Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

Share

Highlight in text

Go

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)

9 september 2021 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Artikel 63 VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Inkomstenbelasting – Dividenden op genoteerde aandelen – Belastingvoordeel dat enkel geldt voor dividenden op aandelen die op de nationale beurs zijn genoteerd – Verschil in behandeling – Objectief onderscheidingscriterium – Beperking – Artikel 65 VWEU – Objectief vergelijkbare situaties – Rechtvaardiging – Zuiver economische doelstelling”

In zaak C-449/20,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal) bij beslissing van 22 september 2020, ingekomen bij het Hof op dezelfde dag, in de procedure

Real Vida Seguros SA

tegen

Autoridade Tributária e Aduaneira,

wijst

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: A. Kumin (rapporteur), kamerpresident, P. G. Xuereb en I. Ziemele, rechters,

advocaat-generaal: G. Pitruzzella,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        Real Vida Seguros SA, vertegenwoordigd door C. Ramos Pereira, advogado,

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez, S. Jaulino, H. Magno en P. Barros da Costa als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door W. Roels en I. Melo Sampaio als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 63 en 65 VWEU.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Real Vida Seguros SA en de Autoridade Tributária e Aduaneira (belasting- en douanedienst, Portugal; hierna: „belastingdienst”) over de gedeeltelijke aftrekbaarheid van dividenden op genoteerde aandelen met het oog op de vaststelling van de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting.

 Toepasselijke bepalingen

3        Artikel 2, lid 1, van het Estatuto dos Benefícios Fiscais (regeling inzake belastingvoordelen) (Diário da República I, serie I-A, nr. 149 van 1 juli 1989) in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „EBF”) luidt:

„Belastingvoordelen zijn uitzonderlijke maatregelen die zijn genomen ter bescherming van niet-fiscale openbare belangen die zwaarder wegen dan de openbare belangen bij de belastingheffing zelf, die door die maatregelen wordt verhinderd.”

4        Artikel 31 EBF bepaalde:

„Voor de toepassing van de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting tellen dividenden op genoteerde aandelen slechts mee voor 50 %.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

5        Gedurende de belastingjaren 1999 en 2000 heeft Real Vida Seguros, gevestigd te Porto (Portugal), dividenden ontvangen op aandelen die zowel op de Portugese beurs als op buitenlandse beurzen waren genoteerd. Op basis van artikel 31 EBF heeft zij ter vaststelling van de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting voor die jaren 50 % van die dividenden afgetrokken van haar totale nettoresultaat.

6        Na een belastingcontrole over die belastingjaren heeft de bevoegde autoriteit in de heffingsgrondslag correcties aangebracht ten bedrage van 10 778,46 EUR voor het fiscale resultaat van belastingjaar 1999 en 13 406,62 EUR voor dat van belastingjaar 2000, die zij als volgt heeft verantwoord:

„Uit de analyse van de berekeningsgrondslag voor de inkomsten waarop de in artikel 31 EBF bedoelde aftrek voor genoteerde aandelen is toegepast, blijkt dat de belastingplichtige de brutodividenden van zowel Portugese als buitenlandse aandelen in aftrek heeft gebracht.

Gelet op het begrip ‚belastingvoordeel’ en op het feit dat het betrokken voordeel bedoeld was om de nationale effectenmarkt dynamischer te maken, hadden echter alleen de dividenden op aandelen die tot de handel op deze effectenmarkt zijn toegelaten in aftrek mogen worden gebracht [...].”

7        Real Vida Seguros heeft de naheffingen die haar naar aanleiding van deze belastingcontrole zijn opgelegd zonder succes betwist, eerst middels een administratief beroep en vervolgens middels een beroep in rechte. Daarop heeft zij cassatieberoep ingesteld bij de Supremo Tribunal Administrativo (hoogste bestuursrechter, Portugal), de verwijzende rechter.

8        Ter ondersteuning van haar cassatieberoep betoogt Real Vida Seguros dat de rechter in eerste aanleg blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting voor zover hij heeft geoordeeld dat de in artikel 31 EBF bepaalde aftrekbaarheid enkel geldt voor dividenden op aandelen die op de Portugese beurs zijn genoteerd, met uitsluiting van dividenden op aandelen die op buitenlandse beurzen zijn genoteerd. Afgezien van het feit dat dit artikel niet verwijst naar de herkomst van de dividenden, is elk onderscheid in die zin immers in strijd met het Unierecht aangezien een dergelijke toepassing van dit belastingvoordeel onverenigbaar is met het vrije verkeer van kapitaal.

9        De verwijzende rechter verduidelijkt dat de uitlegging van het in artikel 31 EBF neergelegde belastingvoordeel volgens welke dit voordeel enkel geldt voor dividenden op aandelen die op de nationale beurs zijn genoteerd, erop is gebaseerd dat dit artikel tot doel had de beurs dynamischer te maken of te ontwikkelen. Er bestaat dus een relevant openbaar belang in de zin van artikel 2, lid 1, EBF, dat wordt geacht zwaarder te wegen dan het met de belasting zelf nagestreefde doel.

10      Aangezien de Supremo Tribunal Administrativo evenwel twijfels heeft over de verenigbaarheid van deze uitlegging met het vrije verkeer van kapitaal, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is er sprake van schending van het in de artikelen 63 e.v. VWEU neergelegde beginsel van vrij verkeer van kapitaal wanneer overeenkomstig de artikelen 31 en 2 [EBF] en voor de toepassing van de vennootschapsbelasting die ten aanzien van verzoekster tot cassatie is geheven over de belastingjaren 1999 en 2000, 50 % van de dividenden die op nationale (Portugese) beurzen zijn verkregen, kan worden afgetrokken, terwijl dividenden die op beurzen van andere [lidstaten] zijn verkregen, van die aftrek zijn uitgesloten?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

11      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 63 en 65 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de belastingpraktijk van een lidstaat volgens welke dividenden op aandelen die op de beurs van die lidstaat zijn genoteerd, met het oog op de vaststelling van de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting van een belastingplichtige, slechts voor 50 % van hun bedrag meetellen terwijl dividenden op aandelen die op beurzen van andere lidstaten zijn genoteerd volledig worden meegerekend.

12      Vooraf zij eraan herinnerd dat artikel 31 EBF volgens de door de verwijzende rechter verstrekte toelichtingen voor de belastingjaren 1999 en 2000 voorzag in de inaanmerkingneming van de ontvangen dividenden ten belope van 50 % en, gelet op het doel van dit artikel, slechts was toegepast op dividenden op aandelen die op de Portugese beurs waren genoteerd. Uit de schriftelijke opmerkingen van de Portugese regering blijkt dat deze dividenden krachtens die bepaling, die in 1989 is ingevoerd en in 2008 is ingetrokken, voor belastingjaar 2000 niet voor 50 %, maar voor 60 % van hun bedrag in aftrek konden worden gebracht op de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting. Voorts betwist Real Vida Seguros de door de rechter in eerste aanleg en de verwijzende rechter gegeven uitlegging volgens welke artikel 31 EBF enkel van toepassing is op dividenden op aandelen die op de Portugese beurs zijn genoteerd, aangezien een dergelijke voorwaarde niet blijkt uit de bewoordingen ervan.

13      In dit verband dient te worden opgemerkt dat het in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU, die berust op een duidelijke taakverdeling tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, uitsluitend aan de nationale rechter staat om de feiten van het hoofdgeding te bepalen en te beoordelen, alsook om de juiste strekking van nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen (arrest van 3 oktober 2019, Fonds du Logement de la Région de Bruxelles-Capitale, C-632/18, EU:C:2019:833, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het Hof is uitsluitend bevoegd zich over de uitlegging of geldigheid van het Unierecht uit te spreken tegen de achtergrond van de situatie, feitelijk en rechtens, zoals zij door de verwijzende rechter is beschreven (arrest van 17 december 2020, Onofrei, C-218/19, EU:C:2020:1034, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak), zonder deze in twijfel te kunnen trekken of de juistheid ervan te kunnen nagaan (zie in die zin arresten van 15 september 2011, Gueye en Salmerón Sánchez, C-483/09 en C-1/10, EU:C:2011:583, punt 42 en 21 juni 2016, New Valmar, C-15/15, EU:C:2016:464, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

14      Derhalve moet de gestelde vraag worden beantwoord aan de hand van de premissen die uit de beslissing van de verwijzende rechter blijken.

15      De maatregelen die ingevolge artikel 63, lid 1, VWEU verboden zijn omdat zij het kapitaalverkeer beperken, omvatten maatregelen die niet-ingezetenen ervan doen afzien om in een lidstaat investeringen te doen of die ingezetenen van deze lidstaat ontmoedigen om in andere staten investeringen te doen (arrest van 30 april 2020, Société Générale, C-565/18, EU:C:2020:318, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

16      In het bijzonder kan een verschil in behandeling dat ertoe leidt dat inkomsten die een belastingplichtige van een lidstaat in een andere lidstaat heeft verkregen, minder gunstig worden behandeld in vergelijking met inkomsten uit de eerste lidstaat, een dergelijke persoon ervan weerhouden om zijn kapitaal in een andere lidstaat te beleggen [arrest van 29 april 2021, Veronsaajien oikeudenvalvontayksikkö (Door ICBE’s uitgekeerde inkomsten), C-480/19, EU:C:2021:334, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

17      Uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat de ontvanger van dividenden op genoteerde aandelen deze dividenden krachtens artikel 31 EBF, zoals dat door de belastingdienst werd toegepast, voor de vaststelling van de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting gedeeltelijk kon aftrekken, op voorwaarde evenwel dat de betrokken aandelen op de Portugese beurs waren genoteerd.

18      De Portugese regering betwist dat er sprake is van een beperking van het vrije verkeer van kapitaal met het betoog dat tijdens de periode waarin artikel 31 EBF van toepassing was, de Portugese beurs openstond voor alle natuurlijke of rechtspersonen van lidstaten of derde landen, aangezien er aandelen van zowel Portugese als buitenlandse ondernemingen op konden worden verhandeld.

19      In dit verband moet worden opgemerkt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling, zoals die door de belastingdienst werd toegepast, geen onderscheid maakte tussen de dividenden die werden uitgekeerd door ingezeten vennootschappen en die welke afkomstig waren van niet-ingezeten vennootschappen, aangezien de voorwaarde voor de gedeeltelijke aftrek zonder onderscheid van toepassing was op beide soorten dividenden.

20      Uit de rechtspraak van het Hof volgt evenwel dat een nationale wettelijke regeling die zonder onderscheid geldt voor ingezeten en niet-ingezeten vennootschappen toch een beperking van het vrije verkeer van kapitaal kan inhouden aangezien zelfs een op objectieve criteria berustend onderscheid grensoverschrijdende situaties de facto kan benadelen (arrest van 30 januari 2020, Köln-Aktienfonds Deka, C-156/17, EU:C:2020:51, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21      Dat is het geval wanneer een nationale wettelijke regeling de toekenning van een belastingvoordeel afhankelijk stelt van een voorwaarde die weliswaar zonder onderscheid van toepassing is, maar naar haar aard of in feite eigen is aan de nationale markt, waardoor alleen ingezeten vennootschappen die voorwaarde kunnen vervullen, terwijl niet-ingezeten vennootschappen er over het algemeen niet aan voldoen (zie arrest van 30 januari 2020, Köln-Aktienfonds Deka, C-156/17, EU:C:2020:51, punt 56 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22      Een praktijk waarbij aan de gunstige fiscale behandeling van dividenden de voorwaarde wordt verbonden dat de aandelen die deze dividenden genereren, op de nationale beurs zijn genoteerd, leidt er door de aard van deze voorwaarde al toe dat investeringen in ingezeten vennootschappen worden bevoordeeld en dat investeringen in niet-ingezeten vennootschappen derhalve worden benadeeld.

23      Ten eerste moet immers worden opgemerkt dat vennootschappen die naar de beurs gaan en waarvan de aandelen dus worden toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt, in de regel aan hun nationale beurs worden genoteerd. Ten tweede kunnen vennootschappen hun aandelen weliswaar gelijktijdig op een buitenlandse beurs en op hun nationale beurs laten noteren door gebruik te maken van cross-listing, maar is het aantal niet-ingezeten vennootschappen dat op een bepaalde beurs is genoteerd, over het algemeen aanzienlijk lager dan dat van ingezeten vennootschappen.

24      Deze vaststelling geldt overigens onverkort voor de Portugese beurs, aangezien het aantal niet-ingezeten vennootschappen waarvan de aandelen op die beurs zijn genoteerd, blijkens de schriftelijke opmerkingen van de Commissie marginaal is ten opzichte van het aantal ingezeten vennootschappen, en niets erop wijst dat deze situatie anders zou zijn geweest tijdens de periode waarin het belastingvoordeel waarin de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling voorzag van toepassing was.

25      Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de belastingpraktijk waarbij de ontvanger van dividenden op genoteerde aandelen deze dividenden met het oog op de vaststelling van de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting gedeeltelijk kon aftrekken mits de betrokken aandelen op de Portugese beurs waren genoteerd, personen die in aanmerking kwamen voor het in artikel 31 EBF bedoelde belastingvoordeel kon ontmoedigen om investeringen te doen in niet-ingezeten vennootschappen. Die praktijk vormt derhalve een beperking van het vrije verkeer van kapitaal die krachtens artikel 63 VWEU in beginsel verboden is.

26      Zoals de Portugese regering benadrukt, doet het bepaalde in artikel 63 VWEU krachtens artikel 65, lid 1, onder a), VWEU evenwel niets af aan het recht van de lidstaten om de ter zake dienende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen die onderscheid maken tussen belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren met betrekking tot hun vestigingsplaats of de plaats waar hun kapitaal is belegd.

27      Als uitzondering op het fundamentele beginsel van het vrije verkeer van kapitaal moet deze bepaling strikt worden uitgelegd. Zij kan dan ook niet aldus worden uitgelegd dat elke belastingwetgeving die een onderscheid tussen belastingplichtigen maakt naargelang van hun vestigingsplaats of van de staat waarin zij hun kapitaal beleggen, automatisch verenigbaar is met het VWEU. De afwijking waarin artikel 65, lid 1, onder a), VWEU voorziet, wordt immers zelf beperkt door artikel 65, lid 3, VWEU, dat bepaalt dat de in lid 1 van dit artikel bedoelde nationale bepalingen „geen middel tot willekeurige discriminatie [mogen] vormen, noch een verkapte beperking van het vrije kapitaalverkeer en betalingsverkeer als omschreven in artikel 63 [VWEU]” [arrest van 29 april 2021, Veronsaajien oikeudenvalvontayksikkö (Door ICBE’s uitgekeerde inkomsten), C-480/19, EU:C:2021:334, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

28      Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat bijgevolg onderscheid moet worden gemaakt tussen de door artikel 65, lid 1, onder a), VWEU toegestane verschillen in behandeling en de door artikel 65, lid 3, VWEU verboden gevallen van discriminatie. Een nationale belastingregeling kan enkel worden geacht verenigbaar te zijn met de VWEU-bepalingen betreffende het vrije kapitaalverkeer indien het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling betrekking heeft op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn of wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang [arrest van 29 april 2021, Veronsaajien oikeudenvalvontayksikkö (Door ICBE’s uitgekeerde inkomsten), C-480/19, EU:C:2021:334, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

29      Bijgevolg moet in de eerste plaats worden onderzocht of er een objectief verschil bestaat tussen de ontvanger van dividenden op aandelen die op de Portugese beurs zijn genoteerd en de ontvanger van dividenden op aandelen die op buitenlandse beurzen zijn genoteerd.

30      Het is vaste rechtspraak dat de vergelijkbaarheid van een grensoverschrijdende situatie met een binnenlandse situatie van de lidstaat moet worden onderzocht aan de hand van het met de betrokken nationale bepalingen nagestreefde doel (arrest van 30 april 2020, Société Générale, C-565/18, EU:C:2020:318, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

31      In dit verband wijst de Portugese regering op de verschillende situatie waarin de Portugese beurs zich destijds bevond ten opzichte van de beurzen van de andere lidstaten en op het feit dat de belastingplichtigen de in het buitenland op dividenden betaalde belasting konden aftrekken van de geheven belasting in plaats van de dividenden in mindering te brengen op de inkomsten.

32      Deze argumenten kunnen niet slagen.

33      Om te beginnen belegt zowel een belastingplichtige die investeert in aandelen die op de Portugese beurs zijn genoteerd als een belastingplichtige die investeert in aandelen die op buitenlandse beurzen zijn genoteerd hun kapitaal in beursgenoteerde vennootschappen om winst te maken.

34      Vervolgens wordt deze winst in beide gevallen in Portugal belast. Voor zover de Portugese regering zich erop beroept dat belastingplichtigen die hun kapitaal hebben geïnvesteerd in aandelen die op buitenlandse beurzen zijn genoteerd, de in het buitenland op de dividenden daarvan betaalde belasting kunnen aftrekken van de in Portugal geheven belasting, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de situatie van een belastingplichtige die dividenden ontvangt uit een andere lidstaat, ten aanzien van een belastingregel die ertoe strekt economische dubbele belasting van winstuitkeringen te voorkomen of te verminderen, in zoverre met die van een belastingplichtige die binnenlandse dividenden ontvangt vergelijkbaar is dat de winst in beginsel in beide gevallen opeenvolgende keren kan worden belast (zie in die zin arrest van 24 november 2016, SECIL, C-464/14, EU:C:2016:896, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak). De mogelijkheid voor belastingplichtigen die hun kapitaal hebben geïnvesteerd in aandelen die op buitenlandse beurzen zijn genoteerd om de in het buitenland op de dividenden daarvan betaalde belasting af te trekken van de in Portugal geheven belasting, gesteld al dat die mogelijkheid wordt aangetoond, kan deze belastingplichtigen dus niet in een andere situatie brengen dan belastingplichtigen die hun kapitaal hebben geïnvesteerd in aandelen die op de Portugese beurs zijn genoteerd.

35      Ten slotte blijkt zowel uit de verwijzingsbeslissing als uit de schriftelijke opmerkingen van de Portugese regering dat het belastingvoordeel voor belastingplichtigen die hun kapitaal hebben geïnvesteerd in aandelen die op de Portugese beurs zijn genoteerd, tot doel had de Portugese beurs dynamischer te maken en te ontwikkelen.

36      Aangezien een dergelijke doelstelling, zoals blijkt uit de overwegingen in de punten 22 en 23 van het onderhavige arrest, noodzakelijkerwijs en nauw samenhangt met de bevordering van binnenlandse investeringen, zou artikel 63, lid 1, VWEU, dat beperkingen van het grensoverschrijdende kapitaalverkeer juist verbiedt, volledig worden uitgehold indien werd erkend dat een investering in aandelen die op de Portugese beurs zijn genoteerd belastingplichtigen in een andere situatie plaatst dan belastingplichtigen die hebben geïnvesteerd in aandelen die op buitenlandse beurzen zijn genoteerd [zie naar analogie arrest van 26 februari 2019, X (Tussenvennootschappen die in een derde land zijn gevestigd), C-135/17, EU:C:2019:136, punt 68].

37      Wat in de tweede plaats de rechtvaardiging van de beperking door een dwingende reden van algemeen belang betreft, betoogt de Portugese regering om te beginnen dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde belastingpraktijk de uitoefening door de Portugese Republiek van haar eigen fiscale bevoegdheden vormde en was gebaseerd op de symmetrie tussen het recht om belasting te heffen over dividenden en het recht om toe te staan dat deze dividenden niet worden belast.

38      Dienaangaande zij opgemerkt dat het weliswaar aan elke lidstaat staat om zijn stelsel van belastingheffing over winstuitkeringen te organiseren en in dat kader de heffingsgrondslag vast te stellen die van toepassing is op de ontvangende aandeelhouder, maar dat de lidstaten volgens vaste rechtspraak hun fiscale autonomie niettemin moeten uitoefenen met inachtneming van de uit het Unierecht voortvloeiende vereisten, met name die welke worden opgelegd door de bepalingen van het VWEU inzake het vrije verkeer van kapitaal, hetgeen impliceert dat het belastingstelsel niet discriminerend is (zie in die zin arrest van 30 januari 2020, Köln-Aktienfonds Deka, C-156/17, EU:C:2020:51, punten 42 en 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      Voor zover de Portugese regering zich voorts beroept op het dynamiseren van de beurs, blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof dat een zuiver economische doelstelling in geen geval een beperking van een door het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheid kan rechtvaardigen (arrest van 25 februari 2021, Novo Banco, C-712/19, EU:C:2021:137, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

40      Ook al zou een dergelijke doelstelling toelaatbaar worden geacht, dan nog is er niets aangevoerd waaruit blijkt dat deze doelstelling niet zou zijn bereikt indien het belastingvoordeel waarin de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling voorzag ook zou zijn toegepast op dividenden op in het buitenland genoteerde aandelen, en dat het dus absoluut noodzakelijk was om deze dividenden van het belastingvoordeel uit te sluiten.

41      Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat de artikelen 63 en 65 VWEU aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de belastingpraktijk van een lidstaat volgens welke dividenden op aandelen die op de beurs van die lidstaat zijn genoteerd, met het oog op de vaststelling van de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting van een belastingplichtige, slechts voor 50 % van hun bedrag meetellen terwijl dividenden op aandelen die op beurzen van andere lidstaten zijn genoteerd volledig worden meegerekend.

 Kosten

42      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

De artikelen 63 en 65 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen de belastingpraktijk van een lidstaat volgens welke dividenden op aandelen die op de beurs van die lidstaat zijn genoteerd, met het oog op de vaststelling van de heffingsgrondslag voor de inkomstenbelasting van een belastingplichtige, slechts voor 50 % van hun bedrag meetellen terwijl dividenden op aandelen die op beurzen van andere lidstaten zijn genoteerd volledig worden meegerekend.

ondertekeningen


*      Procestaal: Portugees.