Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

27.9.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 247/4


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Finanzsenat, Außenstelle Klagenfurt (Oostenrijk) op 20 juni 2008 — SPÖ Landesorganisation Kärnten/Finanzamt Klagenfurt

(Zaak C-267/08)

(2008/C 247/06)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Unabhängiger Finanzsenat, Außenstelle Klagenfurt

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SPÖ Landesorganisation Kärnten

Verwerende partij: Finanzamt Klagenfurt

Prejudiciële vragen

1)

Moet artikel 4, lid 1, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1) (hierna: „Zesde richtlijn”) aldus worden uitgelegd dat de „externe propaganda” van de juridisch zelfstandige afdeling van een politieke partij op deelstaatniveau in de vorm van public relations, voorlichtingsactiviteiten, de organisatie van partijbijeenkomsten, de levering van reclamemateriaal aan regionale partijorganisaties en de organisatie van een jaarlijks plaatsvindend bal (SPÖ-bal) moet worden beschouwd als een economische activiteit, wanneer daarbij opbrengsten uit de (gedeeltelijke) doorberekening van de uitgaven voor de „externe propaganda” aan de eveneens juridisch zelfstandige onderafdelingen van de partij (regionale organisaties, enz.) en uit de verkoop van entreebewijzen voor het bal worden verkregen?

2)

Verzet het feit dat de in de eerste vraag genoemde activiteiten een „weerslag” hebben op de afdeling van de partij op deelstaatniveau en dientengevolge ook aan haar ten goede komen, zich ertegen dat de betrokken activiteiten worden aangemerkt als „economische activiteit” in de zin van artikel 4, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn? Het ligt in de aard van de zaak dat in het kader van deze activiteiten automatisch ook bekendheid wordt gegeven aan de partij zelf, alsmede aan haar politieke doelstellingen en denkbeelden, ook al is dit niet het voornaamste streven.

3)

Is nog sprake van een „economische activiteit” in de voornoemde zin wanneer de uitgaven voor „externe propaganda” vele malen hoger liggen dan de door deze activiteit verkregen opbrengsten uit de doorberekening van de uitgaven en de organisatie van het bal?

4)

Is sprake van een „economische activiteit” wanneer bij de doorberekening van de uitgaven geen duidelijk te identificeren economische criteria (bijvoorbeeld kostentoewijzing aan de veroorzaker of de gebruiker) worden toegepast en het in wezen aan de onderafdelingen wordt overgelaten of en in welke omvang zij een deel van de uitgaven van de afdeling op deelstaatniveau op zich nemen?

5)

Is sprake van een „economische activiteit” wanneer de kosten voor propaganda-activiteiten worden omgeslagen over de onderafdelingen, naar gelang van enerzijds het aantal leden van de betrokken onderafdeling, anderzijds het aantal door haar afgevaardigde verkozenen?

6)

Dienen niet onder de belastbare inkomsten vallende overheidssubsidies [zoals de subsidies voor politieke partijen uit hoofde van het Parteienförderungsgesetz (wet subsidiëring politieke partijen) van Karinthië] bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een economische activiteit, in aanmerking te worden genomen als economische voordelen?

7)

Mocht de zogenoemde „externe propaganda” op zich genomen als economische activiteit in de zin van artikel 4, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn worden gekwalificeerd: verzet het feit dat public relations en verkiezingspropaganda tot de fundamentele taken van politieke partijen behoren en een conditio sine qua non voor de verwezenlijking van hun politieke doelstellingen en denkbeelden vormen, zich tegen een kwalificatie daarvan als „economische activiteit”?

8)

Kunnen de door verzoekster verrichte, als „externe propaganda” aangemerkte activiteiten worden vergeleken met de werkzaamheden van commerciële reclamebureaus in de zin van bijlage D (punt 10) van de Zesde richtlijn, respectievelijk komen zij hiermee inhoudelijk overeen? Zo ja, kan de omvang van de verrichte activiteiten gezien de structuur van de inkomsten/uitgaven in de relevante periode als „niet onbeduidend” worden gekwalificeerd?


(1)  PB L 145, blz. 1.