”), zoals van toepassing ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, zijn de leveringen en andere prestaties die een ondernemer in het kader van zijn bedrijf onder bezwarende titel in het binnenland verricht, onderworpen aan de omzetbelasting.

8        Krachtens § 2, lid 3, eerste volzin, UStG handelt een publiekrechtelijke rechtspersoon slechts op commerciële en beroepsmatige basis wanneer hij handelsactiviteiten uitoefent. Overeenkomstig § 4, lid 3, van de wet op de vennootschapsbelasting (Körperschaftsteuergesetz), vormt de levering van water aan het publiek een handelsactiviteit.

9        Overeenkomstig § 12, lid 1, UStG bedraagt de belasting, voor elke belastbare handeling, 16 % van de maatstaf van heffing.

10      Lid 2 van deze paragraaf bepaalt evenwel dat het belastingtarief wordt verlaagd tot 7 % voor elke belastbare handeling betreffende de levering, invoer en intracommunautaire verwerving van de in bijlage 2 bij deze wet vermelde goederen, waaronder water, dat is vermeld in punt 34 van deze bijlage.

 Hoofdgeding en de prejudiciële vraag

11      De Zweckverband zorgt voor de levering van drinkwater en voor de afvoer van afvalwater voor rekening van verschillende steden en gemeenten in het administratieve gebied Torgau-Westelbien. Tot de activiteiten van deze intercommunale behoren dus met name de winning, de aanvoer, de behandeling en de distributie van drinkwater aan haar klanten, te weten de eigenaars van gebouwen die op het waterdistributienet zijn aangesloten. In dit verband zorgt deze intercommunale op verzoek van haar klanten voor de individuele aansluiting op de waterdistributienetten, waarvoor zij een eenmalige vergoeding krijgt die gelijk is aan de kostprijs van de aansluiting. De aansluitingsleidingen blijven eigendom van de Zweckverband.

12      Van oordeel dat deze aansluiting een van de levering van water afzonderlijke dienst vormt, heeft het Finanzamt het in de nationale regeling voorziene normale btw-tarief toegepast.

13      Nadat het Finanzamt zijn willig beroep had verworpen, heeft de Zweckverband beroep ingesteld bij het Finanzgericht Sachsen, stellende dat deze individuele aansluiting aan hetzelfde verlaagde btw-tarief moest worden onderworpen als de levering van water.

14      Het Finanzgericht Sachsen heeft het beroep van de Zweckverband gegrond verklaard aangezien de levering van water en de individuele aansluiting op de waterdistributienetten een en dezelfde dienstverrichting vormen, te weten „levering van water” in de zin van de nationale regeling tot uitvoering van de Zesde richtlijn.

15      Daarop heeft het Finanzamt tegen deze beslissing beroep tot „Revision” ingesteld bij het Bundesfinanzhof.

16      Zoals de partijen gaat de verwijzende rechter uit van het principe dat de Zweckverband bij de aanleg van de individuele aansluiting handelt als een onderneming in de zin van de nationale regeling. Toch preciseert deze rechter dat volgens de mondelinge opmerkingen die deze partijen ter terechtzitting in het hoofdgeding hebben gemaakt, de Zweckverband krachtens een publiekrechtelijk statuut en volgens de publiekrechtelijke formaliteiten handelt, hetgeen pleit tegen de btw-plichtigheid van deze intercommunale, gelet op het bepaalde in artikel 4, lid 5, van de Zesde richtlijn.

17      Wat het toepasselijke btw-tarief betreft, herinnert de verwijzende rechter eraan dat, tot aan een brief van het Bundesministerium der Finanzen (Bondsministerie van Financiën) van 4 juli 2000, de individuele aansluiting werd beschouwd als een nevendienst van de levering van water.

18      Deze rechter is ook geneigd aan te nemen dat deze aansluiting onder de levering van water valt, maar is van oordeel dat het antwoord op deze vraag afhangt van de uitlegging van de bepalingen van artikel 12, lid 3, sub a, van en van bijlage H, categorie 2, bij de Zesde richtlijn.

19      Daarom heeft het Bundesfinanzhof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Valt de aansluiting van de installatie van een eigenaar op het waterdistributienet (de zogenaamde ,individuele aansluiting’) door een onderneming voor watervoorziening tegen betaling van een afzonderlijk berekende vergoeding onder het begrip [,levering van water’/,waterdistributie’] in de zin van de Zesde richtlijn [...] (bijlage D, punt 2, respectievelijk bijlage H, categorie 2)?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

 Ontvankelijkheid

20      In hun opmerkingen betwijfelen het Finanzamt en de Duitse regering of de prejudiciële vraag wel relevant is voor zover zij bijlage D, punt 2, bij de Zesde richtlijn betreft, aangezien de btw-plichtigheid van de Zweckverband in het hoofdgeding niet aan de orde is.

21      Volgens vaste rechtspraak kan het Hof slechts weigeren uitspraak te doen over een prejudiciële vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het gemeenschapsrecht geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de feitelijke of juridische gegevens die het nodig heeft om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (zie met name arresten van 19 februari 2002, Arduino, C-35/99, Jurispr. blz. I-1529, punt 25, en 11 juli 2006, Chacón Navas, C-13/05, Jurispr. blz. I-6467, punt 33).

22      In casu is evenwel aan geen enkele van deze voorwaarden voldaan.

23      In zijn verwijzingsbeslissing beschrijft de nationale rechter, die een btw-geschil moet beslechten, immers in detail het feitelijke en juridische kader van het geschil in het hoofdgeding.

24      Bovendien stelt hij het Hof vragen over het op de btw toepasselijke gemeenschapsrecht, in het bijzonder over de begrippen „levering van water” en „waterdistributie” van bijlage D respectievelijk bijlage H bij de Zesde richtlijn, om te kunnen beoordelen of de individuele aansluiting van een gebouw op het waterdistributienet onder deze begrippen valt.

25      Hoewel het hoofdgeding voornamelijk betrekking heeft op de toepassing van een verlaagd btw-tarief op deze handeling in afwijking van het normale btw-tarief, blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing dat de verwijzende rechter zich ook afvraagt of de Zweckverband btw-plichtig is, hetgeen een voorafgaande voorwaarde is waaraan moet zijn voldaan om op deze handeling een btw-tarief toe te passen.

26      De gevraagde uitlegging van het gemeenschapsrecht houdt dus verband met een reëel geschil en met het voorwerp van het hoofdgeding en is niet hypothetisch.

27      De gestelde vraag is dus ontvankelijk.

 Ten gronde

28      Op de prejudiciële vraag dient te worden geantwoord, in de eerste plaats, voor zover zij betrekking heeft op artikel 4, lid 5, van en op bijlage D, punt 2, bij de Zesde richtlijn, en in de tweede plaats voor zover zij betrekking heeft op de toepassing van een van de in artikel 12, lid 3, sub a, van deze richtlijn bedoelde verlaagde btw-tarieven, gelezen in samenhang met bijlage H, categorie 2, ervan.

 Artikel 4, lid 5, van en bijlage D, punt 2, bij de Zesde richtlijn

29      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter met name te vernemen of de individuele aansluiting op de waterdistributienetten onder het begrip „levering van water” van bijlage D, punt 2, bij de Zesde richtlijn valt.

30      Bij gebreke van definitie in de Zesde richtlijn moet bij de uitlegging van een bepaling van gemeenschapsrecht, zoals bijlage D, punt 2, bij deze richtlijn, niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan zij deel uitmaakt, nastreeft (zie met name in die zin arresten van 19 september 2000, Duitsland/Commissie, C-156/98, Jurispr. blz. I-6857, punt 50, en 6 juli 2006, Commissie/Portugal, C-53/05, Jurispr. blz. I-6215, punt 20).

31      Uit artikel 4, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn, dat bepaalt dat publiekrechtelijke lichamen in elk geval belastingplichtig zijn voor de in bijlage D genoemde werkzaamheden voor zover deze niet van onbeduidende omvang zijn, vloeit voort dat deze bepaling een bijkomende beperking vormt op de regel van de niet-belastingplichtigheid van die lichamen, naast de beperkingen die voortvloeien uit de in de eerste alinea van dat artikel gestelde voorwaarde, dat het om als overheid verrichte werkzaamheden moet gaan, en de in de tweede alinea van datzelfde artikel voorziene afwijking voor het geval dat de niet-belastingplichtigheid tot concurrentievervalsing van enige betekenis zou leiden. De derde alinea van dit artikel wil hiermee voorkomen dat bepaalde categorieën economische activiteiten waarvan het belang uit de aard van die werkzaamheden voorvloeit, niet in de btw-heffing worden betrokken op grond dat zij door publiekrechtelijke lichamen als overheid worden verricht (zie arrest van 17 oktober 1989, Comune di Carpaneto Piacentino e.a., 231/87 en 129/88, Jurispr. blz. 3233, punt 26).

32      In casu wordt de levering van water gekenmerkt door de terbeschikkingstelling van water aan het publiek en, zoals de advocaat-generaal in punt 43 van zijn conclusie heeft opgemerkt, wordt het water geleverd door middel van vaste netten bestemd voor openbare dienstverlening.

33      Bovendien blijkt uit de verwijzingsbeslissing alsmede uit de bij het Hof ingediende opmerkingen dat de individuele aansluiting op de vaste waterdistributienetten bestaat uit de aanleg, door de Zweckverband, van een leiding waardoor de waterinstallatie van een gebouw op deze netten wordt aangesloten.

34      Vaststaat dat zonder de aanleg van deze aansluiting geen water ter beschikking kan worden gesteld van de eigenaar of de bewoner van dit gebouw. Bijgevolg is deze aansluiting absoluut noodzakelijk voor deze terbeschikkingstelling van water.

35      Aangezien, ten eerste, artikel 4, lid 5, derde alinea, van de Zesde richtlijn tot doel heeft – zoals in punt 31 van het onderhavige arrest is uiteengezet – te voorkomen dat de in bijlage D genoemde categorieën economische activiteiten van enige betekenis, waaronder de levering van water, niet in de btw-heffing worden betrokken op grond dat zij door een overheid worden verricht, en, ten tweede, de levering van water wordt gekenmerkt door de terbeschikkingstelling van water aan het publiek en, ten slotte, de individuele aansluiting absoluut noodzakelijk is voor deze terbeschikkingstelling van water, dient te worden aangenomen dat deze aansluiting valt onder het begrip „levering van water” van punt 2 van deze bijlage.

36      Ook al legt de Zweckverband de individuele aansluiting aan als overheid in de zin van artikel 4, lid 5, eerste alinea, van de Zesde richtlijn, hij is krachtens de derde alinea van dit artikel bijgevolg belastingplichtig voor deze aansluiting.

37      Gelet op het voorgaande dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 4, lid 5, van en bijlage D, punt 2, bij de Zesde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat de aanleg van een individuele aansluiting die – zoals in het hoofdgeding – bestaat uit het leggen van een leiding waardoor de waterinstallatie van een gebouw wordt aangesloten op de vaste waterdistributienetten, onder het begrip „levering van water” in de zin van deze bijlage valt, zodat een publiekrechtelijk lichaam dat als overheid handelt, voor deze handeling belastingplichtig is.

 Artikel 12, lid 3, sub a, van en bijlage H, categorie 2, bij de Zesde richtlijn

38      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter tevens te vernemen of de individuele aansluiting op de vaste waterdistributienetten onder het begrip „waterdistributie” van bijlage H, categorie 2, bij de Zesde richtlijn valt.

39      Uit artikel 12, lid 3, sub a, van de Zesde richtlijn volgt dat de toepassing van een of twee verlaagde btw-tarieven een aan de lidstaten toegekende mogelijkheid is in afwijking van het beginsel volgens hetwelk het normale tarief van toepassing is. Bovendien kunnen de verlaagde btw-tarieven ingevolge deze bepaling uitsluitend op de in bijlage H genoemde categorieën goederen en diensten worden toegepast.

40      Hoewel de Zesde richtlijn geen definitie van het begrip „waterdistributie” bevat, blijkt evenmin uit de bepalingen ervan dat deze uitdrukking anders moet worden uitgelegd naargelang van de bijlage waarin zij voorkomt. Aangezien de individuele aansluiting absoluut noodzakelijk is voor de terbeschikkingstelling van water aan het publiek, zoals blijkt uit punt 34 van het onderhavige arrest, moet bijgevolg worden aangenomen dat deze ook onder het begrip „waterdistributie” van bijlage H, categorie 2, bij de Zesde richtlijn valt.

41      Evenwel wijst niets in de tekst van artikel 12, lid 3, sub a, van de Zesde btw-richtlijn erop dat deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat het verlaagde tarief slechts geldt indien het betrekking heeft op alle aspecten van de waterdistributie zoals bedoeld in bijlage H bij deze richtlijn, zodat een selectieve toepassing van het verlaagde tarief niet kan worden uitgesloten, mits dit geen gevaar voor verstoring van de mededinging oplevert (zie, mutatis mutandis, arrest van 8 mei 2003, Commissie/Frankrijk, C-384/01, Jurispr. blz. I-4395, punt 27).

42      De invoering en het behoud van verlaagde btw-tarieven, die lager zijn dan het in artikel 12, lid 3, sub a, van de Zesde richtlijn vastgestelde normale tarief, zijn immers slechts aanvaardbaar indien geen inbreuk wordt gemaakt op het beginsel van fiscale neutraliteit, dat inherent is aan het gemeenschappelijke btw-stelsel en dat zich ertegen verzet dat soortgelijke goederen of diensten, die dus met elkaar concurreren, uit het oogpunt van de btw verschillend worden behandeld (zie met name arresten van 3 mei 2001, Commissie/Frankrijk, C-481/98, Jurispr. blz. I-3369, punten 21 en 22, en 23 oktober 2003, Commissie/Duitsland, C-109/02, Jurispr. blz. I-12691, punt 20).

43      Bijgevolg hebben de lidstaten, op voorwaarde dat zij het aan het gemeenschappelijke btw-stelsel inherente beginsel van fiscale neutraliteit eerbiedigen, de mogelijkheid om een verlaagd btw-tarief toe te passen op concrete en specifieke aspecten van de in bijlage H, categorie 2, bij de Zesde richtlijn bedoelde waterdistributie, zoals de individuele aansluiting.

44      Derhalve dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 12, lid 3, sub a, van en bijlage H, categorie 2, bij de Zesde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat de aanleg van een individuele aansluiting die – zoals in het hoofdgeding – bestaat uit het leggen van een leiding waardoor de waterinstallatie van een gebouw wordt aangesloten op de vaste waterdistributienetten, onder het begrip „waterdistributie” valt. Bovendien kunnen de lidstaten een verlaagd btw-tarief toepassen op concrete en specifieke aspecten van de waterdistributie, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aanleg van een individuele aansluiting, op voorwaarde dat zij het aan het gemeenschappelijke btw-stelsel inherente beginsel van fiscale neutraliteit eerbiedigen.

 Kosten

45      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 4, lid 5, van en bijlage D, punt 2, bij de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, moeten aldus worden uitgelegd dat de aanleg van een individuele aansluiting die – zoals in het hoofdgeding – bestaat uit het leggen van een leiding waardoor de waterinstallatie van een gebouw wordt aangesloten op de vaste waterdistributienetten, onder het begrip „levering van water” in de zin van deze bijlage valt, zodat een publiekrechtelijk lichaam dat als overheid handelt, voor deze handeling belastingplichtig is.

2)      Artikel 12, lid 3, sub a, van en bijlage H, categorie 2, bij de Zesde richtlijn (77/388) moeten aldus worden uitgelegd dat de aanleg van een individuele aansluiting die – zoals in het hoofdgeding – bestaat uit het leggen van een leiding waardoor de waterinstallatie van een gebouw wordt aangesloten op de vaste waterdistributienetten, onder het begrip „waterdistributie” valt. Bovendien kunnen de lidstaten een verlaagd tarief van belasting over de toegevoegde waarde toepassen op concrete en specifieke aspecten van de waterdistributie, zoals de in het hoofdgeding aan de orde zijnde aanleg van een individuele aansluiting, op voorwaarde dat zij het aan het gemeenschappelijke stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde inherente beginsel van fiscale neutraliteit eerbiedigen.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.