Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

4.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 82/12


Beroep ingesteld op 15 januari 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Portugese Republiek

(Zaak C-20/09)

(2009/C 82/23)

Procestaal: Portugees

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en A. Caeiros, gemachtigden)

Verwerende partij: Portugese Republiek

Conclusies

vaststellen dat de Portugese Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 56 EG en artikel 40 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), door in het kader van de regularisatie krachtens wet nr. 39-A/2005 te voorzien in een verschillende fiscale behandeling van staatspapier dat door de Portugese Staat is uitgegeven;

de Portugese Republiek verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

In september 2005 ontving de Commissie een klacht waarin werd gesteld dat een aantal bepalingen van de bij wet nr. 39-A/2005 van 29 juli 2005 goedgekeurde „Bijzondere fiscale regularisatieregeling voor vermogensbestanddelen die zich op 31 december 2004 niet op het Portugese grondgebied bevonden”, onverenigbaar waren met de gemeenschapswetgeving en de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER).

Uit de bijzondere fiscale regularisatieregeling blijkt dat de belastingplichtigen in het kader van de fiscale regularisatie een belasting van 5 % moeten betalen over de waarde van de in hun regularisatieaangifte opgenomen vermogensbestanddelen. Indien deze vermogensbestanddelen geheel of gedeeltelijk bestaan uit waardepapieren die zijn uitgegeven door de Portugese Staat, wordt deze belasting gehalveerd ten belope van het aandeel van deze waardepapieren. Deze verlaging geldt ook voor andere waardepapieren indien de waarde ervan uiterlijk op de dag van de aangifte wordt herbelegd in waardepapieren van de Portugese Staat.

Volgens de Commissie wordt met de bijzondere fiscale regularisatieregeling een voordeel verleend aan diegenen die hun vermogensbestanddelen terughalen naar Portugal en aan diegenen die beleggen in waardepapieren van de Portugese Staat. Dit voordeel bestaat in de toepassing van een verlaagde belastingvoet op vermogensbestanddelen die bestaan uit waardepapieren van de Portugese Staat of op de waarde van de vermogensbestanddelen die worden herbelegd in waardepapieren van de Portugese Staat. Personen die gebruikmaken van deze regeling, worden in feite ontmoedigd om hun geregulariseerde vermogensbestanddelen te behouden in een andere vorm dan die van waardepapieren van de Portugese Staat.

Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft reeds geoordeeld dat een nationale fiscale bepaling die belastingplichtigen ervan kan weerhouden beleggingen in andere lidstaten te verrichten, een beperking van het vrije kapitaalverkeer in de zin van artikel 56 EG vormt.

In casu stelt de Commissie weliswaar niet ter discussie dat staatspapier een gunstiger behandeling moet genieten, maar is zij van mening dat een lagere belasting die enkel geldt voor geregulariseerde vermogensbestanddelen die bestaan uit waardepapieren van de Portugese Staat, een door artikel 56 EG verboden discriminerende beperking van het kapitaalverkeer vormt die geen rechtvaardiging vindt in artikel 58, lid 1.

De regels van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte betreffende het kapitaalverkeer stemmen grotendeels overeen met die van het EG-Verdrag. Het feit dat personen die in aanmerking kwamen voor de bijzondere regularisatieregeling ervan werden weerhouden hun geregulariseerde vermogensbestanddelen in Noorwegen, Liechtenstein of Noorwegen te behouden, vormt dus eveneens een door artikel 40 EER verboden beperking van het kapitaalverkeer.