Available languages

Taxonomy tags

Info

References in this case

References to this case

Share

Highlight in text

Go

26.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 233/6


Beroep ingesteld op 8 juli 2009 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Hongarije

(Zaak C-253/09)

2009/C 233/10

Procestaal: Hongaars

Partijen

Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: R. Lyal en K. Ritzné Talabér, gemachtigden)

Verwerende partij: Republiek Hongarije

Conclusies

vaststellen dat de Republiek Hongarije de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 18 EG, 39 EG en 43 EG en de artikelen 28 en 31 EER-Overeenkomst door de aankoop van een woning in Hongarije ter vervanging van een woning in een andere staat minder gunstig te behandelen dan de aankoop van een woning in Hongarije ter vervanging van een woning in diezelfde staat;

de Republiek Hongarije verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Het onderhavige beroep is gericht tegen de Hongaarse belastingregeling op grond waarvan, bij de vaststelling van de heffingsgrondslag voor de belasting die verschuldigd is bij aankoop van een woning in Hongarije, de prijs van de verkochte woning enkel van die van de aangekochte woning kan worden afgetrokken, wanneer eerstgenoemde woning eveneens op Hongaars grondgebied is gelegen.

Die regeling is in strijd met het vrije verkeer van personen en de vrijheid van vestiging als bedoeld in de artikelen 18 EG, 39 EG en 43 EG, en de artikelen 28 en 31 EER-Overeenkomst.

Het doel van de genoemde bepalingen van gemeenschapsrecht bestaat erin het de burgers van de lidstaten gemakkelijker te maken, ongeacht waar in de Gemeenschap een beroepsactiviteit uit te oefenen van welke aard ook. Tegelijkertijd verbieden zij elke maatregel als gevolg waarvan de burgers van een lidstaat van de Gemeenschap, die op grond van hun recht op vrij verkeer in een andere lidstaat een economische activiteit willen verrichten, in een ongunstige situatie zouden komen te verkeren. Volgens vaste rechtspraak vormen bepalingen die een inwoner van een lidstaat beletten of ervan doen afzien zijn land van herkomst te verlaten om zijn recht op vrij verkeer uit te oefenen, een belemmering van die vrijheid, ook wanneer zij los van de nationaliteit van de betrokkenen toepassing vinden.

De aan de orde zijnde Hongaarse belastingregeling beantwoordt aan die kenmerken. Aangezien zij het genoemde fiscale voordeel niet krijgen, zijn er voor buitenlandse of Hongaarse burgers die op grond van hun recht op vrij verkeer enige tijd in een andere lidstaat verblijven en aldaar een woning kopen, minder stimulansen om een woning in Hongarije te kopen dan in Hongarije woonachtige burgers die een nieuwe woning hebben gekocht ter vervanging van die welke zij reeds in Hongarije bezaten. Aldus kan de Hongaarse wettelijke regeling burgers van andere lidstaten onmiskenbaar ervan doen afzien zich in Hongarije te vestigen. De Commissie is van mening dat deze personen, die in de staat waar zij eerst woonden naar aanleiding van de aankoop van hun woning eventueel al belastingen ten belope van een vergelijkbaar bedrag hebben betaald, zich in dezelfde situatie bevinden als degenen die hun vroegere woning in Hongarije hebben gekocht. Bijgevolg moeten die personen op dezelfde wijze worden behandeld. Nu de Hongaarse wettelijke regeling burgers die in Hongarije een woning kopen ter vervanging van hun woning in een andere lidstaat evenwel in een minder gunstige situatie plaatst dan burgers die óók een woning hebben gekocht en al een woning in Hongarije bezaten, behandelt zij objectief gelijke situaties verschillend en vormt zij dus een discriminatoire regeling.

Het enige door de regering van de Republiek Hongarije aangevoerde argument kan een dergelijke schending van het recht niet rechtvaardigen.

Wat ten eerste het bezwaar betreft inzake de noodzaak om de samenhang van het belastingstelsel te waarborgen, zij erop gewezen dat in de onderhavige zaak geen rechtstreeks verband bestaat tussen het fiscale voordeel in kwestie en de compensatie van dat voordeel via een bepaalde belastinggrondslag, zonder welk verband de aangevoerde noodzaak evenwel geen gerechtvaardigde beperking van de uitoefening van de fundamentele vrijheden kan vormen. Uit economisch oogpunt is er geen sprake van een rechtstreeks verband tussen enerzijds de aankoop van een andere woning en de verplichting tot betaling van belasting, en anderzijds de verkoop van de eerste woning en de op dat ogenblik voldane belastingen; enkel de Hongaarse wetgever legt een verband tussen deze aspecten.

Wat ten slotte het betoog van de Hongaarse regering betreft, dat de inaanmerkingneming van in een andere lidstaat verkochte gebouwen en de bij de aankoop daarvan betaalde belastingen, en de voorkoming van eventueel misbruik in het kader van die verrichtingen, aanzienlijke administratieve moeilijkheden zouden meebrengen, geeft de Commissie aan dat mogelijke administratieve moeilijkheden in geen geval schending van de door het gemeenschapsrecht gewaarborgde fundamentele vrijheden kunnen rechtvaardigen. Teneinde de noodzakelijke informatie in te winnen, mag de Republiek Hongarije zeker bepaalde voorwaarden opleggen, maar die mogen niet buiten verhouding staan tot het nagestreefde doel.